Er komt toch geen onderzoek naar mogelijk wanbeleid bij Triodos Bank. De Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam heeft een verzoek daartoe van een groep certificaathouders en beleggersvereniging VEB afgewezen.
Tot hun grote ergernis kunnen de beleggers al bijna drie jaar niet bij hun geld, omdat Triodos vlak na het uitbreken van de coronacrisis de handel in certificaten opschortte. Die certificaten zijn een soort aandelen in Triodos Bank, maar dan zonder stemrecht. In totaal hebben de bijna drieduizend certificaathouders circa 1 miljard euro aan beleggingen in de bank uitstaan. Triodos heeft 43.000 certificaathouders.
„Op onderdelen kan worden getwijfeld aan het in het verleden gevoerde beleid van Triodos”, stelt de Ondernemingskamer in het vonnis dat donderdagavond werd gepubliceerd. „Maar een onderzoek is nu niet in het belang van de bank en de certificaathouders.”
Voor de Covid-19-crisis konden de certificaten worden verhandeld via een intern systeem dat Triodos zelf beheerde. Tijdens het begin van de pandemie probeerden zoveel (kleinere) investeerders tegelijk hun certificaten te verkopen dat die ‘bankrun’ Triodos in financiële problemen dreigde te brengen. Daarop blokkeerde de bank de handel. Tussentijds opende Triodos de handel korte tijd, maar sinds januari 2021 is koop en verkoop van certificaten nog steeds niet mogelijk.
Niet houdbaar bij stress
De Ondernemingskamer stelt dat Triodos al in 2017 wist dat er problemen dreigden met de handel in certificaten en eerder onderzoek had moeten doen naar mogelijke oplossingen. „Maar verder bestaan geen gegronde redenen te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken”, schrijft de Ondernemingskamer.
In december stelden critici dat Triodos had moeten inzien dat bij grote stress de constructie dat de bank zelf certificaten inkoopt en verkoopt niet houdbaar zou zijn. „Eigenlijk had de hele constructie nooit mogen bestaan”, stelde hoogleraar financiële economie Arnoud Boot (Universiteit van Amsterdam) destijds in NRC. „Ook de toezichthouder [de Nederlandsche Bank] had dit niet mogen toestaan.” Een onderzoek naar wanbeleid bij Triodos zou ook een onderzoek naar het toezicht op de gewraakte constructie hebben betekend.
Volgens de Ondernemingskamer kunnen de getroffen certificaat-houders nu beter wachten totdat -Triodos een notering heeft geregeld aan een extern handelsplatform. Dat zou in juni in orde moeten zijn. Dan kunnen zij daar, indien gewenst, hun certificaten verkopen. Een onderzoek naar wanbeleid zou de prijs van de certificaten bovendien doen zakken, vermoedt de Ondernemingskamer.
De bank meldde donderdag dat deze kwestie minstens 13,9 miljoen euro heeft gekost. Dat betreft onder meer de notering aan een alternatief handelsplatform en de juridische kosten. Die schade drukte de winst die Triodos vorig jaar haalde; die kwam uit op 49,9 miljoen euro. In 2021 was de winst 50,8 miljoen.
De bank boekte 375,3 miljoen aan inkomsten. Dat is ruim 33 miljoen euro meer dan in 2021, dankzij de groei van de kredietverlening en verbeterende rentemarges.
Ze vertelt hoe ze als kind in Amstelveen merkte dat er oorlog was uitgebroken. „In de nacht van 9 op 10 mei 1940 werden mijn twee zusjes en ik wakker. Er was ontzettend veel lawaai en lichtflitsen. We kwamen uit ons bed en gingen voor het raam staan kijken. Er vielen dingen naar beneden. Mijn moeder zei: ‘Weg bij die ruiten, straks krijg je glas over je heen.’ We moesten onder de trap gaan zitten. Ze legde uit dat Duitsland Nederland was binnengevallen. De dingen die we zagen vallen, waren bommen.”
Levensverhaal doorgeven
Mater is een van de vaste vertellers van de stichting In Mijn Buurt – Leren door ontmoeting, een onderwijsprogramma waarbij ouderen hun levensverhaal vertellen aan de jongere generatie. Het kan gaan over de Tweede Wereldoorlog, maar scholen kunnen ook kiezen voor een van de andere twee thema’s, kolonialisme en migratie. In een programma van zes weken komen scholieren meer te weten over de geschiedenis van hun buurt. Eerst komt er een oudere op school die de aftrap doet, zoals Myriam Mater die haar verhaal al meer dan tweehonderd keer heeft verteld. Daarna krijgen de leerlingen lessen waarin ze zich voorbereiden op een ontmoeting met een andere oudere, die ze zelf gaan interviewen. Vervolgens leren ze het verhaal van ‘hun’ oudere doorvertellen, als nieuwe „Erfgoeddragers”. Op basisscholen, middelbare scholen en het mbo zijn zo de afgelopen twaalf jaar in acht provincies meer dan vierduizend verhalen overgedragen.
De klas luistert aandachtig naar het verhaal van Mater. Een van de kinderen tekent haar portret, dat ze na afloop zal krijgen. Mater vertelt dat ze voor de oorlog niet wist dat ze Joods was. Dat ontdekte ze pas nadat haar zus van een klasgenoot had gehoord dat Joden „afschuwelijke mensen” waren met wie je je niet moest inlaten. „Mijn zusje barstte thuis in huilen uit, ze dacht dat ze niet meer met mij mocht omgaan, omdat ik met mijn linkerhand schreef en er met mijn brilletje en krulletjes anders uitzag dan de rest van ons gezin. Maar mijn vader zei: ‘De hele familie is Joods, behalve ik. En Joden zijn gewoon mensen net als iedereen.’”
Als een gesprek uit de hand loopt, zal worden ingegrepen. Dat is nog niet nodig geweest
Lastige vragen
Sommige ouderen vinden het sinds het uitbreken van de Gaza-oorlog moeilijker om hun verhaal te vertellen. „Ze doen dat nog steeds met veel overtuiging”, zegt Minka Bos, oprichter en artistiek directeur van In mijn Buurt, „maar er kan in deze tijd een vervelende opmerking of lastige vraag uit de klas komen. Ik kreeg van deelnemers aan het project vragen of het nog wel veilig is om mee te doen. Er was voor het eerst een school die afzegde.” Nu wordt met elke school eerst besproken hoe de sfeer is rond het thema. Als een gesprek uit de hand loopt, zal worden ingegrepen. Dat is nog niet nodig geweest.
Myriam Mater krijgt af en toe een vraag over Israël en de oorlog in Gaza. „Vindt u Palestijnse kindjes ook lief?”, vroeg een leerling onlangs. Ze antwoordde: „Ja, ik denk dat de meeste kindjes lief zijn, Palestijnse kinderen net zo goed als alle andere kinderen.” Er werd ook gevraagd naar haar zusjes. Hoe is het nu met hen? „Eén is overleden”, zei ze, „de andere woont in Israël.” Toen kreeg ze de vraag: „Oh, en moet ze dan vechten?” Nee, zei ze, haar zus is al 91. „Maar het is daar inderdaad oorlog. En oorlog is nooit goed, niemand wordt er beter van.”
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), Eddo Verdoner, kwam in december kijken naar een van de projecten. „Ik begrijp dat deelnemers het spannend vinden om dit te doen, vanwege het toegenomen antisemitisme”, zegt hij. Het aantal meldingen van antisemitisme dat binnenkwam bij de politie steeg van 549 in 2022 naar 880 in 2023. „Toch is het van groot belang mee te doen aan dit project”, zegt Verdoner. „De Holocaust is niet iets uit een boek. Het is hier gebeurd, in onze dorpen en wijken, en overal kun je de sporen terugzien en de verhalen optekenen. Het is belangrijk deze verhalen van generatie op generatie door te geven.”
„Er zijn steeds minder mensen van de generatie die de oorlog zelf heeft meegemaakt”, zegt Cristan van Emden, hoofd onderzoek en educatie bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. „Ook bij ons en andere organisaties die de verhalen van de oorlog vertellen, zoals Landelijk Steunpunt Gastsprekers Westerbork, zie je steeds meer mensen van de volgende generatie die het verhaal doorvertellen. Het lijkt voor kinderen niet eens zoveel verschil te maken, want ook die verhalen maken nog steeds indruk. Het mooie van In mijn Buurt is dat kinderen zelf nog vragen kunnen stellen aan de eerste generatie, ook typische kindervragen als ‘kon je in de oorlog nog wel verliefd worden?’”
‘Alles moest stiekem’
Leerlingen die dat willen, kunnen Erfgoeddrager worden van een verhaal. Bij een feestelijke ceremonie worden ze door de ouderen ingehuldigd. Lynn Nemelc (11) treedt dit jaar bij de dodenherdenking in Eindhoven voor het eerst op als Erfgoeddrager. Ze zal het verhaal vertellen van Cor Sprengers (89), die opgroeide met twee onderduikers in huis. „Alles moest stiekem”, zegt ze. „Hij mocht niks vertellen over wat er thuis speelde.”
Sprengers maakte ook het bombardement op de Philipsfabrieken mee, terwijl hij op de zondagsschool zat. Erfgoeddrager Lynn vertelt hoe dat ging: „Ze waren net ‘Daar ruist langs de wolken’ aan het zingen toen er echt geruis in de wolken aankwam: een bombardement.” Ze heeft hard geoefend om het verhaal van Sprengers goed te vertellen. „Ik vind het belangrijk dat we niet vergeten wat er allemaal misgegaan is in de oorlog, om te zorgen dat het in de toekomst niet nog een keer gebeurt.”
Broertje verkocht
De interviews die de kinderen afnemen vinden bij voorkeur plaats bij de ouderen thuis. In groepjes van drie à vier gaan de leerlingen op pad. „We noemen onze methode ‘Leren door Ontmoeting’”, zegt In Mijn Buurt-oprichter Minka Bos. „Er wordt een ander soort herinnering aangemaakt als leerlingen de school uitgaan en bij een vreemde moeten aanbellen. Dat is natuurlijk heel spannend. Er gebeurt iets als ze daar zitten, met oude foto’s op het bijzettafeltje, een kopje thee en koekjes. De ontmoetingen dragen voor sommige ouderen ook bij aan de vermindering van eenzaamheid, een heel mooie bijkomstigheid.”
De 84-jarige Rolf Loewenstein in Eindhoven krijgt op een donderdagochtend in april drie leerlingen van basisschool De Wilderen in het naburige Waalre op bezoek. Hij heeft een album met voedselbonnen klaargelegd om te laten zien, en een houten spaarpot die hij kreeg van zijn onderduikouders. Pien, Mex en Mawin, alledrie 11 jaar, gaan met hun vragenlijst op de bank zitten. Loewenstein schenkt limonade in en deelt koeken uit. De kinderen steken van wal. „Hoe kwam je erachter dat de oorlog was begonnen?”
Dat heeft hij niet bewust meegemaakt, zegt hij, want hij was pas 1 jaar. Zijn ouders woonden voor de oorlog in Duitsland, ze hadden een schoenenzaak. „Kennen jullie Hitler?” De kinderen knikken. „Hitler hield niet van Joden”, zegt Loewenstein. „Hij zei: gooi de ruiten van hun winkels maar kapot.” Zo werd de schoenenzaak in de Kristallnacht verwoest. „Toen zijn mijn vader en moeder naar Eindhoven gevlucht, daar begonnen ze een nieuwe winkel, maar die werd gebombardeerd.” Het gezin dook onder bij een boer, bij wie ze in de hooiberg moesten slapen, ook in de winter. „Mijn broertje en ik huilden van de kou. De boer zei: jullie brengen mij in gevaar, die kinderen moeten weg. Toen is er een mevrouw gekomen die ons zou helpen, maar ze heeft mijn broertje, een jongetje van negen jaar, verkocht aan de moffen. Voor zeven gulden vijftig. Hij is vermoord in de gaskamer. Ik heb geluk gehad, ik kwam bij hele goede mensen in Apeldoorn terecht.”
Na afloop vraagt Ingrid van Zummeren, die de leerlingen vanuit In Mijn Buurt begeleidt, welk deel van het verhaal de meeste indruk heeft gemaakt. Dat stukje mogen ze de week erna vertellen in de klas, in de ik-vorm, alsof ze het zelf hebben meegemaakt. Loewenstein belooft dat hij komt luisteren.
Lees ook Wat maakt de Joodse gemeenschap in Nederland mee?
Twijfel over veiligheid
Zo’n eindontmoeting is er eind april ook op De Kinderboom in Amsterdam-Noord. Er zijn zes ouderen uitgenodigd die zich hebben laten interviewen, onder wie Samuel de Leeuw (82). De kinderen noemen hem „leuk, grappig, eerlijk en direct”. Ze vertellen hoe hij als klein jongetje werd ondergebracht bij pleegouders in Limburg. Zijn vader en andere familieleden werden in de gaskamers vermoord. „Ze moesten douchen”, zegt een meisje. Bij ‘douchen’ maakt ze het gebaar voor aanhalingstekens.
De Leeuw heeft al vaak meegedaan aan het project, maar twijfelde deze keer. De laatste tijd voelt hij zich als Jood steeds minder veilig in Nederland. „Bij de synagoge staat nu zwaargewapende marechaussee. Ik heb de mezoeza, het kokertje met de heilige Joodse tekst, van mijn buitendeur gehaald.”
Toch deed hij weer mee, want hij vindt het belangrijk om als overlevende te vertellen over de oorlog. „Ik eindig altijd met de les die we ervan moeten leren: dat je alle mensen moet accepteren zoals ze zijn.”
De ontmoeting die hem de afgelopen jaren het meeste aangreep, was met een Syrische jongen. „Die zei: ‘Meneer, uw verhaal is ook mijn verhaal. Assad is net als Hitler. Ik heb ook mijn vader verloren in de oorlog.’”
Al vijftig jaar zijn ze exact hetzelfde. Precies 7,5 centimeter hoog, zodat een kinderhand ze goed kan vasthouden. Met voldoende bewegende delen, maar ook niet te véél, zodat de jonge gebruikertjes ze niet saai vinden, maar ze ook meteen begrijpen. En met een uiterst simpel gezichtje, als in een kindertekening: ogen, mond, maar geen neus.
In de jaren dat ontwerper Hans Beck werkte aan zijn eerste Playmobil-figuurtjes gaf hij de testmodellen altijd aan kinderen om te zien hoe ze reageerden. „Ze accepteerden ze meteen”, blikte hij in 1997 terug in een gesprek met de Amerikaanse krant Christian Science Monitor. „Ze begonnen kleine verhaaltjes te verzinnen en raakten nooit uitgespeeld.”
Bijna een halve eeuw later heeft de wereld van Playmobil meer inwoners dan India en China bij elkaar. In de loop der jaren zijn er naar schatting meer dan drie miljard poppetjes geproduceerd. Toch viert de eigenaar van het merk dit jaar een jubileum vol zorgen: de omzet van de Duitse Horst Brandstätter Holding liep de laatste twee jaar in rap tempo terug.
De Beierse fabrikant maakt meer dan Playmobil alleen, ook plantenbakken en bloempotten. Toch is het speelgoedmerk volgens de Duitse krant Handelsblatt goed voor 90 procent van de totale omzet. De jaarcijfers van deze woensdag, niet opgesplitst per merk, geven daarmee een duidelijk beeld van hoe Playmobil presteert: waar Horst Brandstätter in 2021 nog een omzet had van dik 690 miljoen euro, bedroeg die vorig jaar nog slechts 490 miljoen.
Zelf wijt de fabrikant dat aan de „zwakke economie, stijgende lonen en transport- en energiekosten”. Het is reden om bijna zevenhonderd van de vierduizend banen te schrappen, nadat in 2022 voor het eerst in de geschiedenis verlies werd geleden.
Toch is dat opvallend, omdat een ander Europees merk dat bekend is van zijn speelgoedpoppetjes – Lego – onder dezelfde omstandigheden opereert, en het juist beter doet dan ooit. Daar steeg de omzet vorig jaar naar een recordniveau van 8,8 miljard euro, bleek in maart. Waarin zit dan het verschil met het Duitse Playmobil?
Rollenspel
De kortste verklaring, zegt Intertoys-topman Eddy Assies, is dat merken in de winkel direct met elkaar concurreren en dus „last van elkaar hebben”. Anders gezegd: „Alle euro’s die een klant uitgeeft aan Lego kan hij niet meer uitgeven aan Playmobil.” Maar verder heeft het volgens Assies weinig zin om beide merken te vergelijken. Lego en Playmobil hebben „een heel ander speelpatroon”.
Lego, vat hij samen, draait om bouwen. Een kind begint met de grote blokken van Duplo en gaat dan verder met de Lego-bouwdozen met instructie. Zodra kinderen dat onder de knie hebben, kunnen ze hun inspiratie de vrije loop laten en zelf iets bedenken met al die steentjes die ze in de loop der tijd hebben verzameld.
Playmobil, daarentegen, draait volgens Assies om „het rollenspel”. Een kind kan zich met de gethematiseerde dozen brandweerman, politieagent of ridder wanen. „Bij Playmobil moet je je eigen identiteit neerzetten”, zegt hij. Hoe nuttig dat is, blijkt volgens Assies uit het feit dat psychologen zelfs bij volwassenen de poppetjes soms gebruiken, bijvoorbeeld om gezinssituaties na te spelen.
Over de potentie van Playmobil bestaat dan ook weinig twijfel, stelt ook Hans Hummelink. Hij is verkoopdirecteur van Top1Toys, na Intertoys de grootste speelgoedketen van Nederland. „Het is een prachtig product, een heel mooi assortiment, met een hele goede kwaliteit. Alleen de verkoop daalt. Dat is een ontwikkeling die al enkele jaren plaatsvindt.”
Een deel van het succes van Lego is dat het Deense bedrijf een heel brede doelgroep heeft, zegt Hummelink. Lego verkoopt aan kinderen, maar richt zich de laatste jaren ook in toenemende mate op volwassenen. Het merk bouwt hele productlijnen rond succesvolle filmreeksen, zoals Star Wars en Harry Potter. Ook verkoopt Lego exclusieve dozen van vele duizenden stukjes, van bijvoorbeeld het Colosseum, bekende voetbalstadions en stoomschip Titanic.
Playmobil heeft dat model de laatste jaren ook proberen in te voeren, zegt Intertoys-topman Assies. „Maar dat was niet heel succesvol. Playmobil is meer een merk waar kinderen mee spelen.” Dat Lego zo aantrekkelijk is voor volwassenen, zit ook in het bouwelement: tijdens de coronapandemie waren consumenten veroordeeld tot hun huiskamer en begonnen dan aan een puzzel of pakten een Lego-doos, om de verveling te verdrijven.
Wat niet hielp, is dat Playmobil het zocht in samenwerkingen met een hoge nostalgie-factor: televisieseries uit de jaren tachtig, zoals A-Team, Knight Rider en Magnum P.I., of de nog veel oudere animatieklassieker Scooby Doo. Ook lanceerde het merk een reeks dozen rond de Franse stripfiguur Asterix. „Volwassenen kennen dat, maar Knight Rider zegt kinderen echt niks”, aldus Hummelink.
Niettemin is de verkoopdirecteur van Top1Toys positief gestemd over het Duitse merk. „We moeten ze zeker nog niet vergeten.”
Hummelink was begin dit jaar op een speelgoedbeurs in Duitsland, waar Playmobil zijn nieuwe productlijnen lanceerde. Het merk wil terug naar de creaties die hun poppetjes vijftig jaar geleden zo’n doorslaand succes maakten: paarden, ridders, huis, school en „alledaagse helden”, zoals de brandweer en de dierenambulance. Ook heeft Playmobil een lijn voor peuters, waarin het bedrijf sinds kort optrekt met Disney. Daarin zitten figuurtjes die kinderen allemáál kennen: Mickey Mouse, Knorretje en Winnie de Pooh.
De periode die Playmobil de laatste tijd doormaakt, lijkt volgens Assies op de crisis bij Lego van zo’n twintig jaar geleden. Het Deense concern zocht toen ook naar vernieuwing, maar maakte de verkeerde keuzes. „Dan moet je terug naar de basis: waarmee zijn we succesvol geworden?”
Het mooie van speelgoed is volgens Assies dat bedrijven niet decennialang zijn aangewezen op dezelfde klantengroep. De kinderen die nu de leeftijd hebben voor Playmobil lopen misschien niet warm voor het merk, maar „er komen steeds nieuwe, jonge kinderen bij. Dat biedt altijd nieuwe kansen.”
Hoewel het al twintig jaar geleden gebeurde, gaan haar alarmbellen soms nog steeds af. Als een nieuwe cliënt hetzelfde beweegt, dezelfde náám heeft. Dan voelt verpleegkundig specialist in de GGZ Yvette Vreeker: deze cliënt kan ik geen eerlijke kans geven. Laat een ander hem helpen.
Want dan is ze weer even terug in het verleden, toen een cliënt van haar afdeling was gesepareerd. Ze stond samen met een collega in de deuropening en vanuit het niets viel hij hen aan. Kopstoten, nieren trappen, bijten.
Ze probeerde hem tegen te houden, maar hij klemde zijn kaken om haar pink, minutenlang.
Pas toen de adrenaline zakte en de cliënt gevlucht was, ontdekte Vreeker dat haar pink er bijna af lag. Zes maanden is ze in behandeling geweest. Jaren heeft het geduurd voordat ze weer comfortabel kon werken. En dit was niet haar enige geweldsincident. Ze somt op: een gebroken neus, sleutelbeen uit de kom, wurging.
Doodgestoken
Daarom hield Vreeker met haar collega’s van GGZ-instelling Reinier van Arkel in Vught (niet de instelling waar ze twintig jaar geleden werkte) donderdag om 14.00 uur twee minuten stilte. „Het hoort niet bij je werk om met blauwe plekken thuis te komen. Of neergestoken of uitgescholden te worden”, zegt ze.
Op meer plekken in het land hielden zorgmedewerkers twee minuten stilte om aandacht te vragen voor geweld in de zorg. In het Elkerliek ziekenhuis in Helmond kwamen tweehonderd medewerkers bij elkaar in de centrale hal. Medewerkers van de GGZ Delfland hielden de stilte in acht, ieder op de eigen werkplek.
De twee minuten stilte werden gehouden op initiatief van NU’91, een vakbond voor zorgmedewerkers met naar eigen zeggen ongeveer 30.000 leden. Aanleiding is het overlijden van een 39-jarige medewerker van een GGZ-instelling in Heerlen, vorige week. Ze werd op het terrein van de instelling neergestoken. De twee minuten stilte werden ook gehouden om haar te herdenken.
Vakbondsvoorzitter Femke Merel van Kooten van NU’91 zegt: geweld tegen zorgprofessionals neemt de laatste jaren toe. Dat blijkt volgens haar uit eigen enquêtes onder leden. In de meest recente peiling onder de leden stelt 90 procent van de 967 respondenten dat de agressie in de afgelopen vijf jaar is toegenomen. 8 procent van de respondenten had in 2022 níét te maken met agressie.
Het blijkt ook als je rondbelt onder zorgmedewerkers van de spoedeisende hulp, intensive care, de GGZ. Of met de beroepsvereniging voor verzorgenden en verpleegkundigen, V&VN (100.000 leden). Ze zeggen vrijwel allemaal: wij merken die toename ook. Ziekenhuizen huren meer beveiligers in, zien ze, die soms óp afdelingen staan.
Het loopt uiteen van schelden en dreigen tot fysiek geweld. Mensen hebben bijvoorbeeld geen begrip voor bezoektijden, zegt voorzitter Bianca Buurman van V&VN. Het overkomt medewerkers op de ambulance, de spoedeisende hulp. Maar ook wijkverpleegkundigen en zelfs kraamverzorgenden als ze in onveilige gezinnen terechtkomen, zegt Van Kooten.
Lees ook Agressie in de trein neemt toe: ‘Hoe later het wordt, hoe grimmiger’
Voorzitter Buurman ziet een toename sinds de coronapandemie. Medische informatie wordt vaker in twijfel getrokken, merkt ze. Ze denkt ook dat personeelstekorten in de zorg en in sectoren die raken aan de zorg, een rol spelen. „Langere wachtlijsten leveren weinig begrip op.”
Femke Merel van Kooten, voorzitter van NU’91, deelt de analyse van Buurman en voegt toe dat sinds corona het drank- en drugsgebruik lijkt toegenomen. En ze noemt het geweld nadrukkelijk een maatschappelijk probleem. „Kijk naar de NS-medewerkers die hier een paar weken geleden aandacht voor vroegen.”
werkzaam in ggzYvette Vreeker Het hoort niet bij je werk om met blauwe plekken thuis te komen
Politie sneller in actie
Het gevaar is dat agressie uiteindelijk kan leiden tot uitval, zegt Buurman. Van Kooten wil duidelijkere veiligheidsprotocollen, en wil dat de politie aangiftes van zorgprofessionals altijd in behandeling neemt.
Vreeker, de verpleegkundig specialist die meerdere malen te maken kreeg met geweld, zegt dat er in de afgelopen twintig jaar ook veel is verbeterd. Haar zaak was een van de eerste waaruit een rechtszaak volgde. „Politie komt nu sneller in actie.” En zorginstellingen hebben nu meer aandacht voor nazorg bij hun medewerkers, zegt ze.
Destijds was de teneur: dit hoort toch bij je werk? „Zo van: goh, dat moet je allemaal maar aankunnen. Maar nee. We hóéven niet alles aan te kunnen.”