N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Psychologie In de winter voelen veel mensen zich somber. Wat is er te doen aan zo’n seizoensgebonden depressie?
Met dagen die steeds korter worden, voelt het najaar voor sommige mensen als het startschot voor misère. Uit vaak geciteerd onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) blijkt dat pakweg 3 procent van de Nederlandse bevolking, dus meer dan 500.000 mensen, aangeeft last te hebben van een ‘seizoensgebonden depressie’ in het najaar. De aandoening staat in psychiatrisch handboek DSM-V omschreven als depressievorm en is qua symptomen grotendeels te vergelijken met die van een reguliere depressie Nog eens 8,5 procent heeft die kenmerken in mildere vorm – geen winterdepressie, maar een winterdip. Ook in andere landen, vooral die met een hogere breedtegraad, worden mensen met seizoensgebonden depressies gediagnosticeerd. Waardoor ontstaat die somberheid? Hoe komt het dat licht, of het ontbreken daarvan, invloed heeft op onze stemming? En: wat is er tegen te doen?
De onderzoekers vermoedden een genetische gevoeligheid
1 Wat is een winterdepressie?
Het was de Amerikaanse psychiater Norman Rosenthal die de seizoensgebonden depressie in 1984 als eerste beschreef. Zodra de dagen korter werden, merkte hij op, vertoonden sommige mensen allerlei symptomen die ook bij ‘normale’ depressies optreden – somberheid, gevoelens van leegte en hopeloosheid, een gebrek aan energie en ondernemingslust – maar dan jaar in jaar uit rond hetzelfde moment in het jaar. En waar mensen bij andere depressies soms hun eetlust verliezen of niet kunnen slapen, kenmerkt de winterdepressie zich juist vaak door een grote behoefte aan zoet en vet eten en veel slaap. Hoewel een seizoensgebonden depressie in principe ook stelselmatig kan optreden in de zomer, is de winter het standaardseizoen. Rosenthal noemde de door hem beschreven aandoening seasonal affective disorder, met het toepasselijke acroniem SAD. Andere onderzoekers zagen een soortgelijk patroon: mensen voelden zich depressief in de winter, vooral in landen verder van de evenaar. Sindsdien wordt SAD veelvuldig bestudeerd.
Desondanks heerst er geen algehele consensus dat de seizoensgebonden depressie echt bestáát. In 2008 schreven Noorse onderzoekers in Epidemiology and Psychiatric Sciences bijvoorbeeld dat uit grootschalige populatiestudies in Noorwegen níét blijkt dat mensen in de winter sneller depressief zijn dan in andere seizoenen. Ook psychiater Wim Winthorst, in 2020 aan het UMCG gepromoveerd (waar al sinds de jaren tachtig onderzoek wordt gedaan naar SAD), zag in een analyse van diverse Nederlandse onderzoeken geen duidelijke verschillen: het bleek dat mensen mét een (op grond van een vragenlijst geïdentificeerde) winterdepressie niet vaker een depressieve episode in de herfst of winter hebben dan patiënten met een niet-seizoensgebonden depressieve stoornis.
Toch is het te kort door de bocht om daaruit te concluderen dat seizoensgebonden depressies niet bestaan, schrijft Winthorst in zijn proefschrift: zo vulden proefpersonen maar eenmaal een vragenlijst in, in plaats van in alle seizoenen, en werd in de gebruikte vragenlijsten naar ‘ervaringen uit de afgelopen jaren’ gevraagd, wat herinneringen mogelijk beïnvloedde.
Tegelijkertijd zijn er ook onderzoeken die het bestaan van SAD wél lijken te bevestigen, door duidelijke verschillen tussen groepen proefpersonen. Zo stond in 2016 een artikel in Nature Neuropsychopharmacology waaruit bleek dat een eiwit dat de signaalstof serotonine transporteert bij mensen met gediagnosticeerde SAD een grotere seizoensvariatie vertoont dan bij mensen zonder SAD. Juist serotonine is belangrijk voor ons geluksgevoel. En in een artikel uit 2002 in het Canadian Journal of Psychiatry bleek SAD vrijwel níét voor te komen bij Canadezen met een IJslandse achtergrond, maar wel bij Canadezen zonder zo’n achtergrond: de onderzoekers vermoedden op basis daarvan een genetische gevoeligheid.
Een paracetamol helpt ook tegen hoofdpijn, maar het gebrek daaraan is niet de oorzaak van de hoofdpijn
2 Waardoor ontstaat een seizoensgebonden depressie?
Voor een seizoensgebonden depressie zijn allerlei verklaringen te verzinnen: kou, duisternis, minder frequente sociale contacten, een lagere serotonineaanmaak in de donkere maanden. Maar de in de meeste onderzoeken staat de relatie tussen licht en winterdepressie centraal. Klinisch psycholoog en onderzoeker Ybe Meesters, die begin oktober zijn pensioen inluidde met een afscheidssymposium over licht en stemming, deed aan het UMCG decennialang onderzoek naar het fenomeen. Hij promoveerde in 1989 op de rol van lichttherapie bij SAD en behandelde sindsdien honderden mensen met een winterdepressie. „Doordat veel patiënten met een winterdepressie leken op te knappen door fel licht, ontstond al snel de gedachte dat lichttekort de oorzaak zou zijn”, aldus Meesters tijdens het symposium.
Toch benadrukt hij dat het positieve effect van lichttherapie nog niet hoeft te betekenen dat een gebrek aan licht daadwerkelijk de boosdoener is. Of zoals zijn collega Marijke Gordijn, chronobioloog bij de Rijksuniversiteit Groningen, het verwoordt: „Een paracetamol helpt ook tegen hoofdpijn, maar het gebrek daaraan is niet de oorzaak van de hoofdpijn.”
Hoewel het precieze mechanisme nog niet bekend is, speelt de verstoring van onze interne, lichtgevoelige biologische klok mogelijk een belangrijke rol.
Die biologische klok zorgt ervoor dat mensen, net als andere organismen, een ingebakken 24-uursritme hebben. Of beter: een ritme van ongevéér 24 uur. In de praktijk ligt dat circadiane ritme (circa dia staat voor: ongeveer een dag) bij mensen eerder rond de 24,2 uur, maar licht kan die klok iets bijsturen en zorgt er zo voor dat we toch in de pas blijven lopen met het dag-en-nachtritme van de aarde.
Het circadiane ritme is ook van invloed op het ‘duisternishormoon’ melatonine, geproduceerd in de pijnappelklier in onze hersenen. De aanmaak daarvan start rond de avondschemering, als de biologische klok zegt dat het moet starten, daalt in de tweede helft van de nacht en stopt tegen de tijd dat het licht wordt. Omdat licht de klok beïnvloedt, en daarmee de timing van de aanmaak van melatonine, verschuift dit ritme in de winter. Die verschoven melatonineaanmaak zou kunnen leiden tot een winterdepressie: de periode waarin ons lichaam wil dat we slapen, strookt niet met de periode dat we daadwerkelijk slapen. Ons 24-uursritme raakt van slag en dat kan een negatieve invloed hebben op stemming.
Hoe nauw die samenhang kan zijn tussen de biologische klok en psychische gesteldheid blijkt onder andere uit het feit dat mensen met een ‘laat chronotype’ – oftewel: avondmensen, bij wie de aanmaak van melatonine pas relatief laat begint – een groter risico hebben op een depressieve stemming dan de vroege chronotypes die ’s ochtends zonder problemen hun bed uitkomen, aldus Gordijn. Maar of dat komt doordat het circadiane ritme van avondmensen meer uit de pas loopt met het maatschappelijke 24-uursritme en ze hun innerlijke klok dus steeds moeten bijstellen, is niet duidelijk.
Allerlei fysiologische processen in ons lichaam kennen een dag-en-nachtritme
3 Hoe zit het dan met de relatie tussen licht en de biologische klok?
In 2017 ging de Nobelprijs voor Geneeskunde naar drie Amerikaanse moleculair biologen die in de jaren 80 en 90 onderzoek deden aan het dna van fruitvliegjes, en diverse genen en eiwitten isoleerden die samen het moleculaire mechanisme van de biologische klok vormen. Ook andere organismen hebben zo’n interne klok. Alle lichaamscellen en organen zijn aan een circadiaan ritme onderhevig, en daardoor kennen allerlei fysiologische processen in ons lichaam een dag-en-nachtritme: van de darmperistaltiek (die komt in de loop van de ochtend op gang) tot onze lichaamstemperatuur (die is het hoogst aan het begin van de avond). In onze hersenen zit nog een centrale klok, die de afzonderlijke ‘orgaanklokken’ aanstuurt.
Juist die centrale klok wordt, via de ogen, geregeerd door licht. Het menselijk netvlies bevat, naast de bekende staafjes en kegeltjes voor het zichtvermogen, drie soorten lichtgevoelige cellen, zogeheten ipRGC’s (intrinsiek fotogevoelige retinale ganglioncellen). Al die cellen bevatten het eiwit melanopsine, dat vooral gevoelig is voor golflengtes rond de 480 nanometer. Licht rond die golflengte (bijvoorbeeld: natuurlijk daglicht, maar ook het blauwe licht van laptops) zorgt ervoor dat de melatonineproductie in het brein wordt stopgezet. Zo kan dus via licht de biologische klok worden bijgesteld.
Ga naar buiten, of zorg dat je binnen zo dicht mogelijk bij het raam zit
4 Valt er iets tegen een seizoensgebonden depressie te doen?
Lichttherapie blijkt tot nu toe uit diverse wetenschappelijke onderzoeken effectief tegen winterdepressie en wordt daarbij als eerste keus voorgeschreven. Slaat de behandeling niet aan dan vormen antidepressiva of cognitieve gedragstherapie alternatieven. Bij lichttherapie gaan mensen vijf ochtenden achtereen 45 minuten achter een felle lamp zitten die 10.000 lux uitstraalt, te vergelijken met de lichtsterkte van ochtendlicht. Meesters zelf was „aanvankelijk sceptisch”, ook omdat het moeilijk is om een placebogecontroleerd onderzoek op te zetten. „Je kunt moeilijk doen alsof iemand met open ogen voor fel licht zit, als dat niet het geval is.”
Gebruikte placebomethoden binnen lichttherapieonderzoek zijn onder andere het gebruik van een minder sterke lamp (rond 300 lux) of een variant op hypnotherapie, waarbij iemand zich moet voorstellen dat hij of zij in fel zonlicht baadt. Patiënten met échte lichttherapie knappen beter op dan patiënten met een placebo.
Ondanks zijn scepsis raakte Meesters overtuigd doordat hij patiënten écht zag opknappen, en doordat ook uit de diverse onderzoeken bleek dat lichttherapie werkt – zowel bij mensen met SAD als bij mensen met een reguliere depressie. „Wel is bij mensen met een winterdepressie de timing in het jaar belangrijk: als je er vroeg in de herfst mee start houdt het effect ervan het langst aan, maar als je al vóór die tijd begint, in de nazomer, heeft het geen enkel effect.” Wat betreft het tijdstip op de dag is de ochtend het meest effectief, al kan licht later op de dag óók opbeurend werken. Meesters: „Om die reden vermoeden we dat lichttherapie niet uitsluitend via het bijstellen van de biologische klok werkt.” Een andere route zou kunnen zijn dat het licht bijvoorbeeld de serotonineaanmaak stimuleert.
Daglicht blijft belangrijk, benadrukken Meesters en Gordijn: „Ga naar buiten, of zorg dat je binnen zo dicht mogelijk bij het raam zit.” In de nieuwe psychiatrische kliniek van het UMCG krijgen niet voor niets alle kamers van patiënten ramen op het oosten: zo kunnen ze voldoende ochtendlicht krijgen.