Aantal zittenblijvers op de middelbare school fors gestegen, vooral op de havo

Staat van het Onderwijs Havo 4 spant de kroon met het aantal zittenblijvers. Daar moest 19 procent van de leerlingen het schooljaar overdoen.

Leerlingen van het Comenius College in Hilversum.
Leerlingen van het Comenius College in Hilversum.

Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP

Het aantal leerlingen dat bleef zitten op de middelbare school is afgelopen schooljaar fors gestegen. Op het vwo bleef 9,2 procent van de leerlingen zitten, op het vmbo (gemengde en theoretische leerweg) 9,7 procent en op de havo zelfs 14,7 procent. Havo 4 spant de kroon: daar moest 19 procent van de leerlingen het schooljaar overdoen. Dit blijkt uit de Staat van het Onderwijs, die woensdag is gepubliceerd door de Inspectie van het Onderwijs.

De Inspectie ziet verschillende oorzaken voor de toename: sinds het jaar 2020 mogen leerlingen na het behalen van een diploma (vmbo t of havo) zonder drempels doorstromen naar een hoger onderwijstype. Mogelijk blijkt dat hogere niveau toch te moeilijk voor ze. Maar er zijn ook andere oorzaken, schrijft de Inspectie: „Toegenomen prestatiedruk en afgenomen welzijn”. En de „gevolgen van de coronapandemie waardoor leerlingen leervertragingen hebben opgelopen”.

In het schooljaar 2016-2017, ver vóór de coronapandemie, bleef 7 procent van de vwo- en vmbo g/t leerlingen zitten en 11,3 procent van de havisten. Ook in havo vier was het aantal zittenblijvers toen minder groot: 15 procent.

Leraren en schooldirecties waarschuwen al ruim een jaar dat het welzijn en de motivatie van een forse groep tieners een deuk heeft opgelopen tijdens de pandemie. Met name leerlingen in de derde en vierde klas – die in de brugklas dus met de eerste lockdown te maken kregen en vervolgens in de tweede klas – zijn nog steeds niet gemotiveerd voor school.

‘Hoe krijgen we onze leerlingen weer ‘aan’?’ heette een webinar in januari voor middelbare scholen. In reportages vertelden leerkrachten recent dat veel tieners nog zo druk zijn met het inhalen van hun sociale ontwikkeling, dat ze geen tijd of motivatie hebben voor schoolwerk.

Onvoldoende voor kwaliteitszorg

In het algemeen constateert de Inspectie dat 20 tot 25 procent van de schoolbesturen, in het basis- en voortgezet onderwijs, een ‘onvoldoende’ krijgt voor ‘kwaliteitszorg’. Dat wil zeggen: of ze werken aan drie belangrijke pijlers van het onderwijs. Vakmanschap van de leraren, is de eerste. Of de overdracht van ‘basisvaardigheden’ op orde is of er aan ‘kansengelijkheid’ tussen leerlingen wordt gewerkt.

Toch zijn er ook ontwikkelingen die optimistisch stemmen, meldt Inspecteur Generaal Alida Oppers. Zo blijken kinderen op achterstandsscholen sneller de leervertraging (ontstaan in de coronaperiode) voor rekenen en spelling in te lopen dan leerlingen op scholen met kinderen van hoogopgeleide ouders. „Dit kan komen doordat scholen zich meer en specifieker hebben gericht op het inhalen van achterstanden bij leerlingen met ouders met een lager opleidingsniveau.” Scholen met een hoge schoolweging – meer leerlingen met kans op onderwijsachterstanden – kregen ook meer middelen per leerling uit het Nationaal Programma Onderwijs.


Lees ookDeze reportage: veel havo 4-leerlingen haken af

Dubbel advies

Daarnaast groeit het aantal leerlingen dat een ‘dubbel’ advies krijgt voor de middelbare school, (bijvoorbeeld mavo/havo), waardoor ze na de basisschool niet meteen in één richting worden geduwd. Aan het eind van de derde klas op de middelbare school blijkt 51 procent van die leerlingen in het hoogste niveau van het dubbele advies te zitten.

Verder kiezen steeds meer leerlingen na de havo en het vwo voor een ‘tussenjaar’, waarin ze werken of reizen. 20,3 procent van de havo-gediplomeerden nam dit jaar een tussenjaar, een jaar eerder was dat 16,8 procent. Na het vwo-examen ging 23,7 procent van de vwo-ers er een jaar tussenuit, tegen 18,1 procent een jaar eerder. Vmbo-gediplomeerden doen dit veel minder: al jaren rond de 2 procent.