Zolang kinderen herrie maken, is er leven in het ziekenhuis in Gaza-stad

Hoe ruikt een ziekenhuisgang in Gaza waar tientallen gezinnen schuilen? Toen de oorlog net begonnen was, overheersten gestoofde tomaten, knoflook en rode peper de geur van ontsmettingsmiddel en medicijnen. De wegen naar het ziekenhuis waren nog open, groenten waren nog te verkrijgen. Die etenslucht werd afgewisseld met de geur van ‘het rotte beddengoed’, zoals de vrouwen de ongewassen lakens noemden.

Naarmate de Belgisch-Palestijnse schrijver Fatena Al Ghorra langer in het Al-Quds-ziekenhuis in Gaza-Stad verbleef, ging er een andere geur overheersen. „Kinderen hebben onze verdieping, het ziekenhuis, de gangen en onze oren overgenomen. Je ruikt de geur van uitwerpselen in de kleding die de vrouwen hebben gewassen en aan de tralies van de ramen of op de trapleuning hebben opgehangen. Maar het komt voor dat je je hoofd draait en dat plots de geur van geparfumeerde rijst je neus binnendringt.”

Al Ghorra werd in 1974 in Gaza geboren en groeide uit tot een bekende journalist. In 2009 vluchtte ze naar België, waarna ze haar thuisland niet meer bezocht. Tot 4 oktober 2023. Drie dagen lang kon ze haar familie in de armen sluiten. Vanaf het moment dat Hamas de grootschalige aanval opende en Israël vervolgens aan zijn verwoestende oorlog begon, onderging ze de bombardementen, ontvluchtte ze haar ouderlijk huis en verbleef ze, zoals ze het zelf omschrijft, „in een stad die naast de werkelijkheid leeft”.

Haar ervaringen schreef Al Ghorra op in Uittocht naar Gaza. Brieven aan Lamar vanuit het Al-Quds-ziekenhuis. Ooggetuigenverslagen uit Gaza zijn er wel meer, maar dit boek – verteld in brieven aan haar nichtje – getuigt van een uitzonderlijke opmerkzaamheid.

Doktershandschoen

Hoe klinkt zo’n gang? Het is er lawaaierig, uiteraard – maar wat je dan weer niet zo snel beseft, is dat er honderden kinderen zijn die zich ook moeten zien te vermaken, en die het dan een leuk spelletje vinden om een rubberen doktershandschoen op te blazen en te laten klappen. Gekmakend, aldus Al Ghorra, die de handschoen afpakt en van vier hoog uit het raam gooit. Om even later te constateren: „laat ze maar zingen, laat ze maar ruziemaken, laat ze maar ballonnen doen knallen of op dienbladen trommelen en met lege waterflessen slaan. Het maakt niet uit; zolang er lawaai is, is er leven dat de dood recht in de ogen kijkt, zijn tong uitsteekt en schreeuwt: ‘Fuck you! Ons lawaai zal niet vergaan’.”

Een speciaal geluid is dat van de Israëlische raketten, dat zo luid was „dat ik dacht dat het zich in mijn oor zou nestelen, net zoals de kleine kakkerlak die ooit, op een zomerochtend toen ik op het dak van het huis lag te slapen, mijn oor was binnengekropen.” En nu, schrijft Al Ghorra, „ratelde een ijzeren leger kakkerlakken zo hard in mijn oren dat mijn kleine handpalmen het gierende geluid niet konden onderdrukken, hoe hard ik mijn oren ook afschermde”.

Hoe werkt privacy in zo’n ziekenhuis? Al Ghorra beschrijft dat ze zich uit hoge nood een wc-hokje binnen worstelt dat eigenlijk bezet was door een vrouw die een rituele wassing uitvoert. Eerlijk is ze over haar eigen hypocrisie: zelf houdt ze zo’n hokje evengoed bezet om een ochtendsigaret te roken, waarbij ze constipatie als excuus aanvoert. Haar behoefte doet ze het liefst zo snel mogelijk, uit angst voor een binnenvallende raket: „Op dat moment zou je alleen maar denken aan hoe gênant het zou zijn als iemand de badkamer zou binnenstormen nadat die je had horen schreeuwen en je daar in je blote kont op de grond zou zien liggen kronkelen.”

Het eind van haar boek getuigt van soemoed, de kenmerkende Palestijnse standvastigheid die ook collega-schrijvers tentoonspreiden. Neem de Amerikaans-Palestijnse Susan Abulhawa, bekend van haar roman Ochtend in Jenin, die eind vorig jaar, in een toespraak voor de debatclub Oxford Union, deze woorden sprak: „Jullie zullen ons niet uitwissen. Het maakt niet uit hoeveel van ons jullie de hele dag, elke dag doden en doden en doden. Wij zijn niet de rotsen waarvan [de bekende zionist] Chaim Weizmann dacht dat jullie ze uit het land konden halen. Wij zijn de grond zelf.”

Criminele bende

Een andere overeenkomst tussen Al Ghorra en Abulhawa is dat zij Israël als enige schuldige partij zien; in Uittocht naar Gaza valt het woord ‘Hamas’ zelfs niet één keer. Al Ghorra wil al schrijvend wraak nemen „voor al het onrecht dat ons is aangedaan” – en niet alleen het onrecht sinds 7 oktober. „Ons verhaal is er een van landroof en het doden van iedereen die zich durft te verzetten tegen de bezetter.” Israël omschrijft ze als „een criminele bende” met een koloniaal project onder het mom van democratie en mensenrechten.

Misschien hoeft een ooggetuigenverslag van iemand die in een oorlogssituatie belandt niet objectief of evenwichtig te zijn – maar ook wanneer je de Israëlische bombardementen buiten alle proporties acht en de nadruk op het structurele geweld tegen de Palestijnen wil leggen, gaat het wel wat ver om de rol van Hamas volstrekt te negeren. Heeft ze dan niets te melden over 7 oktober, of over Hamas’ jarenlange onderdrukking van de eigen bevolking in Gaza?

Dat je ook uitermate kritisch kunt zijn op de Israëlische onderdrukking zonder de ogen te sluiten voor de praktijken van Hamas bewijst een andere Palestijnse schrijver, Rajaa Natour. Zij is columnist voor de Israëlische krant Haaretz en levert geregeld opiniebijdragen aan NRC. Eind vorig jaar schreef zij een stuk onder de kop ‘We moeten nee zeggen tegen de mislukte versie van verzet die Hamas de Palestijnen oplegt’.

Verzet tegen de Israëlische bezetter vindt ook Natour noodzakelijk, maar ze stelt vast dat kritiek op Hamas binnen het Palestijnse debat te vaak van tafel geveegd wordt met de simplistische vaststelling dat ‘we het recht hebben ons te verzetten’. Ook dat verzet is aan regels van het internationaal oorlogsrecht gebonden, en daarbij doet het niet ter zake hoe flagrant de vijand diezelfde regels schendt.

Koloniaal project

Wat de drie genoemde schrijvers bindt, is dat ze Israël in zijn geheel als een koloniaal project beschouwen. Wat hen betreft is Israël in 1948 illegitiem gesticht door 750.000 Palestijnen van hun grondgebied te verdrijven, een gebeurtenis die bij de Palestijnen bekendstaat als de Nakba (‘Catastrofe’).

Israël wordt algemeen erkend door de internationale gemeenschap; deze Palestijnse auteurs wijken dus af van de consensus. Maar wie theoretisch houvast bij hun opvatting zoekt, kan terecht bij Ilan Pappe. Deze Israëlische hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Exeter, verguisd in eigen land, schreef onlangs Het Israëlisch-Palestijns conflict. Een korte geschiedenis.

Het begin van de ‘etnische zuivering van Palestina’ – eerder schreef hij al een boek met die titel – plaatst Pappe eerder dan de Nakba. Al in de jaren twintig, betoogt hij, richtte de zionistische beweging zich op de kolonisatie van Palestina door verdrijving van de oorspronkelijke bevolking. „Sterker nog: men begon die verdrijving […] te zien als noodzákelijk voor de verwerving van dat thuisland.” De etnische zuivering van Palestijnen gaat volgens hem tot op de dag van vandaag door.

Pappe is een aanhanger van het onder linkse academici populaire concept van het ‘vestigingskolonialisme’ van Israël, waarbij een groep kolonisten – net als in de Verenigde Staten en Australië – zich in een gebied heeft gevestigd met als doel om zo veel mogelijk land in te nemen met daarop zo weinig mogelijk oorspronkelijke bewoners. Die kolonisatie is niet eenmalig, maar gaat gepaard met constante onderdrukking.

Zionistisch masterplan

Ook typerend voor Pappe is dat de Nakba volgens hem het gevolg was van een zionistisch ‘masterplan’: Plan D, of Dalet, dat als doel had om zo veel mogelijk Palestijnen uit Palestina te verdrijven, zodat er een Joodse meerderheidsstaat kon worden gesticht. Dát die Palestijnen verdreven werden, wordt niet betwist; wel duelleren historici over de vraag of het gepland of spontaan gebeurde. Ook wordt er nog weleens op gewezen dat Palestijnse leiders hun eigen bevolking opriepen om te vertrekken.

Dit is er volgens Pappe gebeurd: nadat de Verenigde Naties in 1947 het verdelingsplan in een Joodse en een Arabische staat aangenomen hadden, schatten de zionisten terecht in dat er een oorlog met de Palestijnen en de omringende Arabische staten zou komen. Deze oorlog wilden ze gebruiken om niet alleen het land van de beoogde Joodse staat te consolideren, maar ook gebieden in te nemen die aan de Arabisch-Palestijnse staat waren toegekend.

Zodra de Palestijnen Joodse nederzettingen zouden aanvallen, was het plan dat de zionisten dat geweld als excuus zouden gebruiken om Palestijnen te verdrijven uit de toekomstige Joodse staat. Eind februari 1948, enkele maanden voor het einde van het mandaat en de oprichting van Israël, voerden de zionisten „massale verdrijvingsoperaties uit die niets meer te maken hadden met zelfverdediging of reacties op Palestijnse agressie”, aldus Pappe.

Het is niet dat Pappe de werkelijkheid geweld aandoet; ook een felle criticus als zijn collega-historicus en landgenoot Benny Morris erkent dat de verplaatsing van Arabieren inherent aan het zionisme was, omdat er anders geen Joodse staat had kunnen ontstaan. Die verplaatsing is niet volledig doorgevoerd: ook nu nog leven er ruim twee miljoen Palestijnen in Israël. Maar zij zijn sterk in de minderheid ten opzichte van hun Joodse landgenoten. Het is bij gratie van de Nakba dat Israël een staat met een dominante Joodse cultuur heeft kunnen worden.

Wel kun je stellen dat Pappe de historie van het gebied wel erg door die ene lens van etnische zuivering bekijkt, waardoor sommige feiten wat meer nadruk krijgen en andere wat weggemoffeld worden. Je snapt wel dat zijn critici hem partijdigheid verwijten (al plaatst juist criticus Morris zichzelf eveneens nadrukkelijk in een kamp; het pro-Israëlische, in zijn geval).

Gaza ontstond als ‘strook’ in 1949, toen Egypte weigerde om Palestijnse vluchtelingen op te nemen. Op 2 procent van het historische Palestina werden honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen gehuisvest in kampen die tijdens de Gazaoorlog op hun beurt totaal vernietigd zijn.


Lees ook

De boekhandelaar van Oost-Jeruzalem stelde een bloemlezing samen met ooggetuigenissen en verhalen over Gaza

Mahmoud Muna in de etalage van zijn boekhandel in Oost-Jeruzalem.

Die vernietiging maakt de woorden van Susan Abulhawa, ‘jullie zullen ons niet uitwissen’, des te acuter. Bij die debatclub in Oxford verdedigde ze een motie met de tekst „Dit Huis gelooft dat Israël een apartheidsstaat is die verantwoordelijk is voor genocide”. De motie werd met overweldigende meerderheid aangenomen.