N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dat ik het wereldbeeld van een bepaalde schrijver zo vervelend vond en daarom weinig zin had om zijn boeken te lezen, zei ik tegen een bevriende schrijver, alweer een aantal jaar geleden. „Maar dat telt niet, hè”, zei hij. „Het gaat om de kunst, of het goede kunst is.”
Ik vond niet dat het kunstwerk afgekeurd moest worden omdat het wereldbeeld dat ik erachter vermoedde mij toevallig niet beviel, maar ik vond ook niet dat ik verplicht was om die kunst tot me te nemen. Zo sophisticated hoef je nu ook weer niet te zijn.
Ik dacht aan dat gesprekje terwijl ik in The Guardian een essay las van de Amerikaanse schrijfster Claire Dederer, die het omgekeerde probleem had: ze vroeg zich af hoe om te gaan met geliefde kunstwerken van mannen die zich seksueel hadden misdragen tegenover jongere vrouwen. Ze zei erbij dat ze, als vrouw, die dus het een en ander op dat gebied had meegemaakt, natuurlijk niet zuiver theoretisch of objectief was.
Dat hoeft ook niet. Haar ervaringen, die, zoals ze zelf ook al schreef, niet bepaald uniek zijn, doen nu eenmaal mee in de appreciatie. Ook haar studenten, ze geeft schrijfonderwijs, hebben zulke problemen, en als ze vrouwen zijn, vergelijkbare ervaringen.
Mijn eerste impuls was om het een onzin probleem te vinden, ik heb immers geleerd het werk te scheiden van de maker en daar zijn goede redenen voor. Het laatste wat je zou willen is van elk kunstwerk weer iets biografisch maken, dat is een kleinering van wat kunst vermag. Het werk is groter dan degene die het geproduceerd heeft en kan los daarvan bestaan. Nu ja, iedereen kent de theorie.
Maar in de praktijk, zegt Dederer, werkt dat anders. Als je hartstochtelijk van iemands kunst houdt, als die belangrijk voor je is, vormend, bepalend, dan voel je ook een speciale band met de maker. Ze spreekt over de ‘smet’ die van de maker overgaat op het werk en ook het werk van vóór het rottige gedrag kleurt. Verkleurt.
Neem regisseur Roman Polanski die een 13-jarig meisje heeft verkracht. Dederer kan ook niet meer onbevangen kijken naar vroege films van de talentvolle, sympathieke holocaust-overlever die Polanski toen was. „The principle of retroactivity means that if you’ve done something sufficiently asshole-like, it follows that you were an asshole all along”, schrijft ze.
Ah. Dat was eigenlijk wel een fijn zinnetje want daar heb je wel wat op terug te zeggen. Dat het maar de vraag is hoeveel vaststaande persoonlijkheid we überhaupt hebben, dat iemand die zich misdraagt niet teruggebracht kan worden tot alleen die daad enz.
Een biografisch gegeven kan het werk in een vervelend ander licht zetten
Maar die kant gaat Dederer niet op. Het gaat haar om een persoonlijke beleving van het kunstwerk, die bedorven is, of je wilt of niet, door de smet.
En ik moet toegeven: soms werkt het zo. Een biografisch gegeven kan het werk in een vervelend ander licht zetten – maar ook werk waar je echt heel veel van houdt? Of wil je dan de maker per se sympathiek blijven vinden? Liefst wel. Maar als dat niet kan? Ben je dan bereid, of moet je je verplicht voelen, het werk dat zo belangrijk voor je is, af te zweren?
Uiteindelijk komt Dederer wel op iets uit. Dat het om twéé biografieën gaat, die van de maker en die van de toeschouwer. Als een kunstwerk je echt raakt, je gevormd heeft misschien wel, dan is dat óók een waarde. Die hoef je niet per se altijd weg te strepen tegen morele afkeuring. „Like the stain, beauty happens to us.”