Zelfs als het om kinderlijke onschuld gaat blijkt Arnon Grunberg een nihilist

Slecht nieuws ‘kan gelukkig worden omgebogen in goed nieuws’, leerde Arnon Grunberg in zijn vorig jaar verschenen De vluchteling, de grenswacht en de rijke Jood. Als het slechtnieuwsgesprek maar een goed gesprek is – een goed gesprek bijvoorbeeld, waarin de afwijzing van een asielaanvraag gemeld wordt aan de vluchteling die daar al vele landerige maanden in het aanmeldcentrum in Ter Apel op zat te wachten (of eigenlijk wachtte die juist op de ándere uitkomst).

De asielzoeker ‘voelt zich gehoord en gezien, en dat is voor mij een goednieuwsgesprek. Je biedt duidelijkheid’, aldus de casemanager van het COA die Grunberg in Ter Apel sprak.

Slecht nieuws ombuigen, duidelijkheid bieden – de COA-medewerker had het niet van een vreemde, zou je kunnen zeggen, met een blik op Tom-Jan Meeus’ recente essay Duidelijkheid, over de terreur van de bedrieglijke simpelheid. Het is in het Nederland van nu een breed gedragen overtuiging: kan er geen goed nieuws zijn, dan is duidelijkheid het hoogst haalbare.

Even verderop noteerde Grunberg: ‘Er is ook hulp van buiten, om het leven net iets minder alleen maar naakt te laten zijn, om de hoop levend te houden. Stichting de Vrolijkheid organiseert twee keer per week activiteiten voor kinderen in Ter Apel.’

Aan Stichting de Vrolijkheid moest ik denken, toen Ter Apel ook het decor werd van Grunbergs nieuwste boek, de satirische vertelling Zevenpoot. Ik sloeg daarom de passage er nog eens op na en las terug wat Grunberg concludeerde: ‘Lopend door het azc mompel ik ‘Stichting de Vrolijkheid’: mij heeft het absurdisme altijd getroost.’


Lees ook

deze recensie

Vluchtelingen gered door een Spaanse ngo, nadat ze op kleine bootjes vanuit Libië de Middellandse Zee op waren gegaan.

Dat was het moment waarop de grappen in Zevenpoot ook grimmig gingen voelen. Ze gingen ergens over: over de troost van het absurdisme.

Dat Zevenpoot de ondertitel ‘een serenade aan de mens’ heeft, neem je aanvankelijk ter kennisgeving aan, want het tegendeel lijkt het geval. Dit is veel eerder een bespotting van de mens! Want niets of niemand komt er goed vanaf! Behalve de onschuld misschien, maar zelfs die raakt gaandeweg gecorrumpeerd door datgene waar alles en iedereen door gecorrumpeerd wordt: overtuigingen. Ideeën waarvan men hoopt dat die duidelijkheid scheppen, maar in de praktijk slechts de illusie van duidelijkheid te bieden hebben.

Natuurgenezer

Het verhaal in Zevenpoot gaat over een stel dat een piepklein kind ter wereld brengt, dat ook nog eens, kafkaësk, acht benen blijkt te hebben. ‘Het maakt ons niet uit hoe klein hij is’, sputteren de ouders, en over die benen: ‘Het maakt ons niet uit dat je acht benen hebt. Jij bent goed zoals je bent.’ Maar daar denkt de wereld anders over: die veelbenigheid is een probleem. De goedbedoelende, maar wat naïeve ouders laten op zich inpraten door een natuurgenezer, wat hun zoontje geen steek verder helpt, en enkele jaren later komt een kunstenaarscollectief hen op het spoor – wat ertoe leidt dat hij tentoongesteld wordt in het Stedelijk Museum, ‘dan zal hij geaccepteerd worden’, denkt vader, en hoewel er één been van het achtbenige jongetje afbreekt, oeps, ziet een gezaghebbende Franse krant in de zevenpoot warempel ‘een poging tot deconstructie van het menselijk onderlijf’. Dan volgen er nog episodes waarin de ouders in moderne slavernij verzeild raken, waarin koning Willem-Alexander ten tonele verschijnt in de gedaante van een kat, en waarin de vreemdelingenpolitie lucht krijgt van het veelbenige schepseltje en hij naar Ter Apel overgebracht wordt.

Illustratie Thé Tjong-Khing uit besproken boek.

Enzovoorts – dit klinkt allemaal nogal ongericht, en inderdaad: het buitelt alle kanten op, de ene grap volgt de andere op, maar hoe precies, en wat de lijn in het verhaal nou precies is, is van zeer gering belang. Daar is het hier het genre niet naar. Want we zijn hier weer eens aanbeland in de satirische hoek van het oeuvre van Arnon Grunberg (1971) – denk bijvoorbeeld aan zijn roman De joodse messias (2008), waarin de kleinzoon van een SS-kampbeul zich opwerkte tot een messias voor de Joden, waarbij hij inspiratie opdeed uit Mein Kampf en de boel liet eindigen met uit Israël afgevuurde atoombommen. Die roman ging meer over de ideeën achter de tekst dan om het (uitzinnige) verhaal zelf – om de gigantische, absurdistisch ironische omkering die Grunberg met de Holocaust uithaalde. Satire draait niet primair om zichzelf, maar om waar het voor staat.

Dat is ook van toepassing op Zevenpoot. Daarbij maakt Grunberg heel slim gebruik van de vorm die hij zijn boek min of meer liet aannemen: die van een klassiek kinderboek. Uiterlijk lijkt Zevenpoot al erg op een kinderboek: de algehele boekverzorging van ontwerpster Irma Boom knipoogt daar gewiekst naar. Het lettertype en de lettergrootte, het formaat en het glanzende stofomslag doen allemaal hoogst kinderboekig aan, alsof het een uitgave van Annie M.G. Schmidt betreft, maar het meest in het oog springend zijn nog wel de kleurenillustraties bij elk hoofdstuk door Thé Tjong-Khing, een grote naam in de kinderboekenwereld.

Wiplala

Grunbergs tekst hint er ook lustig op los, alleen al in de structuur: elk hoofdstukje biedt weer een min of meer nieuwe, losse episode, alsof het de losjes samenhangende avonturen van Wiplala (van Annie M.G. Schmidt) betreft, of van Karlsson van het dak (van Astrid Lindgren – een van Grunbergs favoriete kinderboeken, zoals hij al vaker heeft geschreven). En de toon is kinderboekachtig: de verteller duidt de ouders van het acht-à-zevenpotige jongetje aan als ‘meneer en mevrouw Knoblauch’, en laat ons de gebeurtenissen bezien vanuit hun ietwat naïeve, schuchtere blik. In de indirecte rede laat Grunberg de woorden van zijn verteller versmelten met hun goedzakkige houding, zoals aan het begin, als het kind nog ongeboren is: ‘Ze zouden ook met vergrootglas van het kind houden. Met vergrootglas viel er juist nog meer te genieten. De loep, hij was een van de vele wapens van de liefde.’

Illustratie Thé Tjong-Khing uit besproken boek.

De beide blaaskakige dwergmannetjes Wiplala en Karlsson worden ook niet toevallig in herinnering geroepen: de geest van de antiautoritaire spot die zij drijven in de boeken van Schmidt en Lindgren hangt ook boven Zevenpoot. En misschien nog wel het meest: hun antiburgerlijke antimoralisme. Niets nemen zij serieus – en daarmee ontsnappen ze aan de wereld van de grote mensen, die vol belangrijke woorden en ernstige overtuigingen zitten en zichzelf uiterst serieus nemen.

Voetbalhooligans

Meneer en mevrouw Knoblauch zijn in die zin de ‘kinderen’ in Zevenpoot – Thé Tjong-Khing maakte hen op zijn illustraties ook steevast klein, terwijl hun antagonisten boven hen uittorenen. Die antagonisten staan allemaal voor een type dat in het Nederland van nu serieus genomen wordt (of dat zelf doet), terwijl de Knoblauchjes en hun afwijkende zoontje in al dat zekerheids- en duidelijkheidsgeweld onder de voet gelopen worden. Voetbalhooligans, die ‘de verliezers van de globalisering’ genoemd worden, een term die de Knoblauchjes dan maar gedwee overnemen. Een progressief kunstcollectief, dat zijn poëtica in koor uitdraagt: ‘Wij proberen de wereld te verbeteren door middel van kunst. Kunst is het middel, verbetering het doel. Wij adresseren onrecht.’ En, in toenemend duistere kretologie die niettemin hoogst ernstig genomen wordt: ‘Wij nemen afscheid van de Europese kunst. Europa is het sterfhuis, haar kunst de guillotine. Een klein, misdadig, overschat plekje op deze wereld is Europa.’ De marketingdirecteur van het Stedelijk Museum, die Lopez de Lopez de Lopez heet en zelfgenoegzaam (want stevig in het zadel zittend) grinnikt: ‘Het patriarchaat heeft ook wel een flinke tik verdiend. Vindt u niet? Een flinke tik op de kont.’

Daar gaat het over de hedendaagse kunstwereld, die enerzijds bevangen is door diversiteit en inclusie, maar waar ook van alles hypocriet en corrupt is – en die in deze satire bespot wordt vanwege de hoogdravende zekerheid van z’n eigen zaak. Maar dat is niet het enige doelwit: in Zevenpoot worden evengoed advocaten, kwakzalvers (‘medische kwantumfysica die ik eigenlijk zelf hier in Den Helder heb ontwikkeld’), de politie (‘we geven u zo een QR-code waarmee u een klacht kunt indienen’) en een pedojager in hun hemd gezet. Enzovoorts – eigenlijk iedereen die meent de wijsheid in pacht te hebben, en doof is voor het illusoire van de heilige duidelijkheid. Zoals iemand (namelijk de vervoerder van vreemdelingen, de nihilist zelve) zegt, met een lumineuze ironie: ‘Als je een echte idealist was hoefde je niet te luisteren, want dan kwamen er allemaal dingen in je oor terecht die dat idealisme danig ondermijnden.’ Door ze tot in het absurde door te voeren, ontleedt Grunberg de overtuigingen van wat je de grote mensen zou kunnen noemen, en daarin is hij vlijmscherp.

Narrig nihilisme

In De joodse messias gebruikte Grunberg, aldus Yra van Dijk in haar onvolprezen Grunberg-studie Afgrond zonder vangnet, ‘het groteske als poging om zingeving te ondermijnen’. Dat gebeurt hier ook, en dat geeft de vertelling ook iets ongrijpbaars. Mede door de buitelende, episodische structuur en de niet te stelpen aaneenrijging van spotternij dreig je op een gegeven moment ook wel genoeg te krijgen van Zevenpoot. Dat ondermijnen van alles neigt naar een nihilisme dat wat narrig maakt. Je gaat je na al die ontmantelingen van overtuigingen ook afvragen: deugt er dan helemaal niets meer? Is niets dan goed?

Dat is een fundamentele vraag die je kunt hebben bij het oeuvre van Grunberg. Is hij ook ergens vóór? ‘Daden in plaats van woorden. Daar ging het om. In één woord: engagement’, laat hij iemand zeggen, maar tja, die iemand is een pedojager, die vlak daarvoor meneer en mevrouw Knoblauch te lijf is gegaan met een bijl. En ook het humanisme heeft het zwaar: koning Willem-Alexander laat zich in Zevenpoot in elk geval operatief veranderen in een kat, omdat het volk volgens hem niet beter verdient. Hij gelooft niet meer in de mens, hij is ‘de posthumanist in optima forma’.

En Grunberg? Hij ook? Dat zou te simpel gedacht zijn. Hij betitelde Zevenpoot nota bene als ‘serenade aan de mens’. En die serenade brengt hij aan de onbedorven kinderlijke onschuld, in het meest kinderboekachtige boek dat hij in zich heeft, dat onvolwassenheid viert en niettemin een weinig kinderachtig, grimmig sprookje over een afwijkeling is. De serenade mag dan absurdistisch zijn, waardoor je hem misschien pas achteraf, wanneer je Zevenpoot nog eens overdenkt en analyseert, als oprechte serenade herkent.

Maar dan herinner je je weer Stichting de Vrolijkheid, die activiteiten voor kinderen in het azc van Ter Apel organiseert, en denk je aan de absurditeit van die naam, die situatie, dat idee. Dat is, in al z’n absurditeit, óók de mens – die duidelijkheid en rechtlijnigheid verwerpt, maar een poging doet om de complexiteit van het leven en de wereld te verdragen. En ja, dat kan troosten.