N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Voetbalwetenschap Wat maakt een aanval tot een succes in het voetbal? ‘Onzichtbare’ acties zijn vaak cruciaal, blijkt uit nieuw onderzoek waarvoor data zijn geanalyseerd van driehonderd wedstrijden in de Eredivisie.
De eerste wedstrijd in het professionele competitievoetbal vond plaats op zaterdag 8 september 1888 (in Engeland). Sindsdien zijn miljoenen wedstrijden gespeeld, nog meer analyses gemaakt en duizenden boeken volgeschreven over wat Britten the beautiful game noemen. Begin deze eeuw heeft data-analyse zijn intrede gedaan in het voetbal, inmiddels zijn statistieken als ‘expected goals’ gemeengoed en hebben ‘laptoptrainers’ de toekomst.
Naderen we het punt dat we het spelletje volledig doorgronden?
Nog lang niet, zegt bewegingswetenschapper en dataspecialist Floris Goes. Deze woensdag promoveert hij aan de Rijksuniversiteit Groningen met een onderzoek naar ‘het geheim van een succesvolle aanval’. Ofwel: wat maakt dat de ene aanval doodloopt en de andere een kans oplevert, of beter nog: een doelpunt?
Zwermen vogels
Een splijtende steekpass of een geslaagde dribbel kan het verschil maken, lijkt een voor de hand liggend antwoord. Of, vanuit de verdedigende partij geredeneerd, een welgemikte tackle of onderschepping. Maar volgens Goes zijn die beslissende acties in de paar seconden voordat een kans wel of niet ontstaat slechts een deel van de verklaring, en misschien niet eens het belangrijkste.
Goes maakt deel uit van een groep wetenschappers die wiskundige modellen en informatica gebruiken om de sport beter te begrijpen. Ze beschouwen voetbalwedstrijden als ‘dynamische systemen’ waarin 22 spelers volgens bepaalde patronen bewegen, vergelijkbaar met zwermen vogels, scholen vissen of mensenmassa’s op een festivalterrein. Daarbij kijken ze vooral naar acties die niet zijn te vangen in bekende statistieken zoals goals, assists, schoten, succesvolle passes of voorzetten.
„De manier waarop we gewend zijn te kijken, doet geen recht aan de complexiteit van het spel”, zegt Goes. „We letten vooral op wat er rond de bal gebeurt. Daardoor ontstaat een beeld van actie en reactie. De ene speler doet iets, de ander reageert. In werkelijkheid doen 22 spelers iets op hetzelfde moment. Alleen blijven de meesten van hen buiten beeld.”
Goes verzamelde zogenoemde ‘positie-data’ van meer dan driehonderd wedstrijden in de Eredivisie. Iedere speler draagt tegenwoordig onder zijn shirt een gps-tracker, stadions zijn uitgerust met camerasystemen die elke beweging vastleggen. Clubs gebruiken die gegevens vooral om fysieke prestaties te analyseren. Hoeveel kilometer heeft een voetballer gelopen? Wat was zijn topsnelheid? Daarbij wordt ingezoomd op één speler. Goes gebruikte de data van alle 22 spelers op het veld om te zoeken naar het geheim van een succesvolle aanval.
Zijn belangrijkste ontdekking: de beslissende actie die leidt tot een scoringskans vindt vaak vroeg in een aanval plaats, tot wel vijftien seconden voordat een speler opduikt voor het doel van de tegenstander.
Professionele voetbalteams bewegen, zo blijkt uit de data, zo veel mogelijk synchroon. Ze gaan collectief naar voren en naar achteren, naar links en naar rechts, waarbij de verdedigende partij de acties van de ploeg in balbezit razendsnel spiegelt. Zo voorkomt het verdedigende team dat ruimtes ontstaan en aanvallers van de tegenstander op gevaarlijke posities kunnen worden aangespeeld.
Het komt er voor de aanvallende ploeg op aan de spiegeling te doorbreken
Het komt er voor de aanvallende ploeg dus op aan de spiegeling te doorbreken, ruimte te creëren. Of zoals Goes het omschrijft: de „synchronisatie tussen de verdedigende linies te verstoren”. Dat kan een loopactie zijn, een pass, een versnelling – iets waardoor spelers van de tegenstander een paar seconden in tegengestelde richtingen bewegen. Denk aan Frenkie de Jong, die met een loopactie een tegenstander op het verkeerde been zet. Mits goed uitgespeeld, kan de andere ploeg zich vervolgens niet meer reorganiseren.
De cruciale verstoring, zag Goes, is dus meestal niet het gevolg van een steekpass of voorzet, maar van een actie die al veel éérder wordt gemaakt. Alleen wordt die door publiek en experts vrijwel nooit op waarde geschat. „Datzelfde geldt voor de speler – vaak een verdediger of middenvelder – die de actie maakt”, zegt Goes.
Volgens Goes kunnen clubs dit soort kennis gebruiken voor hun tactiek, om spelers beter te beoordelen en voor wedstrijdanalyses. Maar, erkent hij, zijn studie is slechts een verkenning van wat er allemaal mogelijk is met ‘positie-data’ in het voetbal. Clubs gebruiken het nog nauwelijks, en „het onderzoek staat nog in de kinderschoenen.”