Zwarte ogen als voorbode van de dood

Drie hulpverleners van een ngo delen op een avond maaltijden en dekens uit aan daklozen, in een stad die lijkt op Buenos Aires. Als ze na gedane arbeid op het punt staan weg te rijden, kloppen twee jongens op de ruit van hun busje. Ze willen mee. Maar hun ogen zijn stil, zwart, dood, „ze zijn slecht, ze waren het Kwaad.” Als vliegensvlugge spinnen rennen ze, ‘de platte billen naar boven’ op handen en voeten achter het wegrijdende busje aan. De vertelster wordt bevangen door doodsangst, ze voelt de kilheid van een grafkelder opstijgen, ziet bloed dat een bed roodkleurt en de „waanzin in de ogen van iemand die zich over enkele seconden zal ophangen.” En ja, een paar pagina’s verder rent een man een huis uit, met kloppende aderen, wilde ogen, ‘een stem als laag geloei’, zijn voetstappen zijn plakkerig ‘alsof hij over gemorste Coca-Cola was gelopen’.

Dit verhaal uit de bundel Een zonnige plek voor sombere mensen van Mariana Enriquez doet denken aan dat van vrachtrijder Joop in De wegen der verbeelding van Hella S. Haasse, die ook een kei was in het schrijven van gothic en horrorverhalen. Joop neemt twee jonge jongens mee, lifters, wier ogen hij niet kan zien omdat ze de hele reis hun motorhelmen ophouden. Ook hier trilt de angst van de pagina’s.

Zwarte, bewegingloze ogen zonder pupil, iris of oogwit – het zijn in deze verhalen voorbodes van de dood, de aankondiging van gruwel en geweld. In de Zuid-Amerikaanse literatuur van nu is dat geweld vooral gericht tegen meisjes en jonge vrouwen. Daarover schrijven vrouwelijke auteurs dan ook, op duizend verschillende manieren, of ze nu geboren zijn in Chili, Mexico, Peru of Argentinië. Ze lezen elkaars werk, inspireren en bemoedigen elkaar, zei de Argentijnse Selva Almada onlangs nog op een festival in Nantes. Ook hun boeken lijken met elkaar te spreken.

Spookverhalen

De plek die Mariana Enriquez inneemt in dat daadkrachtige literaire netwerk is een van de prominentste. Geboren in 1973 in Buenos Aires, is ze als adolescent gevormd door de verhalen over de ontdekking van de gruwelijke misdaden van de Argentijnse militaire junta in de jaren ’70 en ’80. Marteling, politiegeweld, de vele verdwijningen – ze hebben Enriquez’ generatie en die na haar voorgoed gebrandmerkt. De spookverhalen die haar grootmoeder haar vertelde scherpten haar verbeelding en wakkerden haar angsten aan. Haar leesboulimie en haar voorliefde voor auteurs als Stephen King, de Bröntes en H.P. Lovecraft deden de rest.

Met Enriquez belanden we in een wereld die realistisch lijkt, maar waarin tegelijkertijd geestverschijningen tussen de levenden wonen, waarin halfvergane gezichten opduiken en een dode kat zomaar om een nek met parelketting kan worden gedrapeerd. Lichamen zijn verminkt en onherkenbaar verrot, net zoals die van de verdwenen Argentijnen. De geschiedenis van het land met al zijn horror is getransformeerd tot een angstaanjagende achtergrond in het dagelijks leven van Enriquez’ personages. De herinnering sijpelt door.

Enriquez’ personages zijn vaak vrouwen, meisjes, moeders of grootmoeders, die ze situeert in arme buitenwijken, waar ze zelf is opgegroeid. Zo iemand is de visagiste uit het verhaal ‘De vrouw die lijdt’. Ze krijgt berichten op haar antwoordapparaat gericht aan een vrouw die chemotherapie krijgt, ziet in de spiegel van haar kamer een huilende jongeman, hoort kreten van pijn en voelt naast zich in bed een rubberachtige huid. Uiteindelijk pakt ze haar koffers: in haar huis moet wel een vrouw aan het sterven zijn en die wil ze niet in de weg zitten.

Ook kiest Enriquez villa’s die in de volksmond behekst heten te zijn, huizen waar de vorige, overleden bewoners nog rondspoken – bij uitstek geliefde plekken in gothic literatuur – en mismaakte of bizarre vertelsters. Die in ‘Nachtvogels’ bijvoorbeeld heeft een grijsgroene huid die langzaam wegrot, een hangende onderlip, geen haar en een pikzwart oog. Ze vertelt over Entre Ríos, een immigrantenstad in het noordoosten van Argentinië, waar mensen wonen die overal vandaan komen. Vogels vliegen er over oevers van de rivier, gaan op takken zitten en verstoren de siësta. Al die vogels waren ooit vrouwen; vrouwen die gestraft zijn voor ongehoorzaamheid, slecht gedrag of ‘hopeloze liefde’. Parabels over mannen die in dieren veranderen gaan over competitiedrang, schrijft Enriquez, „vrouwen worden zonder pardon veroordeeld. Voor bloemen geldt hetzelfde. Veel bloemen waren ooit een vrouw.”

Zo trekt Enriquez in deze twaalf korte verhalen alle literaire registers open waarover ze beschikt, van fantasy tot mythe, van magisch realisme tot horror en gothic. In een land waar dagelijks vrouwen worden vermoord en waar vrouwenrechten, onder de ultrarechtse president, onder druk staan, klinkt de heldere stem van Enriquez als een klok. Een noodklok welteverstaan.