Zover mogelijk meegaan met de filosofie van Doegin: dat is niet zonder risico’s

Recensie Boeken

Russische filosofie Alexander Doegin geldt als de geestelijke vader van Poetins revanchistische geopolitiek. Hoe neem je zijn filosofie serieus, zonder doorgeschoten welwillendheid? Zowel Victor Kal als Michael Millerman wagen in hun boek een poging.

Alexander Doegin op 23 augustus 2022 bij een herdenkingsbijeenkomst voor zijn dochter, die door een autobom om het leven kwam. Foto EPA/Maxim Shipenkov
Alexander Doegin op 23 augustus 2022 bij een herdenkingsbijeenkomst voor zijn dochter, die door een autobom om het leven kwam. Foto EPA/Maxim Shipenkov

‘Oekraïne als onafhankelijke staat met territoriale ambities vormt een enorm gevaar voor heel Eurazië, en zonder oplossing van het Oekraïense probleem kan er überhaupt geen sprake zijn van een continentale geopolitiek. Dat betekent niet dat de Oekraïense autonomie op het gebied van cultuur, taal of economie ingeperkt moet worden, en dat Oekraïne administratief geïntegreerd moet worden in het gecentraliseerde Russische staatsbestel. […] Wel moet Oekraïne op het gebied van strategie beslist een projectie van Moskou zijn.’

Dit schrijft de Russische filosoof Alexander Doegin in 1997, in wat tot op heden zijn bekendste boek is: Grondbeginselen van de geopolitiek (1997). De publicatie ervan is een waterscheiding in zijn loopbaan. In de late jaren negentig werkt Doegin zich op uit een in mystiek en fascisme geïnteresseerde undergroundscene; een groep intellectuele buitenbeentjes waarmee hij vanaf de late Sovjet-periode had rondgehangen. De nieuwe Doegin laat het al te opzichtig geflirt met nazisymboliek achterwege en wordt een gerespecteerd academisch denker. Van 2009 tot 2014 is hij zelfs hoogleraar aan de Moskouse Staatuniversiteit, waar hij ook een ‘Centrum voor Conservatieve Studies’ opzet.

Intussen verschijnen er tientallen boeken van zijn hand, vaak eerst gepubliceerd op een van zijn professioneel ogende websites. Ze beslaan een waanzinnige breedte aan onderwerpen. Zo schrijft Doegin over de ‘etnosociologie’, een nieuw, door hem geïntroduceerd onderzoeksveld; over de filosofie van Martin Heidegger; en over de logica van samenzweringstheorieën, waar Doegin zelf duidelijk ook een zwak voor heeft. Soms kiest hij voor een no-nonsense benadering, zoals in zijn reflecties op ‘het Oekraïense probleem’ hierboven. Vaker omgeeft hij zijn onderwerpen met een sfeer van ingewijde geheimzinnigheid. Hoe dan ook, zijn schrijven is altijd een duizelingwekkend vertoon van eruditie, waarbij deze ‘filosofische dj’ (een van zijn bijnamen) rondshopt in uiteenlopende intellectuele tradities.

Een constante is zijn interesse in de ‘geopolitiek’ en, daaraan verwant, zijn theorie van het ‘Eurazianisme’: het Russische volk is een samengaan van Europese en Aziatische tradities, en Rusland is – door haar culturele en geografisch positie – voorbestemd de hoeder van een uniek Euraziatisch beschavingsblok te zijn. Die civilisatie is volgens Doegin georiënteerd op verticale machtsstructuren, op collectiviteit en spiritualiteit. Dit Eurazië is verwikkeld in een half-geopolitieke, half-metafysische eindstrijd met het oprukkende liberalisme van de ‘zeevarende’, ‘Angelsaksische’ culturen.

Ruslands spirituele missie

Ziehier Doegins ‘Oekraïense probleem’. Als Oekraïne zich aan de Moskouse invloedssfeer weet te ontworstelen, zo vreest hij al in 1997, dan krijgen de ‘Atlantisten’ mogelijk voet aan de grond aan de oevers van de Zwarte Zee. Dat zou desastreus zijn voor wat hij de ‘continentale geopolitiek’ noemt, Doegin-jargon voor Ruslands zelfverklaarde politieke en spirituele missie in Eurazië. Inderdaad, geografie en metafysica zijn bij Doegin nooit helemaal uit elkaar te trekken.

Vijfentwintig jaar later lijkt de Russische oorlog tegen Oekraïne – en de poging dat land tot een ‘strategische projectie’ van Moskou te maken – de ultieme gevolgtrekking van de ‘Eurazianistische’ filosofie van Doegin. Hij is inderdaad een van meest rabiate oorlogshitsers in Rusland, maar leverde de laatste 10 jaar ook geregeld kritiek op Poetins te ‘slappe’ optreden in Oekraïne. Over de vraag in hoeverre de expansiedrang van het Kremlin ingegeven is door Doegins ideeën lopen de meningen wijd uiteen. Sommigen zien in Ruslands neo-imperialistische politiek de vingerafdruk van Doegin, anderen menen dat Doegin en Poetin verschillende exponenten zijn van een bredere revanchistische stemming in post-communistisch Rusland.

Intussen resoneert het gedachtegoed van Doegin ook buiten Rusland, waar hij een geïnteresseerd publiek vindt in conservatieve en rechts-populistische milieus. Thierry Baudet is een bewonderaar van Doegin, maar ook voor voormalig Trump-adviseur Steve Bannon is hij een inspiratiebron. Des te meer reden om Doegin serieus te nemen, dat wil zeggen hem niet alleen te zien als de gevaarlijke oorlogshitser die hij is, maar ook zijn politieke filosofie kritisch onder de loep te nemen.

Dat is het project van Victor Kal in zijn boek Poetins filosoof: Alexander Doegin . De titel hint op de nogal sensationele labels die journalisten in het Westen graag op Doegin plakken. Zo is de denker ook tot ‘Poetins Raspoetin’, en zelfs ‘Poetins brein’ gebombardeerd. Spoiler alert: bij Kal blijft dat ‘Poetins filosoof’ een vraag, het is niet de conclusie van zijn boek. Het is Kal er ook niet om te doen eventuele lijntjes van Doegin met het Kremlin na te speuren, een onmogelijke taak. Wel constateert hij dat Doegins engagement met het lot van Rusland fundamenteel verschilt van de stijl van Poetin. De filosoof brengt zijn (voor buitenstaanders vaak ondoorgrondelijke) anti-liberale vuurwerk met een extraverte geestdrift. Poetins KGB-geïnspireerde machtspolitiek gedijt daarentegen juist bij introverte listigheid en bij het afschermen van de politieke (en militaire!) realiteit. Charismatische figuren zoals Doegin moeten vanuit die visie in de eerste plaats onder de duim worden gehouden.

Lees ook: Was ‘Kremlin-ideoloog’ Aleksandr Doegin het doelwit van explosie bij Moskou?

Dit betekent niet dat de ideeën van Doegin irrelevant zijn voor de politiek van het Kremlin. De in 2014 opgerichte ‘Euraziatisch Economische Unie’ wordt door velen bijvoorbeeld beschouwd als een op Doegin geïnspireerd initiatief. Bovendien zijn sleuteltermen uit zijn denken – bijvoorbeeld ‘geopolitiek’ en recenter ‘de Angelsaksen’ – geassimileerd in het vocabulaire van de Russische macht, al worden ze daar veelal ontdaan van hun filosofische lading. Voor Kal gaat het juist om die lading. Hij onderzoekt waar Doegin zijn intellectuele munitie vandaan haalt, wie zijn inspirators zijn, en hoe hij hun gedachtegoed in zijn eclectische politieke filosofie integreert. Kal zet Doegins ideeën ook af tegen de ideologische pilaren van Poetins politieke bestel. Op dat laatste punt blijft hij schetsmatig, maar indrukwekkend is hoe Kal de kluwen van Doegins filosofie ontwart en de belangrijkste lijnen ervan blootlegt.

Esoterisch nazisme

Kals benadering is aanvankelijk vrij onbevangen. Hij gelooft dat het loont om eerst ‘zo ver mogelijk met Doegin mee te gaan’ en ‘te kijken waar zijn overtuiging haar kracht vandaan haalt’. Zo laat hij zien dat Doegin in zijn omarming van Traditie steunt op René Guénon en Julius Evola (die laatste is één van Doegins lijntjes naar het esoterisch nazisme dat hij nooit helemaal loslaat). Van hen leent Doegin een notie van Traditie als een bovenmenselijke en bovenhistorische orde (vandaar Kals keuze voor de hoofdletter T), die zich tegelijkertijd manifesteert in overgeleverde maatschappelijke hiërarchieën. Die Traditie – bij Doegin de enig mogelijke leidraad in de oriëntatie op de toekomst – heeft geen plek in de ‘onttoverde’ moderne democratie met haar individualistische begrip van vrijheid. De ‘emancipatie’ van het individu – die voor Doegin neerkomt op het lostrekken van de eenling uit sociale bindingen en sacrale structuren – kan alleen maar resulteren in onverschillig nihilisme en culturele richtingloosheid.

Kal wisselt zijn poging mee te gaan met Doegin af met een kritische polemiek, die op haar scherpst is in de bespreking van de ‘Vierde Politieke Theorie’. Onder die noemer probeert Doegin sinds een jaar of vijftien een op Heidegger geïnspireerd ‘nieuw begin’ te maken met de politieke filosofie. Hieruit moet Doegins Eurazianisme naar voren komen als een alternatief op de drie belangrijkste twintigste-eeuwse ismen: communisme, liberalisme en nazisme. Kal laat zien hoe Doegin daarbij Heideggers bespiegelingen op de menselijke zijnsgesteldheid verdraait, en zo de gemeenschap of het volk – niet het individu zoals bij Heidegger – tot het verantwoordelijke subject voor het menselijk bestaan maakt (en tot de focus van zijn Vierde Politieke Theorie). Doegin verdoezelt die verdraaiing dan weer via Heideggers nadruk op de vrije keuze voor een authentiek ‘zijn’ dat nog open, oningevuld is. Zo is volgens Doegin ook de Vierde Politieke Theorie nog ‘volledig open’.

De zogenaamde openheid en nieuwheid van zijn project is een vast onderdeel van Doegins retoriek.

In 2009 interviewde ik hem in Moskou voor mijn proefschrift. We bespraken hoe zijn Euraziatische filosofie overal in de Russische cultuur begon te resoneren. Niet alleen bij oudere nostalgici, ook in het werk van jonge, avantgardistische kunstenaars en schrijvers verschenen vergezichten op een groot Euraziatisch, door Rusland geleid imperium. Doegin presenteerde zijn Eurazianisme zelf ook als een avantgardistisch project. Het was, zo vertelde hij, uitdrukkelijk niet gericht op het verleden, maar op de toekomst. In een moderne wereld die ontdaan was van zijn ‘grote verhaal’, viel er namelijk niets te conserveren of te herstellen. Er moest iets radicaal nieuws worden geschapen en dat was, zo zei hij, de taak die de Eurazianist zich stelde. Kal laat overtuigend zien dat niets in Doegins denken een open oriëntatie op de toekomst ondersteunt. ‘Zijn’ is bij hem altijd een uitvloeisel van volk, beschaving, geografie, en de toekomst is slechts de manifestatie van een bovenhistorische traditie die Doegin nu al denkt te kennen.

De discussie over Heidegger wordt zo de springplank voor Kals werkelijke confrontatie met Doegin. Kal gaat mee met Doegins observatie dat onverschilligheid en nihilisme onderdeel zijn van de moderne vrijheid. Maar niet als een verderfelijk bijeffect, poneert Kal, maar als voorwaarde voor het operationaliseren van vrijheid in een liberale democratie. Het ‘arrangement van een terughoudende staat en een ongeregelde maatschappij dat “nihilisme” tot een mogelijkheid maakt, dat arrangement staat er tegelijkertijd borg voor dat de burger in de gelegenheid is de morele kwestie wél te stellen en in alle ernst werk te maken van zijn vrijheid’.

Doegins nihilisme krijgt zo bij Kal een nieuwe naam: ‘suspense’. Daarmee onderstreept hij de onzekere, maar vitale anticipatie in die vrijheid, in plaats van de richtingsloosheid en willekeur die Doegin erin ziet. De ‘vrijheid is dus een waagstuk’, je weet van tevoren ‘immers niet hoe dit voor je zal uitpakken’. De suspense en het waagstuk zitten ook in Kals poging om Doegin serieus te nemen als filosoof, zonder bij voorbaat te weten waar dat traject eindigt. En dat is het beste antwoord op de visie van Doegin die, alle schijn ten spijt, geen verrassingen toelaat.

Doegin-expert

Dat het niet zonder risico’s is om ‘zover mogelijk mee te gaan’ met Doegin bewijst de essaybundel Inside ‘Putin’s Brain’: The Political Philosophy of Alexander Dugin. De schrijver ervan, de Canadese politiek-filosoof Michael Millerman, vertaalde werk van Doegin en geldt als een van de voornaamste Doegin-experts in de Engelssprekende wereld. Hij is niet onomstreden. Meerdere leden van zijn promotiecommissie aan de University of Toronto trokken zich terug toen ze ontdekten dat de promovendus vertalingen van Doegin had uitgebracht bij Arktos, een uitgeverij met een uitgesproken extreemrechts profiel. Uiteindelijk promoveerde Millerman in 2018 toch, op onder andere Heidegger, en Doegin.

Anticiperend op sceptici die menen dat Doegin geen podium moet krijgen, legt Millerman aan het begin van zijn boek uit waarom hij, volgens hem, wél aandacht verdient: als je in Doegin een populistische rechts-radicale ‘vijand’ ziet, leer je vijand dan tenminste kennen; als je gecommitteerd bent aan een liberaal ideaal van openheid jegens het ‘andere’, belijd die ethiek dan ook inzake Doegin; en mocht je nieuwsgierig zijn naar filosofische alternatieven op de hegemonie van het liberalisme – al was het maar als intellectuele exercitie – ook dan moet je volgens Millerman bij Doegin zijn. Of hij iedereen hiermee overtuigt is de vraag.

Net als Kal pluist Millerman de gesuggereerde connectie met Poetin niet uit (de frase ‘Putin’s brain’ komt uit een artikel in Foreign Affairs uit 2014). Wel biedt hij een minutieuze en inzichtelijke interpretatie van Doegins ideeën. Anders dan Kal heeft Millerman mateloos geduld voor het loopje dat Doegin met Heidegger neemt. Ook andere kronkels en tegenstrijdigheden worden vergoelijkt met opmerkingen over het experimentele karakter van Doegins bespiegelingen.

Een groter probleem dan die doorgeschoten welwillendheid, is Millermans focus op de ‘werkelijk filosofische aspecten’ van Doegins denken, los van ‘hun betekenis voor, of connectie met, ideologische posities’. Die posities (van het Kremlin) worden zeer summier besproken tegen het einde van het boek. De focus ligt op een diepe academische duik in Doegins filosofie. En daarmee blijft Millerman (bewust) blind voor de cynische politieke doelmatigheid die het filosofische gedachtegoed van Doegin overduidelijk heeft, of je hem nou als ‘Poetins filosoof’ wilt bestempelen of niet.

IJverig laat Millerman zien hoe Doegin tot de conclusie komt dat de authentieke subjecten op het wereldtoneel niet individuen zijn (zoals in het liberalisme), en ook geen klassen (communisme), of rassen (nazisme), maar volkeren. Doegins ‘volk’ is behept met een ‘historische missie’ en met een in taal verankerde identiteit. Een zo begrepen ‘volk’ is bovendien niet gebonden aan de (volgens Doegin ‘artificiële’) natiestaat. Voor Millerman levert Doegin hiermee een waardevolle theoretische bijdrage. In plaats van Doegin een ‘populist’ te noemen, zouden academici er goed aan doen het (pejoratieve) begrip ‘populisme’ te heroverwegen, op basis van Doegins definitie van ‘volk’. Ziet Millerman werkelijk niet hoe instrumenteel Doegins ‘volk’ (met zijn ‘historische missie’) is voor Ruslands neo-imperialistische politiek?

Waar Kal Doegin serieus wil nemen als filosoof, wil Millerman hem kost wat kost presenteren als een ‘serieuze filosoof’. Dat is wat anders. En Millerman doet dat door Doegin te isoleren van de politieke en ideologische context waaraan zijn ideeën hun betekenis ontlenen. De grootste gunst die je Doegin kunt bewijzen is zijn filosofie zo apolitiek voor het voetlicht te brengen. En daarmee is Millermans bespreking van Doegin bij uitstek een politiek gebaar.

Lees ook: Poetin-adviseur Aleksandr Doegin: Baudet is ticket voor de toekomst