Zoeken naar verzet tegen overvloed en efficiëntiedwang

We zijn hyperactief. We werken ons te pletter als brandhout voor het kapitalisme, onze vrije tijd moeten we nuttig besteden en zelfs ons liefdesleven is ondertussen ten prooi gevallen aan de efficiëntiedwang: wie intelligent en snel genoeg swipet zal online zeker de ware vinden. Nee, het is geen vrolijk beeld dat de filosoof Lieke Knijnenburg (1994) in haar boek Een schitterende leegte schetst van onze tijden.

Die worsteling met efficiëntie en snelheid dateert niet van gisteren, constateert Knijnenburg. Friedrich Nietzsche waarschuwde al in 1878 dat al die rusteloosheid zou eindigen in een nieuwe barbarij, want de hyperactieve mens zou in alle drukte niet meer in staat zijn om zelf na te denken. En ook De vermoeide samenleving, waarin de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han stelt dat al die hyperactiviteit en vooral de versplintering van onze activiteiten ons geheugen aantast, dateert alweer van begin vorig decennium. WhatsApp stond toen nog in de kinderschoenen en Tinder moest nog gelanceerd worden.


Lees ook

We zijn de cipier van onszelf

We zijn de cipier van onszelf

Ons verlangen om nuttig te zijn en de bijbehorende angst om als lui te worden weggezet zit diep, stelt Knijnenburg vast. We leven om te produceren en te consumeren. Wie wil ontsnappen aan die ratrace doet dit via quiet quitting, echt uit het systeem stappen is haast onmogelijk.

Knijnenburg ziet wel ideeën en schuchtere pogingen om te ontsnappen aan die mallemolen. Alternatieve vormen van samenwonen zoals co-housing, een kortere werkweek, gratis kinderopvang. Maar ze constateert ook hoe die initiatieven weinig ruimte krijgen of zelfs worden tegengewerkt. Leningen voor alternatieve woonvormen zijn moeilijker te krijgen, een kortere werkweek stuit op verzet van ondernemers en politici en de zorg wordt duurder door privatisering, in plaats van goedkoper of gratis.

Dansvloer

De in Berlijn wonende Knijnenburg ziet nog andere opflakkeringen van verzet en protest, daar waar je die minder zou verwachten. In de liefde, bijvoorbeeld, want liefde is aandacht schenken, en net die aandacht dreigt een schaars goed te worden, om het maar eens in productiviteitstermen te stellen. Of op de dansvloer, daar waar we ontsnappen aan het ritme van werk en rusten en ons overgeven aan een gemeenschappelijke extase. Ook al maakt Knijnenburg haar claim dat dansen een mogelijk politiek hervormende kracht is niet helemaal hard, revoluties ontstaan soms op bizarre plekken, zoals operahuizen (België, 1830) of de voetbalstadions in voormalig Joegoslavië. Over de liefde als protestvorm, bijvoorbeeld in polyamorie of andere vormen die breken met het traditionele gezinsideaal, stelt ze vast dat ze er misschien te veel van verwacht.

Quiet quitting is een optie, uit het systeem stappen is haast onmogelijk

Maar ook al hadden de liefde en het nachtleven als vormen van protest nog wat meer verdieping kunnen verdragen, Knijnenburg schrijft wel prikkelend en met zwier over hoe een nieuwe generatie probeert om te gaan met al die productiviteitsstress. Ze put daarbij veelal uit eigen ervaring, de pogingen om te ontsnappen uit het harnas van ‘Lieke Lijstje’, zoals vrienden haar noemen, maar haar blik is weids genoeg om navelstaarderij te ontlopen.

Een andere manier om te ontsnappen aan de waan van alledag is de neiging om het nieuws stop te zetten. Even te verdwijnen en te focussen op de kleine, fijne dingen in het leven. Het is een vaststelling die ook de Vlaamse filosoof Ignaas Devisch (1970) maakt in zijn boek We informeren ons kapot een duidelijke knipoog naar Neil Postmans We amuseren ons kapot uit 1985, over de funeste invloed van televisie op ons kritisch denkvermogen.

Infocratie

Veertig jaar na Postman moeten we niet alleen leren omgaan met infotainment, maar ook met overvloed en georganiseerde desinformatie die ideologische segregatie en polarisatie in de hand werkt. Dat is op termijn bedreigend voor onze liberale democratie, stelt Devisch. Hij staat uitgebreid stil bij alle mechanismen van de hedendaagse infocratie, om nog maar eens een term van Byung-Chul Han te gebruiken. Maar hij zoekt ook naar manieren om hieraan te ontsnappen. Het nieuws even stopzetten of wat meer mediawijsheid alleen zullen niet baten, volgens Devisch. We moeten ons wapenen door het leren negeren van desinformatie en info van lage kwaliteit. Zijn boek draagt niet voor niets de ondertitel ‘Pleidooi voor onwetendheid’, al voegt hij daar graag aan toe dat het gaat om „weloverwogen onwetendheid”. En hij sluit af met tien vuistregels om „georganiseerd ruzie te maken”, een verwijzing naar hoe de Franse denker Claude Leforts democratie definieerde.

Hoe waardevol die vuistregels ook zijn, ze kampen met hetzelfde manco als de verzetsroutes van Knijnenburg: het zijn grotendeels individuele oplossingen voor problemen waarvan ook de auteurs erkennen dat een systeemverandering zich opdringt, of toch op z’n minst collectief moeten worden aangepakt.

Devisch ziet wel heil in het versterken van informatienetwerken om tunnelvisie te doorbreken, en ook Knijnenburg ziet volop kansen in de verbinding met anderen, ook al is het soms anoniem in een donkere nachtclub. Maar dat blijft toch een beetje krabben aan de oppervlakte. Knijnenburg beseft dit, en geeft ook het argument om toch te handelen, ook al is het als individu lastig opboksen tegen het systeem. Maar je handelen zou niet moeten afhangen van de vraag of het nut heeft, aldus Knijnenburg. „Het gaat erom dat je niet met jezelf kunt leven als je wél zou gehoorzamen.”