Winnaar van de Prix Goncourt: een aanklacht vol literair dynamiet

Aube gaat door het leven met een glimlach op haar gezicht, onder haar kin, eentje van zeventien centimeter van oor tot oor. Toen ze vijf was drongen fundamentalistische islamisten het huis van haar ouders binnen en sneden haar de keel door. Ze overleefde het. Haar ouders en haar achtjarige zusje niet. Sinds haar stembanden werden doorgesneden is ze letterlijk sprakeloos en ademt ze door een een plastic buisje, dat ze soms verbergt achter een sjaal.

Aube is de vertelster van Houris, de nieuwe roman van de Frans-Algerijnse auteur Kamel Daoud (1970), die afgelopen maandag met de Prix Goncourt werd bekroond, Frankrijks belangrijkste literaire prijs.

Tien jaar geleden greep Daoud mis: zijn indrukwekkende debuutroman Meursault, contre-enquête, vertaald als Moussa of de dood van een Arabier, een fel-kritisch antwoord op De vreemdeling van Albert Camus, werd gepasseerd. Daoud deed uitspraken die salafistische islamisten onwelgevallig waren en werd bedreigd. Nu loopt Daoud opnieuw dat risico. Hoewel hij eerder zei in Algerije te willen blijven, is hij inmiddels naar Parijs verhuisd. Zijn Franse uitgever, Gallimard, werd geweerd van de boekenbeurs in Algiers en Daouds nieuwe boek is in Algerije verboden.

Moedig is hij dus opnieuw, deze vierenvijftigjarige voormalig journalist. Houris is een felle aanklacht, een strijdkreet, een dwingende analyse, een politieke roman en een vat literair dynamiet in één. Vooral is het een monument voor de slachtoffers van het zwarte decennium in Algerije (1991 – 2002), voor hen die stierven in de bloedbaden aangericht door fanatieke religieuze islamisten.

Als reporter deed Daoud verslag van die burgeroorlog. Toen martelden, verkrachtten en doodden fundamentalistische islamisten meer dan honderdduizend mensen – het precieze aantal is onbekend. Dat die onbekendheid moet voortbestaan bewijst een in Algerije geldend wetsartikel – opgenomen voorin het boek – dat iedere activiteit die de ‘nationale tragedie’ benoemt, bestraft. De burgeroorlog moet uit de geschiedenis worden geschreven.

Kamel Daoud schiep een jonge, sterke vrouw die juist de belichaming is van deze herinnering; ze draagt haar ‘glimlach’, het litteken van een mes, een dichtgenaaide wond, een plastic buisje in haar keel. Die persoonlijke geschiedenis is niet uit te wissen, hij is zichtbaar voor iedereen, als een open boek.

Als lezer zit je in het hoofd van de zesentwintigjarige vertelster. Daar is het knap druk: gedachten, herinneringen, opstandigheid, moed, wanhoop, angst, durf, twijfel – ze strijden om voorrang in een onafgebroken, lyrische monologue intérieur. De betekenisdichtheid van de tekst is enorm door het snelle ritme, de beeldende taal, de vele herhalingen, de ontzetting over wat je leest – je raakt er buiten adem van.

In haar rondtollende gedachten praat Aube met haar nog ongeboren kind, een meisje, zo stelt ze zich voor. De vrouw die haar op haar vijfde in het ziekenhuis aantrof en haar adopteerde, een gerespecteerde advocate, heeft de hoop op herstel van haar stembanden nog niet opgegeven en is op zoek naar een chirurg.

Aube is eigenaar van een kapsalon, die ze Sheherazade heeft genoemd. Als de mannen naar de moskee zijn, komen gesluierde vrouwen er haastig, stiekem, hun haar laten doen, hun wenkbrauwen laten epileren of hun huid laten masseren. Vooral komen ze steun zoeken bij elkaar, kletsen, eindelijk even lachen.

Gehoorzaamheid afdwingen

Tegenover de kapsalon bevindt zich een moskee waar de imam dat alles luidt en duidelijk verbiedt: de vrouw hoort thuis, in de keuken, onopgemaakt, zonder nagellak of tatoeage, haar stem dient alleen om ‘ja’ te zeggen tegen haar echtgenoot. De toorn van Allah manifesteert zich in de vorm van islamisten die Aube’s kapsalon, dat toevluchtsoord voor slechte vrouwen, kort en klein slaan. Belooft de imam niet dat iedere gelovige islamist in het paradijs ‘houris’, mooie jonge maagden, tot zijn beschikking zal hebben? Dan moet hij zich aan de geboden van de imam houden en zijn vrouw thuis gehoorzaamheid afdwingen.

Waarom zou ze haar kind eigenlijk geboren laten worden, vraagt Aube zich af, hoe kun je een meisje welkom heten in een maatschappij die vrouwen knecht, vernedert, opsluit, een samenleving waarin een vrouw evenveel waard is als een schaap dat geslacht wordt op het offerfeest? Ze denkt aan wat het beste zou zijn voor haar dochter, en dat is eenvoudig: niet geboren worden. Drie pillen liggen al klaar.

Toch aarzelt Aube. Met wie kan ze daarna nog praten? Aan wie moet ze haar verhaal vertellen? Ze is de laatste getuige van de burgeroorlog, er is geen archief, geen beeldmateriaal, op school staat het onderwerp niet op het lesprogramma. Er is geen collectief geheugen. Niets. Vergelijk dat eens met die andere oorlog, tegen voormalig kolonisator Frankrijk. Die is uitgebreid gedocumenteerd, die wordt herdacht. Aube vlucht naar het strand en kijkt uit over de zee die de mannen van Oran, gekweld door hun verlangen naar Europa af te reizen, bezien ‘als een vrouw die haar benen niet wil spreiden’.

Lyrische beelden

De lezer wordt al snel meegenomen in Daouds stroom lyrische beelden. Je voelt dat er iets op het spel staat. Hier schrijft een man die met huid en haar politiek geëngageerd is, zijn toon is dwingend, er is geen ontkomen aan. „Ik wilde het onzegbare verwoorden”, zei hij fel en streng op het festival Le livre sur les quais in het Zwitserse Morges. „Alles in mijn boek is waar, ook de kapsalon tegenover de moskee. De gruwelijkste misdaden heb ik nog verzacht, uit angst van overdrijving te worden beschuldigd. De doden zijn er opdat wij leven, dat is de zin van het leven.”

Aube wil terug naar haar geboortedorp, de plek waar het allemaal gebeurde. De man die haar in zijn auto meeneemt vertelt haar zijn bittere levensverhaal. Ook de leden van zijn familie, drukkers en boekhandelaars van wereldliteratuur, werden vermoord. Nu verkoopt hij alleen nog kookboeken. Later volgt nog een monoloog die je de haren te berge doet rijzen – en dan wordt het eerlijk gezegd wel wat veel – van de echtgenote van een islamistische terrorist.

Daoud legde de basis voor zijn schrijverschap in de journalistiek, onder andere als oorlogsverslaggever en hoofdredacteur van dagblad Le Quotidien d’Oran. Maar om een oorlog echt te doorgronden heb je de literatuur nodig. Wie Daouds roman Houris leest komt er dichtbij – en daar slaap je slecht van. Daoud houdt ons een verdonkeremaand deel van de Algerijnse geschiedenis voor, doordesemd van dood en geweld. Hij haalt vergeten doden uit een inktzwart Algerijns decennium uit de schaduw en bewijst hen eer. Hij presenteert de islamistische moordenaars van toen de rekening van hun daden. Maar vooral brengt hij een onvergetelijke ode aan iedere vrouw die, toen en nu, waar ook ter wereld, de mond wordt gesnoerd.