De klassen passen niet meer in hun jasje

Het Sociaal en Cultureel Planbureau baarde opzien met een nieuwe klassen-indeling van Nederland. Niet alle sociologen zijn overtuigd. Wat wordt ermee verklaard?

Winkelende mensen in de Kalverstraat in Amsterdam. De verschillen tussen klassen zijn onmiskenbaar groter geworden.
Winkelende mensen in de Kalverstraat in Amsterdam. De verschillen tussen klassen zijn onmiskenbaar groter geworden.

Foto ANP/Remko de Waal

Klassen zijn terug van weggeweest – maar wel in een heel ander jasje.

Nederland leek vorige week even van zijn stoel te vallen door het bericht van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat we ons bevinden in een heuse klassensamenleving. In het rapport Eigentijdse ongelijkheid onderscheidde het Planbureau een hiërarchie van zeven ‘klassen’ met sociaaleconomische en culturele kenmerken, tot en met uiterlijk, kleding en taalgebruik. Het rapport was aanleiding tot drukke bespiegelingen over sociale ongelijkheid.

Maar wat zijn klassen? Nog rond de eeuwwisseling klonk in de sociologie dat het begrip klasse zichzelf had overleefd. De moderne samenleving was zo complex geworden dat het klassenbegrip uit zijn jasje barstte. De death of class werd een thema.

Dat was te vroeg gejuicht – of getreurd. De dreun van de kredietcrisis in 2008, aanzwellende kritiek op neoliberalisme en marktwerking, stagnerende sociale mobiliteit en hernieuwde aandacht voor ‘systemisch’ racisme en seksisme, hebben klasse opnieuw gelanceerd naar het centrum van het publieke debat.

Maar het zijn niet dezelfde klassen die in de sociologie door Karl Marx en Max Weber werden geïntroduceerd. Marx (1818-1883) definieerde klassen aan de hand van economische criteria: bezit van hulpbronnen en productiemiddelen, de inzet van klassenstrijd. Max Weber (1864-1920) analyseerde sociale stratificatie in drie dimensies (klasse, status en politieke positie). Naast sociale klasse onderscheidde hij ‘statusgroepen’, bepaald door niet-economische kenmerken als eer, prestige, etniciteit en godsdienst. Mensen uit diverse klassen kunnen tot dezelfde statusgroep behoren. In de late twintigste eeuw werd die benadering verfijnd met het ‘sociaal’ en ‘cultureel’ kapitaal’ van de socioloog Pierre Bourdieu (1930-2002). Sociale positie wordt ook bepaald door smaak in kunst, kleding of voedsel.

Latente klassen–analyse

Die ‘meerdimensionale’ benadering van sociale stratificatie is al lang en breed ingeburgerd in de sociologie. Het stelt onderzoekers in staat complexe samenlevingen fijnmaziger te analyseren. Vaak met ‘latente klassen–analyse’, een statistische aanpak om patronen te herkennen en zo maatschappelijke klassen of groepen te identificeren. Een benadering die in gepopulariseerde vorm ook te vinden is in tal van marktonderzoek, zoals van bureau Motivaction dat Nederlanders opdeelt in lifestyle-groepen als ‘opwaarts mobielen’ en ‘postmoderne hedonisten’.

Socioloog Gijs Custers van de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzocht met hoogleraar Godfried Engbersen vanuit zo’n ‘multidimensionaal bourdieusiaans perspectief’ de klassenstructuur van Rotterdamse buurten. In Bourdieu in de buurt (2019) identificeerden zij acht groepen, van ‘gevestigde bovenlaag’ via ‘contactarme middengroep’ tot ‘broze lagere groep’ en, helemaal onderaan, het ‘precariaat’.

Als je van alles in het begrip ‘klasse’ stopt, schiet je er theoretisch niets mee op.

Dick Houtman socioloog

Custers: „Je krijgt zo een veel gedifferentieerder beeld van de sociale realiteit dan met grove tweedelingen als die tussen stad en land, of arm en rijk.” De methode kon verschuivingen laten zien die anders onder de radar waren gebleven, zoals de gestage opkomst van een middenklasse in sommige buurten: een groep met nog weinig economisch kapitaal, maar wel al hoog sociaal en cultureel kapitaal.

Maar de aanpak heeft ook zijn beperkingen. Custers heeft waardering voor de meerdimensionale benadering van het Planbureau, maar wijst erop dat klasse kan worden ‘gevuld’ met zoveel nieuwe variabelen dat het begrip aan verklaringskracht inboet, of die zelfs verliest. Hij zegt: „Tussen allerlei groepskenmerken worden dan wel statistische verbanden gelegd, maar waaróm die er zijn, wat ze betekenen en hoe ze bijdragen aan ongelijkheid en de bestendiging ervan blijft onduidelijk.”

Verzamelen en clusteren

Dat beaamt de Rotterdamse hoogleraar sociologie Jeroen van der Waal. Hij vindt het SCP-rapport „erg teleurstellend”. Want: „Je wilt als socioloog niet alleen maar allerlei kenmerken verzamelen en clusteren. Je wilt weten welk kenmerk relevant is voor welke ongelijkheid, hoe die mechanismen werken. Dat kun je niet meer achterhalen als je van alles onder de motorkap gaat stoppen.”

Hij geeft een voorbeeld: opleidingsniveau en ongelijkheid. „We weten al heel lang dat er een verband tussen die twee bestaat, dat is niets nieuws. Maar het kan allerlei redenen hebben. Welvaart kan een rol spelen, waardoor een gezin een ruimer huis heeft met eigen kamers voor de kinderen, waar die zich beter kunnen concentreren op schoolwerk. Maar ook het sociaal en cultureel kapitaal van ouders kan meespelen: in staat zijn te helpen met huiswerk, een netwerk hebben. Zelfs of ouders kinderen bepaalde manieren leren, waardoor leraren hen hoger inschatten. Als je dat allemaal in een black box stopt, kom je er niet achter welk mechanisme er werkzaam is.”

Wat het SCP heeft gedaan, zegt Van der Waal, is dus eerder een startpunt voor wetenschappelijk onderzoek dan een eindpunt. „De uitkomsten nu zijn niet alleen wetenschappelijk onbevredigend, maar ook weinig nuttig voor beleidsmakers. Want hoe weet je nu welk beleid het meest geschikt is om welke vorm van ongelijkheid te bestrijden?”

Hoe mensen naar zichzelf kijken kun je niet zomaar op een lijn plaatsen met andere kenmerken

Gijs Custers socioloog

Hoe dan? Met collega Willem de Koster bepleitte Van der Waal in het tijdschrift Sociologie in 2015 een ‘analytische stratificatiesociologie’, die de black box van ‘klasse’ weer opent en een toetsbaar onderscheid blijft maken tussen klasse en status. Zo moet duidelijk worden welke rol economisch, cultureel of sociaal kapitaal van ouders bijvoorbeeld speelt in het succes van kinderen en via welk mechanisme dat loopt. Van der Waal: „Sociale wetenschap gaat om het hoe. Dat er bepaalde patronen bestaan in ongelijkheid weten we vaak al heel lang. Het heeft weinig zin om die dan nog maar eens in kaart te brengen, met andere namen.”

Smaakgebonden zaken

Vanuit Yale, waar hoogleraar Dick Houtman op sabbatical is, klinkt vergelijkbare kritiek, maar nog net iets luider. De veteraan-socioloog, die lang werkte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en nu verbonden is aan de universiteit van Leuven, zegt: „Klasse is in de loop der jaren steeds opnieuw ingevuld met allerlei elementen. Veel sociologen vinden dat een goed idee; ik denk er wat anders over. Het grote risico is dat de aanpak tautologisch wordt. Je schaart er eerst allerlei niet-economische, smaakgebonden zaken onder en constateert vervolgens dat klasse smaakgerelateerde kwesties beïnvloedt. Theoretisch schiet je er niks mee op om de notie van klasse zo ver op te rekken, want je snapt niet meer hoe al die indicatoren met elkaar samenhangen en hoe het onder de oppervlakte werkt. Dan hou je een puur beschrijvende analyse over.”

Dat het klasse-universum op die manier is gaan uitdijen wijt Houtman aan de knagende twijfel onder sociologen of de aloude, economische versie ervan nog wel nut had. Zo bleken arbeiders in Europa, van oudsher de achterban van linkse partijen, massaal rechts te gaan stemmen. Houtman: „Toen was de gedachte: kennelijk is er geen relatie meer tussen klasse en stemgedrag. Maar dat is helemaal niet waar. Cultureel kapitaal stuwt mensen naar links, economisch kapitaal naar rechts. De ‘onderlaag’ stemt economisch links en cultureel rechts. Dat is prima te verklaren zonder het begrip klasse vol te stoppen met nieuwe variabelen.”

We zijn altijd nog een status-samenleving

Jeroen van der Waal socioloog

Houtman heeft nog een bedenking. In de klassenkenmerken van het SCP zijn ook meer subjectieve variabelen meegenomen, zoals tevredenheid met het eigen uiterlijk. Zo dreigt het verschil te verwateren tussen wat marxisten noemen ‘klasse an sich’, op zichzelf beschouwd, en ‘klasse für sich’, het beeld dat mensen hebben van hun eigen positie in de klassenhiërarchie. Marxisten hebben dat verschil nodig om te kunnen spreken van een ‘vals klassenbewustzijn’, dat arbeiders verhindert zich bewust te worden van hun eigen uitbuiting.

Ook voor niet-marxisten is die vermenging van kenmerken een punt. Onderzoeker Custers: „Hoe mensen naar zichzelf kijken kun je niet zomaar op een lijn plaatsen met andere kenmerken. Hoe correleren die?” De „vage” categorie ‘persoonskapitaal’ had het SCP daarom beter weg kunnen laten, vindt hij. Een teken des tijds is die term wel, zegt Houtman vanuit Yale. „We zijn steeds meer over onszelf gaan denken in psychologische termen, zoals identiteit en zelfbeeld. Dat kan een effect zijn van het neoliberalisme: je bent in de eerste plaats een individu, was de boodschap. Dat is natuurlijk heel naïef. Sociologisch is de notie van een autonoom individu ridicuul.”

En nog iets. Waar je ook voor moet waken, zegt Houtman, is dat ongelijkheid een containerbegrip wordt en cultureel verschil gaat opslokken. „Met Bourdieu herkennen we nu overal de drang van mensen en groepen om zich te onderscheiden. Gaat het nu om onderdrukking, achterstelling of uitbuiting, of gewoon om cultureel verschil? Dat laatste is geen ongelijkheid waar je iets aan moet willen doen.” In sociologisch onderzoek, zegt ook Custers uit Rotterdam, gaat het nu veel meer om de relaties tússen klassen – wat is hun onderlinge verhouding, hoe zien ze elkaar – en niet om weer een nieuwe typologie van groepen.

Is Nederland nu een klassenmaatschappij? „Ik denk wel dat klassenverschillen eerder meer dan minder belangrijk zijn geworden”, zegt Houtman. En Van der Waal: „De verschillen tussen klassen zijn onmiskenbaar groter geworden, dat zie je aan de arbeidsmarkt en het groeiende aantal zzp’ers. Sociale mobiliteit is afgenomen, alleen niet onder migrantengroepen.” Maar, zegt hij, daarmee is nog niet bewezen „dat klasse de voornaamste dimensie van hedendaagse ongelijkheid is geworden. Heel vaak gaat het om meer dan alleen economische verschillen. Ook om de waardering van de status van man, vrouw, wit en niet-wit, laag- en hoogopgeleid. We zijn altijd nog een status-samenleving.”