N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Huis Sonneveld Directeur van de Van Nellefabriek Bertus Sonneveld wilde een gerieflijk modern huis in Rotterdam. Dat kreeg hij van Leendert van der Vlugt. Bijna alles deden de bewoners daar op, in of aan stalenbuizenmeubelen.
De verhuizing in 1933 stond Gé, de jongste van de twee dochters van de familie Sonneveld, in het geheugen gegrift. Op de dag van de verhuizing ontbeet de toen twaalfjarige Gé nog in het oude, vertrouwde, laat 19de-eeuwse herenhuis met trapgevel aan de statige Heemraadssingel in Rotterdam, vertelt de audiotour van Huis Sonneveld, dat in 2001 na een grondige restauratie een museumhuis werd. Na school moest Gé naar het nieuwe huis, dat haar vader Bertus Sonneveld, een van de drie directeuren van de Van Nellefabriek in Rotterdam, had laten bouwen bij het Museumpark. Hier betrad Gé een compleet nieuwe wereld waar het wonen in het teken stond van de Nieuwe Zakelijkheid.
Het nieuwe huis was – en is – een prachtig ‘kubisch’ wit huis in de stijl van het Nieuwe Bouwen, een minimalistische bouwstijl die in de jaren twintig was ontstaan. Ook de inboedel was geheel nieuw. Alsof ze een nieuw leven wilden beginnen in hun nieuwe huis hadden de Sonnevelders alle oude huisraad achtergelaten. Alleen hun kleren, boeken en enkele dierbare voorwerpen hadden ze meegenomen.
Dragend staalskelet
Alles, van het servies tot de kasten en van het bestek tot de lampen, was nieuw en zakelijk in Huis Sonneveld. Zitten, slapen, eten, lezen enzovoorts deden de zes bewoners van Huis Sonneveld op, in of aan stalenbuizenmeubelen. Alleen in de grote keuken op de eerste verdieping, het domein van de twee inwonende dienstbodes, stonden – en staan – twee klassieke houten keukenstoelen.
Een ‘woonmachine’ wordt Huis Sonneveld nog altijd genoemd. De invloed van de Frans-Zwitserse Le Corbusier, die in 1923 het moderne huis had gedefinieerd als ‘une machine à habiter, is dan ook onmiskenbaar. Vier van de ‘cinq points d’architecture moderne’ die dé architect van de 20ste eeuw in 1926 formuleerde, kent het door architectenbureau Brinkman & Van der Vlugt ontworpen huis. Zo maakt het dragende staalskelet van het huis de ‘vrij indeelbare plattegronden’ (1) mogelijk en bestaat de eerste etage, op de keuken na, uit één grote, open ruimte met riante eet-, zit- en werkhoeken met comfortabele stalenbuizenmeubelen van Gispen. Dankzij het staalskelet heeft Huis Sonneveld ook ‘vrije indeelbare gevels’ (2) en kreeg het op de eerste verdieping een spectaculair horizontaal ‘bandraam’ (3) van zestien meter lang. Bovendien heeft het huis een ‘daktuin’ (4), waar achter een groot flexibel windscherm van staal en glas kan worden gezonnebaad.
Alleen de ‘pilotis’ (5), zoals Le Corbusier de betonnen kolommen noemde waarop veel van zijn gebouwen rusten, ontbreken, al staan er wel enkele met zwarte, glanzende platen beklede stalen kolommen op de begane grond. Ook heeft Huis Sonneveld, net als de witte villa’s die Le Corbusier bijna een eeuw geleden in en om Parijs bouwde, een zwevend karakter, doordat een doos van twee verdiepingen over het bouwdeel op de begane grond uitkraagt.
De woonmachines van Le Corbusier behoren tot de invloedrijkste gebouwen van de twintigste eeuw maar hebben, wat wonen betreft, een buitengewoon slechte reputatie. ‘Onbewoonbaar’ vond het Franse echtpaar Savoye de naar hen genoemde villa die Le Corbusier nabij Parijs had gebouwd. Zelfs Le Corbusiers vrouw, Yvonne Gallis, noemde het nieuwe, door haar man ontworpen appartement in Parijs dat het echtpaar in 1934 had betrokken ‘een ziekenhuis’ en ‘een snijzaal’. Doodongelukkig werd ze er. Veroordeeld tot een bestaan van huisvrouw in een spartaanse woonmachine in een saaie buitenwijk, raakte Gallis aan de pastis en verviel tot een alcoholisch wrak dat vroegtijdig stierf.
Hygiëne, comfort en luxe
Gelukkig voor de Sonnevelders was het gezinshoofd geen liefhebber van het puristische Nieuwe Bouwen van Le Corbusier. Voor hem was het Nieuwe Bouwen, dat een eeuw geleden niet toevallig ook de Nieuwe Zakelijkheid werd genoemd, de stijl van zakenmannen en industriëlen als hijzelf voor wie efficiency de hoogste vorm van zuiverheid was. Bertus Sonneveld wilde een modern huis dat paste in het tijdperk van de machine en dat net zo efficiënt en comfortabel was als de cabines van de luxe passagiersschepen die hij van zijn reizen naar de Verenigde Staten kende.
Hij wilde, kortom, een luxe en gerieflijke woonmachine. Die kreeg hij van Leendert van der Vlugt, die eerder de beroemde Van Nellefabriek in Rotterdam had ontworpen en ook de twee andere Van Nelle-directeuren van luxe woonmachines had voorzien.
Niet zozeer ‘licht, lucht en ruimte’, de beroemde trits van het Nieuwe Bouwen, regeren in Huis Sonneveld, als wel ‘hygiëne, comfort en luxe’, merkt architect Joris Molenaar dan ook op in de film over de restauratie van Huis Sonneveld die wordt vertoond in de vroegere garage. Maar liefst drie badkamers heeft het huis met een oppervlakte van 345 vierkante meter, waarvan een met een massagedouche met tien douchekoppen die Bertus Sonneveld op een van zijn zakenreizen in een Amerikaans hotel had gebruikt. Ook is het huis uitgerust met een huistelefoon in elke kamer en een centraal radio- en geluidssysteem met luidsprekers door het hele huis.
Zelfs de kleuren in het interieur van het huis met het geheel witte exterieur waren overdadig, zo bleek uit onderzoek voor de restauratie begon. Gé kreeg een gele slaapkamer op de tweede verdieping, haar oudere zus Puck een blauwe. Hun gezamenlijke studio op de begane grond, waar ze hun huiswerk konden maken en vrienden ontvangen, is geel en blauw. De slaapkamer van hun ouders, ook op de tweede verdieping, is geschilderd in verschillende bruine en beige tinten, de aangrenzende kleedruimte is knettergroen. De kamers van de dienstbodes op de begane grond zijn voornamelijk rood. Zo staat het interieur van het puristisch witte Huis Sonneveld, verrassend genoeg, eerder in het teken van ‘more is better’ dan van het efficiënte ‘less is more’.