Springspin overleeft door slecht een mier na te doen

Biologie Soms bootst een soort een andere soort na om aan zijn belagers te ontkomen. De springspin doet alsof hij een mier is, terwijl zijn kleuren eigenlijk te fel zijn.

De spingspin Siler collingwoodi heeft fellere kleuren dan de mier die hij nadoet, maar zijn imitatie is goed genoeg om predatoren op afstand te houden.
De spingspin Siler collingwoodi heeft fellere kleuren dan de mier die hij nadoet, maar zijn imitatie is goed genoeg om predatoren op afstand te houden. Foto Hua Zeng

Hij oogt als een kleurige plant en beweegt als een mier: de springspin Siler collingwoodi bootst andere levensvormen na om zo predatie te voorkomen. Wel is er op zijn mieren-imitatie nogal wat af te dingen; door zijn felgekleurde lijf valt hij sowieso uit de toon bij zwarte en bruine mieren, en dan zijn z’n passen ook nog te generiek om op die van één specifieke mierensoort te lijken. Toch heeft de springspin voordeel van zijn mimicry, schrijven Chinese onderzoekers in tijdschrift iScience: hij weet ermee te ontkomen aan vijandige roofspringspinnen. Alleen de bidsprinkhaan is hem alsnog te slim af.

Mimicry is een evolutionaire aanpassing waarbij bepaalde soorten andere soorten nabootsen en zo bijvoorbeeld aan een predator kunnen ontsnappen of juist een prooi in de val kunnen lokken. Er zijn verschillende soorten mimicry, waarvan de mimicry van Bates een van de bekendere is: daarbij bootst een ongevaarlijke soort een gevaarlijke soort na. Een voorbeeld vormen geel-zwart gestreepte zweefvliegen, die door hun patroon de indruk wekken dat ze steken, maar dat niet doen.

Loopje

Ook bij springspinnen is er sprake van mimicry van Bates: er zijn meerdere soorten die perfect een bepaalde mierensoort kunnen imiteren. Maar bij Siler collingwoodi blijkt van zulke perfectie geen sprake. Individuele spinnen houden weliswaar hun voorpoten omhooggericht alsof het antennes zijn, en ze imiteren een mierentred (onder meer door het achterlijf zachtjes op en neer te bewegen), alleen is er niet één specifieke soort waarmee ze overeenkomen.

In plaats daarvan blijken ze zich zo goed mogelijk aan te passen aan de soort waarbij ze zich op dat moment in de buurt bevinden; vooral bij kleinere mierensoorten doen ze dat behoorlijk goed. Zo’n goed-is-goed-genoeg-imitatie verhoogt alsnog de kans op hun overleving, concluderen de onderzoekers op basis van experimenten waarbij ze enkele spinnenpootjes verwijderden – daardoor kon het loopje niet meer natuurgetrouw worden nagebootst.

Een bijkomend voordeel voor Siler collingwoodi lijkt opvallend genoeg de felle kleur te zijn. Mannetjes zijn cyaanblauw met rode vlekken, vrouwtjes zijn ofwel blauw-met-rood of goudgekleurd. Daarmee lijken ze op de vegetatie waartussen ze leven en jagen, in het bijzonder de plantensoorten Ixora chinensis en Carmona microphylla.

Vijanden

Die eerste heeft rode bloemen, de tweede heeft glanzende bladeren die met wat fantasie een gouden weerschijn lijken te hebben. Die camouflage geeft ze nog een extra bescherming, schrijven de onderzoekers. Dat geldt overigens niet tegen een witte achtergrond, blijkt uit een van de experimenten: daar hebben zwart geschilderde spinnen meer kans om te overleven dan bonte spinnen, vermoedelijk omdat ze in combinatie met hun loopje nog meer op mieren lijken.

Wat de vijanden betreft: de overlevingskans van Siler collingwoodi werd zowel bepaald in de nabijheid van de roofzuchtige springspinnensoort Portia labiata als van de Aziatische bidsprinkhaan Gonypeta brunneri. En hoewel de mimicry en camouflage goed werkten om de roofspin om de tuin te leiden, gold het voordeel niet bij de bidsprinkhaan: die wist de springspinnetjes alsnog te verschalken.