Enthousiast blijft paleontoloog Jelle Reumer stilstaan bij een fossiele coelacanth. „Kijk hoe mooi die vinnen geprepareerd zijn! Sowieso is dit natuurlijk een fascinerend beest. Een vis waarvan iedereen dacht dat-ie allang was uitgestorven, tót er vorige eeuw opeens levende exemplaren werden ontdekt. Dit is wel een van mijn favoriete fossielen hier.”
En dat terwijl het moeilijk kiezen is in Teylers Museum: de vitrines zitten tjokvol versteende hyenakeutels, ammonieten en mammoetkiezen, verzameld in de loop van zo’n tweeëneenhalve eeuw. Opgericht in 1784 geldt het Haarlemse museum (vernoemd naar filantroop Pieter Teyler van der Hulst) als een van de eerste musea ter wereld: ouder dan het Louvre (1793) en jonger dan het British Museum (1753). Behalve fossielen zijn er bijzondere stenen te zien (waaronder het topje van de Mont Blanc), ingenieuze uitvindingen (waaronder de eerste generatie gloeilampen van Thomas Edison), eerste drukken (waaronder On the Origin of Species van Charles Darwin) en beroemde schilderijen (waaronder een zelfportret van Marlene Dumas). „En alleen al de architectuur van het gebouw is een bezoek waard.”
Jelle Reumer in het Teylers Museum.
Foto’s: Jagoda Lasota
In het nieuwste boek van Reumer, De reuzensalamander, speelt het museum een hoofdrol. „Dat kón haast niet anders, in een boek waarin de geschiedenis van de paleontologie centraal staat.” Zelf kwam hij er tientallen jaren geleden voor het eerst, als docent aan de Universiteit Utrecht. „Dan werden we rondgeleid door John de Vos, paleontoloog en honorair conservator bij het museum. Op een bankje hier voor Teylers, terwijl John en ik keken naar de voorbijvarende boten op het Spaarne, is het idee voor dit boek ooit ontstaan.”
Nergens is de historie van fossielen zo mooi te zien als hier, wil Reumer maar zeggen. En dus is het tijd voor een rondleiding langs enkele fossiele topstukken (en een paar nepperds).
1De mammoet van Heukelum – Mammuthus primigenius
„Vóór de inpoldering van Nederland en de aanleg van de Afsluitdijk, toen de Zuiderzee nog woest en ongetemd was, raakten de Lage Landen regelmatig overstroomd: neem de Sint-Elizabethsvloed van 1421 en de Watersnoodramp van 1953. Catastrofes die dood en verderf zaaiden maar óók fossielen aan het licht brachten, bijvoorbeeld een reusachtige mammoetschedel bij het Betuwse stadje Heukelum, aan de oever van de Linge. Die kwam op 26 januari 1820 bloot te liggen tijdens een dijkdoorbraak.
„Inmiddels zijn we in Nederland een beetje verwend geraakt wat mammoetfossielen betreft, maar toen was het heel bijzonder. Eerst werd er met de schedel langs kermissen gereisd, maar in 1824 werd hij te koop aangeboden. De conservator van Teylers Museum destijds, Martinus van Marum, wilde dolgraag tot aankoop overgaan maar de museumdirecteuren werkten niet mee – ze vonden de manier van bieden, met gesloten briefjes bij de notaris, ongepast.
„Van Marum kreeg zo’n ruzie met de directie dat niemand van hen later zijn begrafenis nog zou bijwonen, in 1837. Maar hij kocht de schedel alsnog aan: niet voor Teylers Museum maar voor het Kabinet van Naturaliën van de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen, aan de overkant van het Spaarne. Pas toen dat Kabinet werd opgeheven, in 1866, verhuisde de mammoet naar het Spaarne. Van mammoetschedels werd vroeger trouwens ook wel gedacht dat het cyclopenschedels waren – het gat in het midden zou dan de oogkas zijn geweest – maar Van Marum wist wel beter.”
2De Zondvloedmens – Homo diluvii testis et theoscopos
„Nog los van die échte ‘zondvloeden’ in de Betuwe en elders waren er in vroeger eeuwen nogal wat mensen de in de Bijbelse Zondvloedmens geloofden, onder wie de Zwitserse arts Johann Jakob Scheuchzer, geboren in 1672. Zoals wel vaker in die tijd had hij naast geneeskunde nog een heleboel andere interesses, waaronder geologie en zoölogie, én hij was nogal godsdienstig aangelegd. In al zijn ijver had hij zich voorgenomen om te bewijzen dat de goddelijke Zondvloed écht had plaatsgevonden, en hij zag daarvoor overal tekenen, tot en met versteende vissen aan toe.
„Maar één Duitse vondst deed zijn hart sneller kloppen: die van een mensachtig fossiel. De Zondvloedmens, oordeelde Scheuchzer. Of zoals hij in zijn publicatie in 1726 schreef: Homo diluvii testis et theoskopos. De mens die de zondvloed heeft meegemaakt en God heeft aanschouwd. Meer dan een verwrongen ruggengraat en een schedel was er niet te zien.
„Lang niet iedereen geloofde Scheuchzers theorie – Van Marum bijvoorbeeld dacht dat het een fossiele meerval betrof. Maar pas in 1811 kwam er opheldering, toen de beroemde paleontoloog Georges Cuvier met zijn assistent Charles Léopold Laurillard Teylers Museum bezocht. Cuvier had eind achttiende eeuw wereldfaam verworven als paleontoloog, doordat hij als eerste fossiel bewijs had gevonden voor de theorie dat dieren konden uitsterven. Onder zijn supervisie en die van Van Marum beitelde Laurillard nog wat steen weg rond de ruggengraat van het fossiel los en voilà, daar kwamen amfibieachtige pootjes tevoorschijn. De Zondvloedmens was geen mens maar een reuzensalamander.”
3Het monster van Maastricht – Mosasaurus hoffmannii
„Er is nóg een fossiel dat Cuvier aan Haarlem verbindt en dat is de Mosasaurus hoffmannii – de Maashagedis. Vernoemd naar Johann Leonard Hoffmann, de Maastrichtse eigenaar van een naturaliënkabinet. Hoffmann schreef als eerste over de markante schedels die twee andere Maastrichtse verzamelaars in hun bezit hadden en die hij ten onrechte als fossiele krokodillenkoppen bestempelde.
„Beide schedels waren afkomstig uit de kalksteengroeve in de Sint-Pietersberg, ten zuiden van Maastricht. De eerste, in 1764 gevonden, werd aangekocht door Van Marum. Maar de ándere, uit 1778, werd door Franse revolutionaire troepen meegenomen naar Parijs, als oorlogsbuit. Volgens de overlevering was de schedel geruild ‘tegen 600 flessen goede wijn’ maar daar is niets van waar.
„Hoe dan ook: het was mede dankzij de mosasaurus dat Cuvier besefte dat soorten konden uitsterven. Weliswaar niet met het exemplaar uit Teylers Museum maar met het Parijse exemplaar, dat daar nog altijd ligt, in het natuurhistorisch museum. Ten onrechte, volgens sommige Nederlandse paleontologen: die vinden dat het gestolen fossiel terug moet keren naar Maastricht. Juist in deze tijd een actueel onderwerp, nu er ook volop wordt gediscussieerd over teruggave van de collectie-Dubois aan Indonesië. Dubois ontdekte in 1891 de oermens Homo erectus, waarvan de fossielen in Naturalis in Leiden liggen. Hier in Teylers Museum zijn afgietsels ervan te zien.”
4De Piltdownmens & de Lügensteine
Foto’s: Teylers Museum
„Bij die afgietsels van Homo erectus in de vitrine zie je ook een van de nepfossielen die Teylers Museum rijk is: de Piltdown-mens. Keurig met een bordje erbij dat het namaak betreft. De Engelsen waren rond 1900 nogal chagrijnig als het ging om paleo-antropologie: de Duitsers hadden een neanderthaler gevonden, de Fransen hadden hun cro-magnonmens en Nederlanders hadden hun Homo erectus. In Groot-Brittannië wilden ze óók een uitgestorven mensachtige.
„En warempel, daar dook opeens een fossiele oermens in 1908 op bij het plaatsje Piltdown, in Sussex. Pas in 1953 werd het ontmaskerd als een nepfossiel, met de onderkaak van een chimpansee. Wie er achter het bedrog zat is nooit bekend geworden. Sommigen noemen zelfs de naam van Sherlock Holmes-auteur Arthur Conan Doyle.
„Andere nepfossielen in Teylers zijn de Lügensteine van Johann Bartholomarus Adam Beringer, een Duitse arts die meende wel héél fraai bewaarde fossielen te hebben gevonden. Ze lijken een beetje op van die figuren die je met plastic vormpjes in de zandbak kan maken: een miniatuurschildpadje, een schelp, een vis. Nog tijdens zijn leven werden de fossielen van Beringer ontmaskerd als namaakexemplaren. Volgens sommigen is hij erin geluisd door jaloerse collega’s, maar ik denk dat hij hoopte op een lucratief handeltje en zelf aan het vervalsen is geslagen.”
5De oervogel – Archeopteryx lithografica
„Het allerberoemdste fossiel in Teylers is de Archaeopteryx: de missing link tussen de dinosauriërs en de hedendaagse vogels. Die overgangsvorm is het versteende gelijk van Darwins evolutietheorie, de allereerste fossiele vogel. Dit fossiel is in 1855 al gevonden en is daarmee de oudst ontdekte Archaeopteryx. Als je goed kijkt zie je zelfs veertjes.
„Natuurlijk is een overgang altijd geleidelijk en de keuze tussen reptiel of vogel is in zekere zin arbitrair. Maar ik zou zeggen: Archaeopteryx was wel degelijk een vogel.”