Er komt toch geen onderzoek naar mogelijk wanbeleid bij Triodos Bank. De Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam heeft een verzoek daartoe van een groep certificaathouders en beleggersvereniging VEB afgewezen.
Tot hun grote ergernis kunnen de beleggers al bijna drie jaar niet bij hun geld, omdat Triodos vlak na het uitbreken van de coronacrisis de handel in certificaten opschortte. Die certificaten zijn een soort aandelen in Triodos Bank, maar dan zonder stemrecht. In totaal hebben de bijna drieduizend certificaathouders circa 1 miljard euro aan beleggingen in de bank uitstaan. Triodos heeft 43.000 certificaathouders.
„Op onderdelen kan worden getwijfeld aan het in het verleden gevoerde beleid van Triodos”, stelt de Ondernemingskamer in het vonnis dat donderdagavond werd gepubliceerd. „Maar een onderzoek is nu niet in het belang van de bank en de certificaathouders.”
Voor de Covid-19-crisis konden de certificaten worden verhandeld via een intern systeem dat Triodos zelf beheerde. Tijdens het begin van de pandemie probeerden zoveel (kleinere) investeerders tegelijk hun certificaten te verkopen dat die ‘bankrun’ Triodos in financiële problemen dreigde te brengen. Daarop blokkeerde de bank de handel. Tussentijds opende Triodos de handel korte tijd, maar sinds januari 2021 is koop en verkoop van certificaten nog steeds niet mogelijk.
Niet houdbaar bij stress
De Ondernemingskamer stelt dat Triodos al in 2017 wist dat er problemen dreigden met de handel in certificaten en eerder onderzoek had moeten doen naar mogelijke oplossingen. „Maar verder bestaan geen gegronde redenen te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken”, schrijft de Ondernemingskamer.
In december stelden critici dat Triodos had moeten inzien dat bij grote stress de constructie dat de bank zelf certificaten inkoopt en verkoopt niet houdbaar zou zijn. „Eigenlijk had de hele constructie nooit mogen bestaan”, stelde hoogleraar financiële economie Arnoud Boot (Universiteit van Amsterdam) destijds in NRC. „Ook de toezichthouder [de Nederlandsche Bank] had dit niet mogen toestaan.” Een onderzoek naar wanbeleid bij Triodos zou ook een onderzoek naar het toezicht op de gewraakte constructie hebben betekend.
Volgens de Ondernemingskamer kunnen de getroffen certificaat-houders nu beter wachten totdat -Triodos een notering heeft geregeld aan een extern handelsplatform. Dat zou in juni in orde moeten zijn. Dan kunnen zij daar, indien gewenst, hun certificaten verkopen. Een onderzoek naar wanbeleid zou de prijs van de certificaten bovendien doen zakken, vermoedt de Ondernemingskamer.
De bank meldde donderdag dat deze kwestie minstens 13,9 miljoen euro heeft gekost. Dat betreft onder meer de notering aan een alternatief handelsplatform en de juridische kosten. Die schade drukte de winst die Triodos vorig jaar haalde; die kwam uit op 49,9 miljoen euro. In 2021 was de winst 50,8 miljoen.
De bank boekte 375,3 miljoen aan inkomsten. Dat is ruim 33 miljoen euro meer dan in 2021, dankzij de groei van de kredietverlening en verbeterende rentemarges.
Al sinds de verkiezingen hangt de vraag in de lucht. Hoe ziet het klimaatbeleid er straks uit als de formerende partijen een kabinet vormen? Gaat het „door de shredder”, zoals de PVV wil? Of gaan PVV, VVD, NSC en BBB gewoon moedig voorwaarts met de uitvoering? In de reactie van de formerende partijen op de klimaatplannen uit de Voorjaarsnota viel deze week één ding op: de rechtse partijen hebben geen zin in méér maatregelen of doelen. En ze kondigden alvast aan volgende maand tegen het kabinetsplan te stemmen om de industrie een hogere prijs voor CO2 op te leggen.
Die verhoging van de CO2-heffing voor bedrijven kondigde demissionair minister Rob Jetten (D66) maandag in een Kamerbrief aan. In wezen is een CO2-heffing niet nieuw. Die is ingevoerd ten tijde van het Klimaatakkoord, als middel om vervuiling een prijs te geven en verduurzaming te stimuleren.
Het werkt als volgt: industriële bedrijven ontvangen voor een deel van hun uitstoot zogeheten ‘dispensatierechten’ en betalen voor dat deel geen extra kosten voor CO2. Stoot een bedrijf meer uit dan waar het ‘recht’ op heeft, dan betaalt het via de nationale CO2-heffing een prijs.
Daarnaast vallen de grootste industriële bedrijven ook onder Europese wetgeving. De industrie ontvangt door dit Europese systeem (ETS) ook rechten; elektriciteitsbedrijven moeten deze kopen. De komende jaren zal het aantal rechten geleidelijk worden afgebouwd, waardoor de prijs voor CO2-uitstoot voor deze bedrijven verder oploopt.
Met dit plan wil Jetten voor de ruim twintig bedrijven die zeer veel uitstoten (boven 50 megaton CO2 per jaar) de CO2-heffing vanaf 2028 verhogen. Naast de Europese prijs voor CO2 betalen deze grootste uitstoters hiermee extra voor een deel van hun uitstoot, een kostenpost die vervalt wanneer zij minder weten uit te stoten.
In het coalitieakkoord van Rutte IV staat dat een CO2-heffing voor de industrie fors minder uitstoot in 2030 moet hebben veroorzaakt. Tegelijkertijd is het demissionaire kabinet bezig met zogeheten ‘maatwerkafspraken’, in samenspraak met de twintig grootste vervuilers in Nederland, waarbij deze bedrijven met behulp van subsidie sneller dan gepland zullen verduurzamen. De precieze uitwerking van deze afspraken is nog onduidelijk.
Met de CO2-heffing lijkt het kabinet te willen afdwingen dat de uitstoot van de industrie daadwerkelijk omlaag gaat. Vorig jaar werd in een advies aan het kabinet al een hogere CO2-heffing als optie genoemd om de eigen doelstellingen alsnog te kunnen halen.
Concurrentiepositie
Kritiek op de CO2-heffing is al te horen sinds de invoering ervan in 2019 onder minister van Economische Zaken en Klimaat Eric Wiebes (VVD). De industrie zag het plan niet zitten, omdat zij vreesde dat een hogere prijs voor CO2 in Nederland de concurrentiepositie zou verslechteren. Werkgeversorganisatie VNO-NCW lobbyde daarom voor de opslag van CO2 in plaats van een heffing, als manier om de industrie te verduurzamen. Voorstanders zagen de maatregel juist als prikkel om sneller te verduurzamen. In landen zoals Noorwegen en Frankrijk geldt zo’n nationale CO2-prijs namelijk al langer.
Inmiddels kijkt een rechtsere Tweede Kamer met andere ogen naar plannen die vervuiling hoger beprijzen. De Eerste Kamer verwierp eind vorig jaar een ander plan van Jetten dat uitstoot voor industriële bedrijven wilde belasten. Onder de tegenstanders van Jettens plan waren naast SGP, CDA, FVD, JA21 en 50Plus ook de formerende partijen PVV, VVD, en BBB.
Een paar maanden na de verkiezingen worden de contouren van de klimaatpolitiek onder een mogelijk nieuw kabinet van PVV, VVD, NSC en BBB steeds zichtbaarder. De formerende partijen laten zich nadrukkelijker horen in klimaatdebatten. „Ga niet wéér extra heffingen opleggen”, zei Henk Vermeer (BBB) deze week. „Je haalt er misschien een paar honderd miljoen [aan staatsinkomsten] mee binnen, maar je spoelt miljarden aan investeringen door de plee.”
De formerende partijen laten zich steeds nadrukkelijker horen in de debatten over het klimaat. ‘Realisme’ is voor hen het toverwoord
Ook NSC en VVD lieten merken het plan niet te willen steunen. „Dit gaat om een verhoging van de heffing, terwijl er al een prijspad afgesproken was, waardoor nu allemaal businesscases verstoord worden”, zei VVD-klimaatwoordvoerder Silvio Erkens. De formerende partijen vrezen dat industriële bedrijven zullen vertrekken als de maatregel van kracht wordt.
Zij halen daarbij het Planbureau voor de Leefomgeving aan, dat deze week een studie publiceerde naar de effecten van een CO2-heffing. Daarin waarschuwde PBL dat een hogere CO2-heffing niet leidt tot verduurzaming als de „randvoorwaarden”, zoals een oplossing voor het overvolle stroomnet, niet geregeld zijn.
Ook schrijft het PBL dat het bereiken van voldoende vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de industrie afhangt van „individuele investeringsbeslissingen van een aantal grote spelers”. Het halen van de doelen hangt volgens PBL meer af van de vraag of het lukt om vóór 2030 een groot project voor CO2-opslag onder de Noordzee klaar te hebben, dan van een veel hogere CO2-heffing.
De maatregel is „niet zo nieuw en verrassend” als deze wordt voorgesteld, zegt klimaatminister Jetten tegen NRC, en was „aangekondigd in het Voorjaarspakket van vorig jaar”. Ook is er rekening gehouden met bedrijven die last hebben van een vol stroomnet, zegt Jetten. „De verhoging raakt alleen de 26 bedrijven die het meeste uitstoten, meer dan tweehonderd bedrijven vallen onder een lager tarief.”
De kritiek dat bedrijven naar het buitenland zouden vertrekken, werpt de minister van zich. „Het gaat om het totaalpakket, het zoet én het zuur. We investeren via de maatwerkafspraken ook drie miljard euro in de verduurzaming van de industrie.” Volgens de demissionair minister is de maatregel „een signaal” voor bedrijven die zich niet willen vastleggen in de maatwerkafspraken. „Als je zelf niet vol aan de bak gaat, mag vervuiling een prijs hebben.”
Tussenstap
Geen aanvullende maatregelen of eisen, maar vooral aandacht voor het uitvoeren van de bestaande plannen of even de pauzeknop indrukken. Zo klonken de formerende partijen de afgelopen weken vaker, zoals eind maart in het debat over het Europese klimaatdoel voor 2040. Een maand eerder had de Europese Commissie een voorstel gedaan om 90 procent vermindering van broeikasgassen af te spreken voor 2040, als tussenstap tot klimaatneutraal zijn in 2050.
Kamerlid BBBHenk Vermeer Ga niet wéér extra heffingen opleggen
In het debat toonden PVV, NSC en BBB zich kritisch en leken ze zich niet aan een dergelijk doel te willen committeren, waartoe Europese wetgeving de lidstaten verplicht. Nederland heeft „de grootste moeite” om de klimaatdoelen te halen, zei Henk Vermeer (BBB). „Soms moet je een stapje terug zetten om meer ruimte te krijgen. Welke consequenties moeten ervoor gelden als Nederland in 2040 niet aan het tussendoel voldoet?” Later verduidelijkte hij dat hij niet aan 90 procent wil tornen, maar het doel zéker niet wil verhogen, zoals veel linkse partijen bepleiten.
Ook bij NSC klinkt een roep tot pauzering. „We willen het akkoord van Parijs niet loslaten”, zei Wytske Postma. Maar de bestaande klimaatplannen behelzen volgens haar wel „veel zaken waarvan we eerst nog met z’n allen moet kijken of die ons wel verder helpen”, zoals ‘gedragsverandering’ en de opslag van CO2. NSC wil daarna pas een besluit nemen of een tussendoel moet worden vastgelegd. De PVV vroeg zich retorisch af of Nederland niet al „genoeg klimaatdoelen” had.
Uiteindelijk hebben deze partijen weinig ruimte om géén doel af te spreken: Europese wetgeving schrijft voor dat er een doelstelling moet komen. Met de huidige klimaatplannen lijkt Nederland in 2040 op zo’n 88 procent minder uitstoot uit te komen.
Lees ook Klimaatbeleid slaagt pas als de pijn eerlijk wordt verdeeld
Het is duidelijk dat VVD, NSC, BBB en PVV de groene ambities van het huidige kabinet flink willen temperen. Niet meer hoog inzetten, maar rustig kijken wat mogelijk is. Je moet niet steeds „eenzijdig de spelregels” willen veranderen, typeerde BBB-kamerlid Henk Vermeer zijn standpunt en daarmee de politieke verschuiving over klimaatbeleid. Dat alleen al markeert een kantelpunt sinds de afspraken van het klimaatakkoord, de jaren waarin klonk dat Nederland een stapje extra moest zetten. Inmiddels is een ‘realistisch’ klimaatbeleid het toverwoord in Den Haag.
Saskia Brandewijn had alles voor elkaar. Ze was 26 jaar, bijna afgestudeerd als psycholoog en stond op het punt aan een promotieonderzoek te beginnen in Engeland. Maar toen begonnen de slapeloze nachten en werd het langzaam donker in haar hoofd.
Een jeugdtrauma, dat zij jarenlang had weggestopt, kwam in 2016 naar boven. Brandewijn werd depressief en kreeg suïcidale gedachten. Oude herinneringen aan seksueel misbruik kwamen terug. Jarenlang volgt ze nu al intensieve therapieën. Na zo’n sessie is ze de rest van de dag moe. Een betaalde baan, zegt Brandewijn (nu 34), is nu niet haalbaar. Haar contactpersoon bij de gemeente is dat met haar eens.
Voor wie ziek is of een beperking heeft, of dat nu lichamelijk is of mentaal, zijn er in Nederland twee speciale uitkeringen: de WIA en de Wajong. Maar Brandewijn is een van de grofweg 200.000 mensen die voor beide niet in aanmerking komen. Zij is ziek in de bijstand.
De bijstand is een basale uitkering. Het laatste vangnet voor wie geen baan heeft, maar wel kán werken. Maar de praktijk is anders. De meeste mensen in de bijstand kunnen nu niet werken, zien gemeenten, hulpverleners en deskundigen.
De gemeente Den Haag kwam een paar jaar geleden tot een schokkende ontdekking. Ambtenaren van die stad hadden ruim 18.000 inwoners gesproken die al meer dan anderhalf jaar in de bijstand zaten. Hun conclusie: 90 procent kan niet op de korte termijn aan het werk geholpen worden. Bij hen zitten gezondheidsproblemen, een verslaving of schulden in de weg. 40 procent zal waarschijnlijk nooit meer aan het werk komen, bijvoorbeeld door chronische ziekte.
Ik ben in de studentikoze maaltijden blijven hangen. Pasta met rode saus en de groenten die ik nog heb liggenSaskia Brandewijn
Toch hebben deze mensen geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Nederland heeft een vangnet voor ziekte, maar daar zitten grote gaten in.
Wat een leven op bijstandsniveau betekent? Zuinig zijn, zegt Brandewijn. Op aanbiedingen letten, geen toetjes kopen. „Ik ben in de studentikoze maaltijden blijven hangen. Pasta met rode saus en de groenten die ik nog heb liggen.” Soms moet ze een moeilijke keuze maken, vertelt ze in haar appartement in Utrecht: „Ga ik voor het eerst in jaren weer een winterjas kopen? Of wil ik gezond eten blijven kopen?–” Brandewijn is zulke keuzes gewend, zegt ze. Zo redt ze het al zeven jaar.
Toch had haar leven er heel anders uit kunnen zien. Vroeger was er een uitkering voor mensen die al van jongs af aan een handicap hebben: de Wajong. Maar die regeling is fors ingeperkt. Je krijgt deze uitkering alleen nog als je nooit meer kunt werken.
Ook was het beter uitgekomen als haar depressie een paar jaar later was opgekomen, als Brandewijn geen student, maar een werknemer was. „Dan was ik in de WIA beland”, zegt ze. Een hogere uitkering, alleen bereikbaar voor wie ziek uitvalt vanuit loondienst. Dat onderscheid vindt Brandewijn veel te willekeurig. „Wat maakt het uit of ik eerst gewerkt heb? Ik ben gewoon ziek.”
Maar een baan in loondienst is geen garantie. De bijstand zit ook vol met oud-werknemers die om andere redenen niet in aanmerking komen voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA, maar die volgens hun gemeente te ziek zijn om te werken.
Gemeenten zitten ermee in hun maag. De bijstand is een tijdelijk, sober vangnet met strenge regels, zegt Peter Heijkoop, wethouder Werk en Inkomen in Dordrecht en bestuurder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. „Maar een groot deel van de mensen zal daar nooit meer uitkomen. Zij kunnen niet werken, of hooguit een paar uur per week. Moeten zij dan altijd op zo’n laag inkomen blijven? Dat voelt onrechtvaardig.”
Vergeten groep
De regels rond arbeidsongeschiktheid zullen de komende jaren waarschijnlijk drastisch veranderen. Maar in de discussies hierover, lijken de zieken in de bijstand tot nu toe een vergeten groep.
Een commissie van deskundigen, ingesteld door het kabinet-Rutte IV, presenteerde vorige maand een adviesrapport over hoe nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid eruit moeten zien: menselijker en simpeler. Maar de adviescommissie focuste zich vooral op de WIA-uitkering, waarvoor ze drie alternatieve scenario’s uitwerkte. Over de zieken in de bijstand ontbraken vergaande aanbevelingen.
Saskia Brandewijn snapt niet waarom ze zó wordt genegeerd. Zij hoort niet in de bijstand, zegt ze. „Ik ben arbeidsongeschikt. Ik zou wel willen werken, en ik heb goede hoop dat dat later lukt, maar nu nog niet.” Een keuringsarts heeft dit bevestigd. Daarom hoeft Brandewijn van de gemeente Utrecht niet te solliciteren.
Maar ze moet al wel zeven jaar leven op het bestaansminimum (ruim 1.200 euro per maand voor alleenstaanden). „Ik spreek zelden af met vriendinnen. Ik kan het ook gewoon niet betalen om een avond in de kroeg te zitten of naar de bioscoop te gaan.”
En daten? Dat doet Brandewijn al jaren niet meer. Het werkt toch niet, zegt ze, als je zelf nóóit kunt meebetalen aan etentjes of uitjes. „Maar ook praktisch: heb ik wel genoeg leuke kleding? Ik ga niet in mijn joggingbroek. Mensen zeggen dan dat het toch genoeg is dat ik zo’n leuke persoonlijkheid heb. Ja, dat zal best. Maar in eerste instantie kijken mensen naar hoe ik eruitzie. Die eerste indruk is in een halve seconde gemaakt.”
Het ergste vindt Brandewijn het als mensen zich bemoeien met waar zij haar geld aan uitgeeft. Zo heeft ze een hond: haar woonkamer ligt bezaaid met speeltjes en krantensnippers waar Wick, vernoemd naar actiefilmpersonage John Wick, in kan ravotten.
In haar herstel speelde Wick een cruciale rol, zegt Brandewijn. „Ik moest eens huilen toen op tv een mooi liedje voorbijkwam. Hij legde zijn pootje op mijn bovenbeen en ik besefte voor het eerst in mijn leven wat het betekent als iemand onvoorwaardelijk van je houdt. Vanaf dat moment ben ik weer een beetje gaan geloven dat ook mensen misschien van mij kunnen houden, dat ik dat waard ben.”
Brandewijn hoort mensen weleens zeggen dat je in de bijstand geen geld aan huisdieren zou moeten besteden. Die mensen hebben geen idee, zegt ze. „De regels in de bijstand zijn al kut, het inkomen is kut, het leven dat je moet leiden is kut. En dan komen zij je vertellen: het kan nóg kutter hoor!”
„Ik vraag me af: wat heb ik gedaan om dit te verdienen? Ik ben gewoon ziek, ik heb een mentale stoornis. Omdat iemand twintig jaar geleden zijn poten niet thuis kon houden. Hij is de veroorzaker van dit drama. Hij is de reden dat ik nu zo moet leven. Maar ík word erop aangekeken. Ik ben verkeerd bezig, omdat ik een hond heb die ik ook nog verzeker. Mensen vinden dat ze hun moraliteit op mij mogen projecteren.”
Karen Hasselman (48) herkent het stigma van de bijstand. Met haar mentale problemen kreeg zij die uitkering twaalf jaar. Tot ze alsnog in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering voor vroeggehandicapten. „Dat was een enorme bevrijding”, vertelt ze. „In de bijstand had ik continu het gevoel dat ik me schuldig moest voelen, dat ik niet genoeg mijn best deed. Nu kreeg ik de erkenning dat ik een aandoening heb en niet een werkweigeraar ben. Dat gaf zóveel rust.”
Pas laat werd ontdekt dat de psychische klachten van Hasselman, mentale uitputting en snelle overprikkeling, deels veroorzaakt worden door autisme. Die diagnose hielp bij het aanvragen van deze uitkering, al heeft dat nog jaren geduurd.
Haar nieuwe uitkering geeft Hasselman allerlei voordelen die ze in de bijstand niet had. „Als mijn ouders overlijden, mag ik nu een erfenis krijgen.” En als ze wil samenwonen, mag ze haar uitkering houden. In de bijstand is de kans groot dat ze die zou kwijtraken, omdat ze dan zou moeten leven van het inkomen van haar partner.
Bijstand als lening
Door dit soort bijstandsregels zijn er ook veel chronisch zieken en gehandicapten die helemaal nergens recht op hebben. Ze hebben een werkende partner, of bijvoorbeeld een eigen huis met veel overwaarde. Ook dan krijg je geen bijstand. Je moet je huis verkopen en gaan leven van de opbrengst, anders kun je de bijstand alleen als een lening krijgen.
Hasselman ging ook niet daten, toen ze nog een bijstandsuitkering kreeg. „Ik schaamde me ervoor”, zegt ze. Dat ze in de bijstand zat, wist bijna niemand. „Ik had vrijwilligerswerk en vertelde altijd dat dat mijn baan was.” Nu heeft Hasselman een relatie. Sinds ze een Wajong-uitkering heeft, voelt ze zich relaxter. „En dat heeft me ook een stuk gezonder gemaakt.”
Landen die strenge toegangseisen hebben voor hun arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben vanzelfsprekend meer zieke mensen in hun werkloosheidsuitkeringen. Dus het is niet gek dat er in Nederland ook steeds meer zieken in de bijstand zitten, volgens Patricia van Echtelt, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Die verschuiving begon in de jaren tachtig. Het aantal mensen in de WAO, de arbeidsongeschiktheidsuitkering van toen, liep zó hoog op dat volgens politiek Den Haag een ommekeer nodig was. Werkgevers en vakbonden organiseerden samen de medische keuringen en hadden beide belang bij ruimhartige toelating. Werkgevers omzeilden er de strenge ontslagregels mee, werknemers konden vaak een uitkering tot hun pensioen krijgen.
Lees ook Uitkeringen in Nederland: steeds iets minder, steeds iets selectiever
Sindsdien is de regeling in vele tussenstappen strenger gemaakt. In 2006 bijvoorbeeld, toen de WAO werd vervangen door de WIA. Je krijgt deze uitkering alleen als je door je beperking 35 procent mínder kunt verdienen dan je oude loon. Daarvoor lag die drempel veel lager: op 15 procent.
Wat als deze drempel 15 procent was gebleven? Dan zouden nu ieder jaar zo’n achtduizend mensen geen afwijzing, maar een WIA-uitkering krijgen, becijferde het Centraal Planbureau.
Vooral werknemers met lage salarissen stuiten op deze 35-procentsdrempel. Dat komt doordat het inkomensverlies centraal staat. Als je vroeger een hoog salaris had, veroorzaakt jouw beperking al snel een groot inkomensverlies. Meer dan als je altijd al weinig verdiende. Voor de WIA geldt: hoe hoger je salaris, hoe groter de kans op een uitkering.
Wie een laag salaris had, is zo sneller aangewezen op een lage uitkering: de bijstand. „Mensen met precies dezelfde gezondheidsproblemen komen in heel verschillende regelingen terecht”, zegt SCP-onderzoeker Van Echtelt. „Dat is lastig uit te leggen.”
De laatste grote aanscherping, in 2015, raakte mensen met een handicap. Tot die tijd waren er sociale werkplaatsen waar zij konden werken tegen een salaris iets boven het minimumloon. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 wordt bijna niemand meer toegelaten tot zulke werkplaatsen. Dat is te duur, vond het kabinet-Rutte II. Meer gehandicapten moesten een reguliere baan zoeken.
Ook de levenslange Wajong-uitkering voor vroeggehandicapten werd toen ingeperkt. Kun je door je handicap nú niet werken, maar in de toekomst misschien wel? Dan moet je dat afwachten in de bijstand.
Zo veranderde het karakter van de bijstand. „De populatie laat zich op geen manier vergelijken met dertig jaar geleden”, zegt wethouder Heijkoop. De werkloosheid is historisch laag: mensen zónder problemen vinden gemakkelijk een baan en zitten nauwelijks meer in de bijstand. Heijkoop: „Het aandeel mensen met een medische beperking, verslaving of geestelijke gezondheidsproblematiek is enorm hoog.”
Verbazing over rapport
Mensen met een structurele beperking horen niet in de bijstand, vond de commissie die onlangs in opdracht van het kabinet adviseerde over de toekomst van de arbeidsongeschiktheidsregels. De bijstand is voor hen „niet passend”, schreef deze Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in een tussenrapport.
Daarom wekte het verbazing dat de commissie hier in haar eindrapport nauwelijks conclusies aan verbond. Het kabinet moet proberen de situatie van deze mensen binnen de bijstandsregels verbeteren, schreef de commissie. Het demissionaire kabinet ging hierin mee: in een verbetertraject van de Participatiewet, waarin de bijstand geregeld is, zal worden gekeken naar de situatie van wie ziek is of een beperking heeft.
„Opmerkelijk”, vond Van Echtelt van het SCP. „Er wordt gedaan alsof dit probleem alleen met de bijstand te maken heeft, en niet met de toekomst van de arbeidsongeschiktheidsregels.” Het tegenovergestelde is waar, zegt ze. „De criteria van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn bepalend voor wie er in de bijstand belandt. Het is goed om dat in samenhang te bekijken.”
De adviescommissie had zelf ook veel verder willen gaan in haar adviezen. Ze wilde een voorstel doen waarin álle Nederlanders van achttien jaar tot de AOW-leeftijd automatisch verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Ook vroeggehandicapten zouden daar onder vallen, en mensen als Brandewijn, die geen arbeidsverleden hebben.
Dat valt op te maken uit een bijlage die minister Karien van Gennip (Sociale Zaken, CDA) meestuurde met het eindrapport. Op de valreep concludeerde de commissie dat zo’n stelsel, dat op het oog heel simpel is, in de praktijk op tal van technische bezwaren stuit, zo vertellen ingewijden.
De commissie wilde ook adviseren dat zieken in de bijstand wél een werkende partner, koophuis of spaargeld mogen hebben. Ook dat voorstel haalde de eindversie niet, omdat de commissie de gevolgen ervan niet kon overzien. Hoeveel extra mensen zouden dan recht krijgen op de bijstand? Hoe duur zou dat worden? En is de groep met gezondheidsproblemen wel duidelijk af te bakenen?
Toen kwam de commissie ook nog in tijdnood: ze moest sneller opleveren omdat de kabinetsformatie al begonnen was. „Ik kan mij voorstellen”, zei commissievoorzitter Roos Vermeij in een interview met NRC, dat zieken in de bijstand „op meer hadden gehoopt”.
De politiek moet het hier niet bij laten zitten, vindt wethouder Heijkoop. „In de bijstand zouden eigenlijk alleen mensen moeten zitten die weer aan werk kunnen, deels of volledig.” De arbeidsongeschiktheidsregels hebben reparatie nodig, zegt ook Brandewijn. „Het kan allemaal nog zo ruim zijn, als er gaten in zitten, vallen er mensen doorheen.”
Voor Brandewijn is de bijstand geen eindstation, zegt ze. Haar therapieën hebben effect: ze voelt zich beter en denkt al voorzichtig na over werk. „In het meest positieve geval”, zegt ze „kan ik eind dit jaar de eerste stappen zetten.”
Het liefst zou ze op het ministerie van Sociale Zaken werken, als ervaringsdeskundige. Ambtenaren kunnen nog zoveel inhoudelijke kennis hebben, zegt ze, voor goed beleid moet je de praktijk kennen. „Ik hoop dat ik mensen met mijn verhaal kan raken en met hun neus op de feiten kan drukken.”
De verzuchting klinkt voortdurend. De samenleving mist verbinding. Burgers moeten de verbinding met elkaar aangaan. Verbinding. Verbinding. Verbinding. En intussen wordt in Nederland elke dag een keer of achthonderd verbinding gelegd tussen twee volmaakte vreemden, waarbij de ene vooral praat en de andere vooral luistert.
Zo’n 300 duizend keer per jaar toetsen mensen het 088-nummer in van de Luisterlijn, voorheen bekend als Sensoor, en nog eerder als SOS Telefonische Hulpdienst, opgericht in 1958. Ze kunnen er 24 uur per dag terecht voor een anoniem en vertrouwelijk gesprek over wat dan ook. Chatten en mailen kan ook. Ze voelen zich eenzaam, somber of zelfs depressief. Hun relatie wankelt, de zorg faalt, hun moeder ziet hen niet staan. Of ze hebben gewoon zin in een praatje.
En aan de andere kant van de lijn zitten de vrijwilligers, ingeroosterd met z’n twintigen of vijfentwintigen tegelijk op de drukste tijden van de dag, de vooravond meestal. Zij hebben leren luisteren. Trainers vuurden bij wijze van ezelsbrug de ene na de andere afkorting op hen af tijdens de twee maanden durende inwerkperiode. LSD! (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen!) Laat OMA thuis! (Dus geen Oordelen Meningen en Adviezen!) En neem ANNA mee! (Altijd Navragen, Nooit Aannemen!)
NRC belde met vier vrijwilligers en bood hún een luisterend oor. Drie vrouwen, 86 jaar, 37 jaar en 22 jaar oud, en een man van 64. Bij elkaar opgeteld horen zij de anonieme medemens nu ruim tachtig dienstjaren aan. Wat willen zij kwijt over de honderden, nee, duizenden gesprekken die ze voerden? Wat valt hen op? En wat vinden zij eigenlijk van het luisterend vermogen van mensen in het algemeen?
Antwoorden die één op één herleidbaar zijn tot gesprekken geven zij natuurlijk niet, dat druist in tegen het wezen van de telefoonlijn. Maar twee dingen die er volgens de luisteraars levensgroot uitspringen: er zijn écht veel mensen die snakken naar een luisterend oor, en er zijn écht veel mensen die slecht luisteren. Een nogal tragische combinatie – of, constructief geformuleerd: er is een wereld te winnen. „Niet reageren vanuit je eigen ervaring”, zegt een van de vrijwilligers, „dat is echt een kunst.”
Liesbeth Quaadgras (86), is 37 jaar vrijwilliger bij de Luisterlijn‘Ik geef altijd een compliment, en niet uit de lucht gegrepen’
„Goedemorgen, u spreekt met de Luisterlijn’. Zo neem ik op. En dan zeg ik: ‘Hoe gaat het met u?’ Nou, en dan krijg ik te horen ‘Op dit moment niet zo goed’, of ‘Ik heb de hele nacht niet geslapen’, of wat dan ook. ‘Fijn dat u belt’, zeg ik dan. ‘We hebben de tijd.’ En zo is het.
Als je goed wilt luisteren, heb ik geleerd, moet je geduld hebben. Eerst maar eens horen wat de ander te vertellen heeft. Niet te snel reageren. Zelfs niet te snel ‘ja ja’ zeggen. Dat doen mensen wel vaker: ‘ja ja’. Maar ze horen niet wat je echt zegt. Of iemand zegt: ‘ik heb de griep gehad.’ Zegt de ander: ‘o, ik had vorige week ook de griep en ik had ook nog hoge koorts.’ En dat moet je eigenlijk niet doen. Laat die ander eerst maar over zijn eigen ellende vertellen.
Veel mensen bellen omdat ze eenzaam zijn. Omdat ze hun verhaal niet kwijt kunnen. Zich verlaten voelen. Of ze hebben een bepaald probleem, vooral op liefdesgebied, en dat willen ze dan graag met een buitenstaander bespreken. Soms is het ook gewoon even een praatje. Dat ze even de zenuwen kwijt willen want ze hebben een sollicitatiegesprek.
Nachtdiensten doe ik op mijn leeftijd niet meer. Maar dat waren echt mooie gesprekken. Want wie belt er nou ’s nachts? Meestal iemand die echt in de problemen zit, die alleen is en bij wie de nacht maar duurt en duurt en duurt. En er is geen afleiding, dus die gesprekken gaan dieper. Dat was mooi en ook intensief.
En die eenzaamheid, die komt telkens terug, nog altijd, dat is echt beroerd hoor. Aan de andere kant, zelfs die eenzame mensen kun je aan het lachen krijgen. Dat vind ik echt de uitdaging, om ze toch weer eventjes, met een grapje of wat ook, even op andere gedachten te brengen. Wat doe je het liefste, vraag ik dan. Sport je graag? Hoe was je laatste verjaardag? Hoe oud werd je toen? En dan wordt het gesprek opeens héél anders.
Ik geef ook altijd een compliment. Ik vind altijd wel iets in het verhaal, dat die persoon heel goed heeft gereageerd, of goed heeft doorgezet. En zo’n compliment is niet uit de lucht gegrepen: ik heb intensief geluisterd en dan pik ik er iets uit. ‘Wat heb je dat goed volgehouden’, zeg ik dan, of ‘Wat een slimme reactie.’ En dan hoor je soms: ‘Dat heeft nou nog nooit iemand tegen mij gezegd.’ Wat jammer, denk ik dan. En het is echt waar hoor, sommige mensen hebben echt héél moeilijke problemen. En die kan ik niet oplossen, dat gaat niet. Maar gewoon luisteren is al zo belangrijk. Even de druk van de ketel halen. En dan is het ontzettend prettig als een beller aan het eind zegt: ‘nou ga ik even lekker een wandeling maken’, nadat-ie huilend aan het gesprek was begonnen. Dat zie ik als een compliment. En ik vind complimenten ook prettig, jaja, ik ben ook maar een mens.”
Jasmijn Schut (22), is vier jaar vrijwilliger bij de Luisterlijn ‘Mensen verwáchten vaak niet eens dat je doorvraagt’
„In de trein leg ik vaak mijn telefoon weg.Door mijn werk bij de Luisterlijn weet ik dat veel mensen eigenlijk eenzaam zijn en behoefte hebben aan een gesprek. Als ik dan bijvoorbeeld een ouder iemand zie die niet op zijn telefoon zit, dan glimlach ik of zeg ik gedag – het zijn vaak kleine dingetjes waarmee je een gesprek kan beginnen. En dan vertellen ze dat ze na weken hun kleinkind weer hebben gezien en dat ze daar zo blij mee zijn en zo trots. Of over een partner die al een hele tijd geleden is overleden is en hoe ze die ooit hebben ontmoet. ‘O’, zeg ik dan weleens tegen m’n vriendinnen, ‘ik had laatst toch zo’n mooi gesprek in de trein!’ ‘Huh, in de trein?’ zeggen ze dan. ‘Met wie dan?’
Luisteren is zó belangrijk, maar het gebeurt gewoon te weinig. Ik merkte het zelf ook, in mijn eigen leven bedoel ik, los van de Luisterlijn. Dat ik er zelf ook alert op moest zijn: weet je, iemand zégt iets, misschien moet ik even doorvragen. En het aparte is: mensen verwáchten het vaak niet eens, ook niet dat je iets onthoudt bijvoorbeeld. Dan vertelt iemand dat zijn vader ziek is, en dan vraag ik een paar weken later: ‘Hoe gaat het met je vader?’ En soms is iemand dan echt verbaasd: ‘Hoe wéét jij dat?’
Eenzaamheid, dat weet ik nu ook, is van alle leeftijden. Je hebt mensen van mijn leeftijd die op hun studentenkamer zitten en niemand hebben om mee te praten. En misschien zitten ze wel bij een studentenvereniging, maar voor de dingen waar ze echt mee zitten, hebben ze niemand. En een vrouw van in de veertig mist bijvoorbeeld gezelschap want iedereen om haar heen heeft kinderen en zij niet.
Soms beginnen mensen aan de lijn over de boodschappen te praten of over het nieuws, maar dan is er vaak iets anders waar ze eigenlijk mee zitten. En het is heel fijn voor iemand als je daar dan achterkomt. Soms vraag ik er gewoon naar. ‘Goh, voelt u zich misschien eenzaam?’ Ja dat is best een directe vraag inderdaad. Maar weet je, als dat gevoel niet aanwezig is, dan kun je zeggen: sorry dat ik het vroeg.
Ja, mensen vragen weleens hoe oud ik ben en of ik niet te jong ben voor waar ze voor bellen. En dan zeg ik altijd: ik wil graag naar je luisteren, maar je kunt altijd ophangen en over een paar minuten weer bellen en dan krijg je misschien – of waarschijnlijk – een ouder iemand aan de lijn.
En er zijn ook mensen die vragen of we niet misschien een keer met elkaar in het echt kunnen afspreken. Maar al zou ik het willen, dat kan ik absoluut niet doen, want het hele idee van de Luisterlijn is dat iemand anoniem zijn verhaal kan doen. Als ik contactgegevens uitwissel dan is dat hele fundament weg. Mensen begrijpen het ook, als ik dat uitleg. Want dat het volledig anoniem is, daar hebben veel mensen juist veel houvast aan.”
Otto Dekkers (64), 35 jaar bij de Luisterlijn‘Heel soms worden mensen boos, gaan ze vloeken of schelden’
„Toevallig las ik laatst een artikel in de Volkskrant over David Brooks, columnist van The New York Times, en die zei uit eigen ervaring: 30 procent van de mensen stelt vragen aan andere mensen, 70 procent doet dat niet. Dat herken ik. Ik denk trouwens dat ongemak een rol speelt. Ik voel vaak ook wel wat schroom om door te vragen als ik iemand voor me heb. Je kent die iemand dan vaak persoonlijk, en je wilt hem of haar niet in verlegenheid brengen. Bij de Luisterlijn ben je beiden anoniem, je ziet de mensen niet en zij jou ook niet, dus ik kan onbevangen vragen en mensen kunnen onbevangen praten, en die wisselwerking kan erg stimulerend zijn.
Mensen bellen meestal omdat ze zich niet goed voelen, geestelijk. Of in relatie tot anderen. Ze missen hun partner bijvoorbeeld, die is overleden. Zeker als de partner al iets langer dood is, zeggen mensen vaak: ‘Mijn vrienden kennen mijn verhaal nu, en ik durf er niet wéér over te beginnen.’ Vaak is luisteren dan al genoeg: dat je mensen het gevoel geeft dat ze mogen voelen wat ze voelen.
Wees een OEN, is één van de ezelsbruggetjes die je in de training bij de Luisterlijn meekrijgt: wees Open, Eerlijk en Nieuwsgierig. Zo ben ik denk ik altijd wel geweest. In coronatijd kreeg ik weleens mensen aan de lijn die je complotdenker kunt noemen. Ik ben dan oprecht nieuwsgierig naar de gedachtegang van zo iemand. Wat maakt nou dat je denkt wat je denkt? Dat is ontzettend boeiend.
Soms botst het. Ik wil de gedachten van de beller kunnen volgen, dus ik vind het belangrijk dat ik ook echt mijn vragen kan stellen als ik iets niet helemaal begrijp. Dat hoort erbij. Maar soms zegt iemand dan: ‘ik wil dat je geen vraag stelt, stoor me niet in m’n verhaal!’ Mensen kunnen best dwingend worden. ‘Luister gewoon!’ Maar het gesprek moet natuurlijk wel gelijkwaardig blijven. Heel soms worden mensen dan echt boos. Dan gaan ze vloeken of schelden. Op zo’n moment geef ik mijn grenzen aan en beëindig ik het gesprek. En dan laat ik het van me afglijden, dat gaat me gelukkig makkelijk af. Mijn indruk is dat dit iets meer voorkomt dan vroeger. Dat sommige bellers zich de laatste jaren wat meer als een kritische consument zijn gaan opstellen.
Ik doe 50 procent bellen, 50 procent chatten. Vaak zijn chatters jonge mensen, die nog thuis wonen bijvoorbeeld. Ouders weten soms niks van hun probleem af, zoals een eetstoornis . Of ze worden gepest en dat ligt zo gevoelig dat ze het met niemand bespreken. Ja, er is ook de Kindertelefoon, die noem ik altijd, maar ik verwijs niet standaard door. Mensen van zeg zestien voelen zich vaak volwassen en dat zíjn ze vaak ook, dus ik kijk gewoon hoe het gesprek loopt. Chatters hebben vaak heftiger problemen. Als je je probleem moet uitspreken, voel je je kwetsbaarder, als je het opschrijft is er meer afstand. Maar ook op de chat kun je intensief contact maken.”
Sonem Sharma (37), zes jaar bij de Luisterlijn‘Ik kwam altijd met oplosssingen. Dat níét doen is echt een kunst’
„Een Nederlandse meneer belde op, hij woonde in een wijk waar hij altijd met andere Nederlanders had gewoond. Maar toen, vertelde hij woest, kwamen de Marokkanen, de Antillianen, de Chinezen op de hoek. Zijn buurt werd onrustiger. Zijn Nederlandse buren verhuisden. Het was zijn wijk niet meer, hij voelde zich niet meer verbonden. Daarom belde hij, om zijn frustratie te uiten. ‘Ze passen zich niet aan’, zei hij tegen mij, en: ‘Waarom is niet iedereen zo’n nuchtere, Hollandse meid als jij?’ Ik waardeerde dat enorm. Dat hij zo open was en gewoon zijn gedachten deelde. Tuurlijk, ik moest er ook wel om lachen. Ik heb natuurlijk mijn Indiase afkomst, ik spreek en schrijf Hindi en ik zie er ook Indiaas uit. Nee, ik vertelde hem niet over mijn komaf, dat doet er op zo’n moment niet toe. Ik ben ook gewoon een Rotterdammer, en die meneer, die hoorde in mij gewoon die nuchtere Hollandse meid. En zo kon ik tot de kern van zijn verdriet komen, zodat hij zich toch even verbonden voelde.
Tijdens de eerste training voor de Luisterlijn had ik een persoonlijke doorbraak. We moesten luisteren naar een andere aspirant, en die vertelde een persoonlijk verhaal. Ik was de eerste die reageerde, ik kwam met allemaal oplossingen. ‘Eh’, zei die aspirant toen, ‘je kent het hele verhaal nog niet eens.’ Ik vond dat moeilijk om te horen. Ik zat ook in een soort spagaat in die tijd, want ik werkte in de IT en moest mezelf bewijzen in een mannenwereld. Adviezen geven, hard praten. Een incident? Ik loste het op. En aan de andere kant dus de Luisterlijn: geen adviezen, geen oplossingen, maar ruimte geven. Echt een contrast was dat. Ik dacht altijd dat ik alleen maar eerlijk en oprecht was, en om me heen hoorde ik dat ik dat ook altijd ben geweest. Maar toen besefte ik: als iemand met een probleem kwam, dan maakte ik er meteen een beeld van in m’n hoofd en vulde ik alles voor die persoon in. ‘Als ik jou was, dan zou ik het zo doen.’ Maar dat is heel makkelijk gezegd als je niet in andermans schoenen staat. Het kunnen ontvangen van andermans woorden en emoties zonder dat je vanuit je eigen ervaring wilt reageren, dat is echt een kunst.
Er zijn weleens mensen van wie gezegd wordt: nou, die is altijd chagrijnig of: die wordt om alles boos. Maar iemand wordt niet chagrijnig of boos geboren. Dus de vraag is: waar komt het vandáán? Op een keer belde iemand op, zó boos, zó verdrietig. Huilend, schreeuwen, niemand luisterde, altijd pech. Ik heb gewoon geluisterd – naar wat er werd gezegd en naar de emoties die opkwamen. En uiteindelijk hoorde ik een zucht. En daarna alleen nog wat gesnik. En ik zei: ‘Zó! Dát lucht op!’ Toen kwam er een lach, een soort van grinnik zeg maar. En dat doorbrak het. ‘Wil je anders even een glaasje water pakken, of thee ofzo?’ zei ik. En daarna hoorde ik letterlijk de waterkoker.”