Zo is het om als veertiger Alzheimer te krijgen

Sil zit tegen de muur van hun huis als Lina aan komt fietsen. Ze is haar sleutel kwijt, onderweg verloren, denkt ze. Als Lina met haar eigen sleutel de deur opent, zegt Sil: ‘Nu niet op zoek gaan naar die sleutel. Ik zeg dat ik ’m onderweg ben kwijtgeraakt, laat het daarbij. Het is kleinerend als je me in de positie brengt dat ik moet toegeven dat ik de sleutel ben vergeten, laat het.’ Ze vindt ’m toch: de sleutel was al die tijd binnen. Voor Sil probeert Lina er geen punt van te maken, maar ‘hoe graag ik ook zou willen, ik kan niet doen alsof er niets aan de hand is’.

Sil lijdt aan jongdementie – terwijl de ziekte van Alzheimer doorgaans vooral ouderen treft, krijgt zij het al als veertiger. Gelukkige dagen van Renée van Marissing toont haar aftakeling en de roman grossiert in scènes zoals de bovenstaande: pijnlijke interacties die de bemoeilijking van het leven tonen, de onmacht en de kleinering en de onmacht daar weer over. Vooral het kortetermijngeheugen brokkelt af. Zodat ze haar hand brandt aan de waterkoker, waarin het water al warm wás. Zodat ze tijdens een telefoongesprek vergeet met wie ze aan het praten is. Zodat ze Lina opbelt zonder te weten waarom, haar zo de indruk geeft in de war te zijn, waarop zij naar huis snelt en Sil daar doodgemoedereerd aantreft in bad – irritatie stapelt zich op irritatie.

Van Marissing (1979) is goed in gewone momenten waar toch drama in zit. Ze schrijft met scherp oog voor hoe het echt gaat, hoe mensen op elkaar reageren, op hun menselijkheid, hun levendigheid, hun levende-mensigheid. Daarin blonk ook Onze kinderen uit, in 2022 genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs: in het tonen van alledaags intermenselijke botsingen, terwijl er groter drama achter schuilgaat.


Lees ook
De dertiger die terugkijkt op haar vaders alcoholisme

De dertiger die terugkijkt op haar vaders alcoholisme

Haar technische keuzes versterken het verhaal dat ze te vertellen heeft. Dat scènes middenin de handeling beginnen, loopt bijvoorbeeld prachtig parallel met het geheugenverlies van Sil, die ook volledig blanco kan zijn over wat er zojuist voorviel. En als een associatie met haar aan de haal gaat, raakt ze de draad kwijt – als lezer lukt het je nog net wél, en dat besef brengt je dicht bij de ervaring van dat niet meer te kunnen.

Minder gelukkig is Van Marissings keuze om vanuit meerdere perspectieven te vertellen: meestal kijken we mee via Sil, soms via Lina en hun vrienden Barbara en Pier. Omdat Van Marissing ook wilde tonen hoe het is voor de omgeving van iemand met jongdementie? Dat is nobel, maar die verhalen zijn te subtiel en te weinig onderscheidend om te kunnen wedijveren met het echte drama in de roman – van Sil. Dáár wil je over lezen; de perspectiefwisselingen leiden dan af. Hetzelfde geldt voor de flashbacks naar de tijd dat Sils vriendengroep al plotseling iemand uit haar midden verloor: echt prangend of betekenisvol wil die verhaallijn niet worden.

Van Marissing is een schrijver die indruk maakt in het tonen, in show-don’t-tell, maar in Gelukkige dagen vertelt ze er ook veel omheen. Hard knijpen in een yoghurtpak toont al genoeg, daar hoeft geen duiding bij à la: ‘Het liefst smeet ze het pak kapot tegen de muur, ze voelde de woede in haar armspieren trekken.’ En als Lina zich de tijd voorstelt dat Sil er niet meer zal zijn – ze zal weer ‘spontaan mensen kunnen uitnodigen om te komen eten’ – had dat niet onderstreept hoeven worden door de zin dat in die gedachte ‘een kleine vonk van opluchting besloten [zat]’. Dan wil de schrijver het gevoel wel heel graag overbrengen, en neigt het sentimenteel te worden.

Dat het met Sil steeds lastiger en pijnlijker wordt, maar dat wat er is tussen geliefden en vrienden ook in moeilijke tijden kan overwinnen, lees je liever in hoe de mensen dóén, in wat ze tegen elkaar zeggen – omdat dat al genoeg zegt. Zoals in een gesprekje over of de omelet heeft gesmaakt: ‘Je hebt het helemaal op.’ ‘Ja.’ ‘Dus ik denk dat je het lekker vond.’ ‘Ik denk het ook.’