Zelfs oerliberaal Adam Smith vond dat de markt niet zonder overheidsbemoeienis kon

Recensie

Lees-, kijk-, of luistertips Veel historische marktdenkers zagen een belangrijke regulerende rol voor de overheid, stelt Jacob Soll in Free Market . Zelfs volgens oerliberaal Adam Smith kan de markt niet zonder ‘moreel leiderschap’.

De Franse staatsman Jean-Baptiste Colbert bouwde eind zeventiende eeuw een autoritaire staatseconomie op.
De Franse staatsman Jean-Baptiste Colbert bouwde eind zeventiende eeuw een autoritaire staatseconomie op.

Beeld The Metropolitan Museum of Art

In de westerse wereld is de laatste dertig jaar de neoliberale definitie van de vrije markt politiek leidend geweest: lage belastingen en zo min mogelijk overheidsbemoeienis. Maar die interpretatie van hoe de ‘ideale’ vrije markt eruitziet, is betrekkelijk nieuw en ook tamelijk eenzijdig, zo stelt de Amerikaanse onderzoeker Jacob Soll, die filosofie, geschiedenis en boekhouding doceert aan de University of Southern California.

In zijn lijvige boek Free Market: The History of an Idea poneert Soll de stelling dat de grote marktdenkers van de laatste tweeduizend jaar heel anders naar een goed functionerende markt keken dan de neoliberalen van onze tijd. Tot niet zo lang geleden waren de meeste economen het erover eens dat een sterk regulerende rol van de overheid noodzakelijk was om de markt in balans te houden. Het debat draaide vooral om de vraag welke groepen konden zorgen voor een goed functionerende en ‘moreel juiste’ markt.

Veel denkers stonden wantrouwig tegenover de stedelijke handelsklasse, zo maakt het boek van Soll duidelijk. Dat geldt ook voor Adam Smith, de grote held van neoliberale denkers. Smith schreef bijvoorbeeld dat ondernemers als „de slager, de brouwer en de bakker” alleen werden gedreven door „eigenbelang”. De Schotse denker pleitte daarom, zo schrijft Soll, voor een hoogopgeleide bestuurlijke elite die de markt in toom kon houden.

Het zijn dit soort historische voorbeelden die Free Market fascinerend maken. Soll leidt de lezer vaardig door tweeduizend jaar politiek-economische geschiedenis, en laat zien dat het denken over een goed functionerende vrije markt meer is dan alleen de vraag met hoeveel procent de belastingen omlaag moeten. Het marktdenken vertoont van eeuw tot eeuw ook sterke schommelingen. De vrije markt, stelt Soll, is een vat vol tegenstellingen: „Want hoe zijn we precies tot het huidige punt gekomen dat de Verenigde Staten een protectionistisch beleid verdedigt, terwijl China zich hard maakt voor vrijhandel?”

Soll trapt zijn onderzoek af met de ideale markt van de Romeinse senator Cicero, die pleitte voor een gesloten markt die werd aangestuurd door de aristocratische plattelandselite. Want, zo schreef Cicero, anders dan de inhalige stedelijke mercator (handelaar), was de geschoolde edelman „niet geïnteresseerd” in rijkdom. Dat verheerlijken van de landbouwer komt later bij andere marktdenkers terug.

Het wantrouwen jegens steden tekent zich ook in de late middeleeuwen af, wanneer de Noord-Italiaanse stadstaten zich ontwikkelen tot machtige handelscentra. De befaamde denker en bestuurder Niccolò Machiavelli ziet van nabij hoe Florence, na een periode van sterke groei, economisch ten onder gaat door de corruptie van de Medici-familie. Wanneer die het stadsbestuur overneemt, zet het verval in. Machiavelli meende dat de staat daarom altijd sterk en rijk moest zijn, om de economische macht van oligarchische handelsfamilies in te dammen. Als de republiek faalt, zo schreef hij, „dan nemen de vossen het over”.

Soll is in dat verband positiever over de successen van de Nederlandse Republiek in de zeventiende eeuw, omdat handelaars en bestuurders hier wél goed samenwerkten. De VOC was ’s werelds eerste multinational, maar werd wel aangestuurd door de overheid. Het vertrouwen in de markt was gebouwd op religieuze tolerantie, financiële transparantie en wetgeving. In baanbrekende traktaten over het zee- en oorlogsrecht formuleerde Hugo de Groot een juridische grondslag voor de VOC om vijandige schepen aan te vallen en de handelsmarkten in Azië te veroveren.

Smith en de fysiocraten

Halverwege het boek belandt Soll bij de Franse staatsman Jean-Baptiste Colbert. Soll ziet de autoritaire staatseconomie die Colbert eind zeventiende eeuw opbouwde als een voorloper van het moderne China. Colbert zette met subsidies de wandtapijten- en glasindustrie op, legde maritieme infrastructuur aan, en onderdrukte critici van Lodewijk XIV. Met protectionistische maatregelen bouwde hij een beschermde economie op die kon groeien, net zoals in latere eeuwen gebeurde in de VS, Duitsland en Japan. Soll werpt hiermee de vraag op: was Colbert eigenlijk moderner, en liberaal Smith juist minder vooruitstrevend dan we dachten?

Adam Smith was geïntrigeerd door het beleid van Colbert, maar vond dat die zich teveel richtte op handel en industrie. In navolging van de achttiende-eeuwse fysiocraten in Frankrijk, vond Smith dat alleen de landbouw tot ware welvaart kon leiden. Die moest met „goodwill en compassie” geleid worden door een rijke elite van geschoolde landeigenaren.

Volgens Soll moeten we de ‘onzichtbare hand’ van Smith dus met enige ironie beschouwen: Smith doelde niet op een zelfregulerend marktmechanisme, maar juist op de samenleving zelf die welvaart creëerde, omdat de overheid de landbouw fiscaal spaarde. Tegenover handel en industrie was Smith achterdochtig, want die zouden zonder de landbouw niet bijdragen aan de welvaart. Hoewel hij een bekende was van James Watt, de uitvinder van de stoommachine, schreef Smith geen woord over de high-tech van zijn tijd. Of, zoals Soll het stelt: „Het is alsof je in het jaar 2000 schrijft over de economie van San Francisco, zonder de softwarebedrijven te noemen.”

Duidelijk is dat Soll met een progressieve bril kijkt naar de markthistorie. Zijn eindconclusie is dat het gedachtegoed van Smith is „gekaapt” door Milton Friedman en andere neoliberale denkers. Zij visten bruikbare elementen uit zijn werk en maakten van hem een „karikatuur”: een verdediger van big business en de zichzelf regulerende markt.

Deze kritiek past natuurlijk in deze tijd, waarin – door de impact van corona en de energiecrisis – het besef is gegroeid dat de markt niet zonder de overheid kan. Hoe ver die overheidsrol dan precies moet gaan, dat is weer een vraag voor volgend onderzoek.