Zal de daling van het energieverbruik doorzetten nu de gasprijs lager is?

Terug op het niveau van ongeveer 1970. Dat was de toch wel verrassende conclusie van een CBS-onderzoek eerder dit jaar naar het ‘directe energieverbruik’ per inwoner in Nederland, het verbruik van burgers zelf. Energiezuiniger huizen en auto’s, en de mildere winters door klimaatverandering werkten daar al langer op in. De hogere gasprijzen na de Russische inval in Oekraïne brachten de daling van de energieconsumptie het afgelopen jaar in een stroomversnelling. Die was al een tijdje gaande: het energieverbruik per inwoner was het hoogst tussen 1995 en 2010, en daalt sinds 2013.

Het directe energieverbruik per inwoner is slechts een van de vele onderwerpen waarover de wereld deze weken samenkomt in Dubai om nieuwe klimaatafspraken te maken.

Maar deze sneller dan verwachte daling, die in meerdere rijke landen waarneembaar is, roept wel vragen op: Hoe kan die worden doorgezet? Zijn daar lessen uit te trekken voor andere klimaatmaatregelen? Of gaat de thermostaat deze winter gewoon weer omhoog, nu de gasprijs per kubieke meter ongeveer zes keer lager is dan op de piek van vorig jaar?

Dat hangt er nogal van af, volgens diverse onderzoekers op het gebied van energiebesparing en gedragsverandering. Zij noemen drie belangrijke factoren.

1. Psychologische factoren

Er is bij de versnelling van energiebesparing duidelijk sprake van een schokeffect: de oorlog in Oekraïne, die burgers en overheden tot gedragsverandering heeft aangezet.

Hoogleraar omgevingspsychologie Linda Steg (Rijksuniversiteit Groningen) signaleert dat zo’n externe prijsprikkel de intrinsieke motivatie van mensen ook juist kan verkleinen. „Een klassiek voorbeeld is hoe in Zwitserland het aantal bloeddonoren áfnam toen mensen er een vergoeding voor kregen”, vertelt ze. „Die mensen dachten: ja, hallo, ik deed het omdat ik het zelf belangrijk vind, vanuit mijn intrinsieke motivatie”, zegt Steg. „Toen ze er geld voor kregen, viel die weg.”

Maar een prijsprikkel kan dus ook de goede kant op werken. Steg en collega’s deden bijvoorbeeld een onderzoek in Stockholm, waar mensen bij een proef een congestion charge moesten betalen om het stadscentrum in te rijden met een auto. Steg bestudeerde wat het effect van die heffing was. „Ook op lange termijn leidde dat experiment tot veranderingen in gedrag”, zegt ze.

De acceptatie van zo’n heffing ging zelfs omhoog omdat mensen erachter kwamen dat het veel meer voordelen had dan ze dachten: de milieu-kwaliteit werd beter, de files namen af, parkeerdruk nam af. „Dus er waren allerlei voordelen die ze van tevoren hadden onderschat, waardoor de acceptatie toenam.”

Dus, nu de prijs van energie weer daalt, hoe kunnen beleidsmakers en burgers zorgen dat het verminderen van het energieverbruik doorzet? Volgens Steg kan de afname van intrinsieke motivatie na een externe prikkel ondervangen worden: door naast de financiële reden voor energiebesparing ook andere motivaties aandacht te geven. „Bijvoorbeeld door te benadrukken dat energiebesparing óók bijdraagt aan duurzaamheid, minder klimaatverandering, of grotere zelfstandigheid en onafhankelijkheid op het gebied van energie, solidariteit met mensen die last hebben van de gaswinning in Groningen, noem het maar op.”

Het gaat er volgens haar om dat mensen na een gedragsverandering ervaren dat het ook andere voordelen heeft, voordelen die op meer gebieden voelbaar zijn dan alleen op de energierekening.

2. Fysiologische factoren

En wat is er dan zoal voelbaar van lager energieverbruik? Een belangrijke factor in dat lagere verbruik het afgelopen jaar is dat mensen daadwerkelijk hun thermostaat lager hebben gezet. Nederland had vorige winter met gemiddeld een graad of 18 zelfs de laagste huiskamertemperatuur van heel Europa, volgens een meting bij 340.000 Europese thermostaten van de Duitse fabrikant Tado. Dat was een volle graad lager dan het jaar ervoor.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal lastig om daar een blijvend voordeel in te zien: een minder warm huis is simpelweg minder comfortabel, toch? Nou, niet per se, zegt hoogleraar ecologische energetica Wouter van Marken Lichtenbelt (Maastricht University). „Ons lichaam past zich verrassend snel aan aan lagere temperaturen, en dan kunnen we het zelfs comfortabel gaan vinden.” Zelfs bij binnentemperaturen van een graad of 16 geldt dat. „Daaronder ga je rillen, dan wordt het onprettig.”

Een lagere stand van de thermostaat, een graad of 17, is gunstig voor hartslag, glucosehuis- houding, en bloeddruk

Uit diverse recente studies van Van Marken Lichtenbelt en zijn collega’s blijken daarnaast zelfs positieve gezondheidseffecten van een wat lagere temperatuur in huis. Een lagere stand van de thermostaat, een graad of 17, is gunstig voor hartslag, glucosehuishouding, bloeddruk. Het duurt wel even voordat die effecten optreden. De eerste dag dat de thermostaat omlaag gaat, levert juist licht negatieve gezondheidseffecten en stress op.

„Maar de meeste mensen zijn binnen tien dagen al behoorlijk gewend”, zegt Van Marken Lichtenbelt. Hij wijst er daarnaast op hoe recent het verschijnsel is dat mensen de binnentemperatuur op 20 graden of zelfs hoger zetten. Dat is pas iets van de laatste paar decennia. „Tot halverwege de negentiende eeuw gold een graad of 15 waarschijnlijk als comfortabele kamertemperatuur.”

Er spelen daarbij allerlei culturele invloeden mee over wat normaal is: de stand van de techniek, normen in huizen en op bijvoorbeeld kantoren, hoe gebruikelijk het is om te variëren met temperatuur in verschillende ruimtes in een huis.

„Het is te hopen dat mensen de positieve effecten van een lagere temperatuur in huis op hun welbevinden ook echt hebben gemerkt”, zegt hij. Dat maakt de kans groter dat ze het doorzetten en dat de norm blijvend verschuift.

3. Omgevingsfactoren

Die norm was al wel een tijdje aan het schuiven: de daling van energieverbruik werd al in 2013 ingezet. Er is mede dankzij subsidieregelingen al jaren een flinke versnelling bij woningisolatie en de installatie van warmtepompen (die kunnen draaien op duurzame energie en ook zuiniger zijn).

De normalisering van zulke besparingsmaatregelen kan bijdragen aan zogeheten sociale kantelpunten: op een gegeven moment ‘kantelt’ de norm voor gedrag, dan wordt het gek als je nog geen duurzaam huis hebt. Het zou kunnen dat de oorlog in Oekraïne zo’n kantelpunt dichterbij heeft gebracht en zo een blijvende transitie heeft versneld. Maar om dat te bepalen, loont het om heel specifiek te kijken naar welke afwegingen mensen persoonlijk maken, zegt Nicole de Koning, programmaleider sociale innovatie en energietransitie bij onderzoeksorganisatie TNO.

Er wegen bij duurzame gedragsverandering drie factoren het zwaarst mee, zegt zij. Eén: kúnnen mensen bepaald gedrag veranderen? Weten ze bijvoorbeeld wel de weg te vinden naar de mogelijkheden voor een warmtepomp of woningisolatie, kunnen ze het betalen? Twee: wíllen mensen veranderen? Is er voldoende intrinsieke motivatie? En drie: hebben mensen voldoende aandacht voor het probleem? In een tijd waarin iedereen druk en afgeleid is, is dat een vaak onderschatte factor. De Koning denkt dat het vasthouden van de aandacht voor verduurzaming extra belangrijk is, nu de gasprijs weer lager is en het schokeffect van de oorlog wegebt.

Hoe buren en wijkgenoten bezig zijn met verduurzaming maakt erg veel uit in het gedrag van mensen

Het kúnnen wordt volgens De Koning door twee zaken sterk beïnvloed: betaalbaarheid en begrijpelijkheid. Lokale en regionale overheden kunnen volgens haar onderzoeken nog meer doen om bijvoorbeeld woningisolatie laagdrempeliger en makkelijker te maken. „Het vinden van de juiste materialen en mensen, het vinden van subsidies, dat is niet zo makkelijk als zou kunnen.” Al helemaal bij mensen die last hebben van energie-armoede, mensen die nu al geen geld hebben voor de energierekening, vergt dat extra aandacht. „Gemeenten hebben daar de laatste tijd wel meer zorgen over, merken we.”

Een van de meest effectieve manieren om alle drie de factoren (willen, kunnen, aandacht vasthouden) te beïnvloeden, is door je te richten op mensen in de directe omgeving, volgens Koning. Hoe buren en wijkgenoten bezig zijn met verduurzaming maakt namelijk erg veel uit in het gedrag van mensen. „Een groot effect hebben de zogeheten ‘ambassadeurs’, mensen die hun huis hebben verduurzaamd en aan buurtgenoten vertellen hoe fijn dat is, buren helpen en de aandacht erop vestigen”, zegt ze.

Om veranderingen door te zetten, is het volgens Koning dus belangrijk om in te zetten op de nabije leefomgeving. Ruimte geven aan bewoners die samen hun wijk vergroenen, lokale energiecoöperaties, buurtinitiatieven: die werken vaak verrassend goed, blijkt uit de onderzoeken van TNO. Energiebesparing kan besmettelijk zijn – als mensen er maar de ruimte voor krijgen, en er zo min mogelijk moeite voor hoeven doen.



Leeslijst