Zonder Jan de Koning zou het CDA niet bestaan

Bij de verpletterende verkiezingsuitslag van vorige week waarbij de PVV van Geert Wilders tot veler verrassing veruit de grootste werd, was het nauwelijks nog een voetnoot. Het CDA, ooit de absolute en daardoor niet weg te denken machtsfactor in het Nederlandse politieke bestel, hofleverancier van premiers, werd met een schamele vijf zetels gereduceerd tot een splinterpartij. De christen-democraten, samen met de Partij van de Arbeid na de Tweede Wereldoorlog in belangrijke mate verantwoordelijk voor de wederopbouw en de daarmee gepaard gaande vorming van de verzorgingsstaat, doen voorlopig niet meer mee. Niets doet meer denken aan de ‘We-rule-this-country-partij’ die met premier Ruud Lubbers als lijsttrekker in de jaren tachtig met 54 zetels nog ruim een derde van het electoraat achter zich wist te scharen. Nu 5 zetels, iets meer dan drie procent van de kiezers.

Dominante rol

Goed dat Jan de Koning dit allemaal niet heeft hoeven meemaken. Hij is de man over wie in 1994 na zijn dood op 68-jarige leeftijd werd opgemerkt dat zonder hem het CDA niet zou hebben bestaan. In alles was hij het CDA. Over deze politicus die in de jaren zeventig en tachtig zo’n dominante rol speelde, verscheen uitgerekend in deze lijdensweken van het CDA een door politicoloog Peter Bootsma geschreven biografie. Een biografie, zegt de ondertitel.

Het vergt moed om dertig jaar na iemands overlijden een biografie over deze persoon te schrijven. Zeker als het onderwerp ogenschijnlijk niet echt een hoofdrol heeft gespeeld. Jan de Koning was nooit premier, nooit lijsttrekker, nooit fractievoorzitter. Maar desondanks speelde hij op geheel eigen wijze veelal als informele tweede man een vaak beslissende rol op de achtergrond. Zoals in 1981, 1986 en 1989 als kabinetsinformateur.

Die bescheiden maar tegelijk zo doeltreffende houding maakt het levensverhaal van Jan de Koning anno 2023 nog zo relevant. Vooral omdat het niet alleen over de politicus Jan de Koning gaat, maar over de persoon Jan de Koning in zijn totaliteit. De man die een groot deel van de recente Nederlandse geschiedenis in zich verenigt: een gereformeerde burgemeesterszoon uit het Overijsselse Zwartsluis die tijdens de Tweede Wereldoorlog als 17-jarige volwassen werd in het verzet, vrijwel direct na de bevrijding in 1945 als vrijwillig militair naar Indië ging om tegen de opstandelingen te vechten (‘de hele uitzending was een politieke fout van de eerste orde’, zou hij later zeggen), aan de Vrije Universiteit afgestudeerd als socioloog bij een van de grote christelijke landbouworganisaties in het befaamde maatschappelijke middenveld terechtkwam, tijdens zijn studie een ‘donker meisje’ afkomstig uit Suriname ontmoette met wie hij later zou trouwen en daarmee een illustratie van de multiculturele samenleving was, via zijn werk bij het groene front als belangenbehartiger in de nationale politiek belandde, vandaar met het zich politiek verenigende Europa in aanraking kwam, als partijvoorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij een cruciale positie innam bij de moeizame totstandkoming van het CDA, in de jaren tachtig als minister en vertrouweling van premier Ruud Lubbers één van de architecten was van het toen geïntroduceerde no nonsense beleid.

Soldaat in Indië

Een man met een dergelijke historie moet haast wel een goed verhaal opleveren. Peter Bootsma is er uitstekend in geslaagd dit in een kleine 300 pagina’s op te schrijven. Hij schetst beeldend de ontwikkeling van een aanvankelijk verlegen schuchtere jongen naar iemand die in 1982 minister-president had kunnen worden als hij dit niet zelf had geweigerd.

De lezer maakt aan de hand van uitgebreid archiefonderzoek, getuigenissen van nog levenden en briefwisselingen kennis met de diverse fases uit het leven van Jan de Koning. Zijn ervaringen als soldaat in Indië zijn huiveringwekkend, zijn briefwisseling met zijn grote liefde Molly is ontroerend en zijn pogingen om een beginseldiscussie binnen het zich nog vormende CDA te slechten (moest het evangelie nu richtsnoer dan wel leidend zijn bij het politiek handelen?) zijn hilarisch.

Dat vele vragen, zoals bijvoorbeeld zijn drijfveren, onbeantwoord blijven hoort misschien wel bij Jan de Koning die de nuchterheid in persoon was. Met ‘boerenwijsheden’ sloeg hij zich door het leven. ‘Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan’, is zijn meest geciteerde uitdrukking. ‘Aan een dood paard moet je niet trekken’, was ook zo’n vaste uitspraak van hem als onderhandelingen weer eens vastzaten. Op een aimabele, maar vastbesloten wijze zoeken naar ‘buigpunten’ ten behoeve van het compromis, ging hij te werk. ‘Nare boodschappen kon hij overbrengen zonder vijanden te maken’, concludeert Bootsma.

Het hele verhaal over Jan de Koning is niet verteld, geeft de auteur toe in zijn inleiding. Er waren veel onopgeloste puzzels. Bovendien was er het gebrekkige geheugen van De Koning dat ervoor zorgde dat bepaalde herinneringen van hem ‘aantoonbaar onjuist’ bleken te zijn. Niet voor niets luidt de ondertitel ‘Een biografie’. Maar hiermee toont Bootsma zich te bescheiden. Hij heeft dé biografie van Jan de Koning geschreven.