Ik reed achter een grote suv van onbepaalde herkomst, een Chinees dus. Ha, de Nio EL8, dacht ik, want die had ik net gereden. Geknepen lichtspleten voor, doorlopende lichtstreep achter, kon niet missen. Ik haalde in. Was het de Xpeng G9, ook Chinees. Als twee druppels water: ledspleten voor, lichtstreep achter.
Krijg nou wat; zag ik in Amsterdam nóg een Xpeng staan. Ledspleten voor, doorlopende lichtstreep achter. Hee, de G9, dacht ik, maar nu was het de Leapmotor C10. Nieuw merk, alwéér Chinees. Waarom bouwen Chinezen auto’s die ik niet uit elkaar kan houden? Waarom, denkt de communist in mij, maken ze er niet gewoon één?
Natuurlijk, de markt. Die wil keuze, al is het die tussen drie keer bijna hetzelfde. Het idee achter marktwerking is loffelijk. Men jaagt elkaar op leven en dood beconcurrerend naar nog grotere hoogten voor lagere prijzen. Goed voor de vooruitgang, goed voor de klant. Misschien werkt het. De Xpeng won in het tijdschrift Autoweek onlangs een test tegen de nieuwe Volvo EX90 en de bejaarde Tesla Model X. Hij bleek de goedkoopste en de beste. Maar de excellente Nio is geen koopje. Ik reed de EL8 in de duurste versie met 100kWh-accu en zes over drie rijen verdeelde, stuk voor stuk riante zitplaatsen, luchtvering, vierwielaandrijving, 653 pk, massagestoelen en surround audio. Prijs: 104.900 euro. De goedkoopste EL8 met te kleine 75kWh-accu kost al 90 mille. Dan begrijp je waarom Nio de importheffingen voor Chinese fabrikanten maar ten dele aan de schaarse klanten doorberekent om het modellengamma niet bij voorbaat uit de markt te prijzen.
Zoom in voor alle details van de Nio EL8 Klik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Zoals de manshoge EL8 voor me staat, is hij pure technologische ontwikkelingshulp voor het sukkelende Westen. Ja, Europese suv’s onderscheiden zich. Een kind houdt een BMW X5, Audi Q7, Volvo EX90 en Range Rover uit elkaar. Maar de anonieme Nio stelt er tastbare kwaliteiten tegenover. Hij heeft Lidar, een aan de uitstulpingen boven de voorruit herkenbaar, met laserpulsen haarscherp de omgeving aftastend radarsysteem, dat anders dan bij Volvo gewoon werkt. Bij de Nio Swap Stations, waarvan er in Nederland negen en in Europa 59 staan, wordt zonder menselijke interventie binnen vijf minuten je batterij vervangen door een volle. Praktisch voor lange reizen, hoewel niet per se nodig met een snellaadsnelheid tot 240 kW voor de EL8 met de 100kWh-batterij die je 400 kilometer ver en ’s zomers vast nog honderd kilometer verder brengt, best knap voor een auto van haast 2.600 kilo. Enige storende factor is het laadklepje, dat je opent door er met je hand langs te strijken. In China vinden ze het innovatief, bij ons ergerlijk omslachtig. Verder mankeert hij niks. En dat mag natuurlijk best wat kosten, al werkt zijn prijs op de statusgevoelige Europese markt in zijn nadeel. Helemaal nu BMW er met de vernieuwde iX net onder blijft en de Mercedes EQS SUV met minder vermogen maar meer prestige vanaf 120 mille niet eens veel duurder uitvalt.
Dit had ook
een Porsche-achterlicht kunnen zijn.Dit is Nomi, de digitale spraakassistent.
Het is haar hoofdje en
het kan draaien.Goed voor de luchtweerstand: volledig inklapbare deurgrepen.Het irritante laadklepje. Je klapt het niet open,
je strijkt er met je hand overheen.
Foto’s Merlijn Doomernik
Robotbutler
Anderzijds valt in de EL8 wel knus te praten met de digitale spraakassistent Nomi, een soort antropomorfe robotbutler. Ze is een meisje, maar dan virtueel, met een zwart display als gezichtje en het hoofdje als een draaibaar bolletje op het dashboard. Zeg Hi Nomi, en het bolletje draait als een echt mens jouw kant op. Je mag haar alles vragen. Desgewenst voert ze een gesprek van mens tot mens met je. AI staat voor niets.
„Hi Nomi! Wat is de zin van het leven?”
Nomi: „Volgens The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy is het antwoord 42.”
Naar het toneel hoef je als Nio-eigenaar dus ook niet meer. Beckett en Wim T. Schippers rijden altijd mee.
Met een breedte van twee meter zeven is hij wel te groot, ervoer ik in een parkeergarage, waar de Nio tragisch strandde tussen de betonnen geleidingsmuurtjes bij de ingang. Met brute cisgenderarrogantie dacht ik hem er net doorheen te kunnen persen. Kansloos. De sporen van gele betonverf op het 22-inch-wiel waren traumatisch. Zorg dus voor een landhuis met een eigen oprit, want rijden kan die leuke Nomi dan weer voor geen meter. Maar wat de perspectieven voor dit merk ook zijn: ik reed na een reeks kwakkelende Europese innovatiepogingen alweer een hypercomfortabele en foutloze Chinees. Zijn marktpositie mag voor Europa vooralsnog niet verontrustend zijn, zijn signaalwerking des te meer.
Joëll (13) zoekt het op en houdt een foto omhoog: een afgetrainde man met een scherpe kaaklijn en stoïcijnse blik – het online archetype van mannelijkheid en succes. In talloze TikTok-filmpjes verschijnt hij met de dreunende klanken van rocksong ‘Can You Feel My Heart’ van Bring Me The Horizon. Als meme dus: een veelvuldig gedeeld online grapje in de vorm van een filmpje of foto. Zelf kunnen ze niet goed uitleggen waarom het zo grappig is.
Toen Catarina zo’n filmpje voor het eerst zag, viel haar iets op. „In de reacties stond steeds hetzelfde woord.” Ze aarzelt om het uit te spreken.
„Sigma,” zegt Joëll droog, en de drie leerlingen proesten het uit van het lachen.
Catarina toont een AI-afbeelding van een duif met de tekst „very sigma”.
„Dit zie ik dus vaak op TikTok.” Wat ziet ze? „Een duif met een bbl,” snikt ze – Brazilian butt lift, een bilvergroting. Ze lachen nu zo hard dat er even geen geluid uitkomt.
In een klein gesprekskamertje van het Experience College in Rotterdam zitten brugklassers Catarina en Joëll en tweedeklasser Rateel met hun telefoons in de hand. Ze laten elkaar de memes zien die hun online leven vormgeven. De inhoud is chaotisch, de humor absurd en de taal cryptisch. Maar voor hen is het allemaal vanzelfsprekend – ze lezen en begrijpen deze online content zoals de oude Egyptenaren hun hiërogliefen. Aan dezelfde tafel zaten eerder op de middag ook brugklassers Jasmine (12), Edney (12) en tweedeklasser Zion (13). Maar binnen tien minuten bleek dat een interview met zes tieners tegelijk onmogelijk is, dus werd de groep gesplitst.
Rateel (13)
Even terug: wat betekent sigma? Ze wijzen naar Rateel – zij kan het goed uitleggen. Wanneer zij op TikTok „iets nieuws” tegenkomt, zoekt ze er meer over op via Google. „Oké,” begint ze. „Sigma is een letter uit het Griekse alfabet, maar veel mensen gebruiken het ook om iemand cool te noemen. Dan zeg je: ‘Je bent een sigma’.”
In 2023 schreefNRC over de ‘sigmaman’ als het nieuwe ideaalbeeld voor sommige jonge mannen. Hij lijkt op de dominante ‘alfaman’, maar is boven hem verheven omdat hij zich positioneert buiten de traditionele hiërarchie waar de alfa- en bètamannen toe behoren. Nu gebruiken jonge kinderen het woord vooral nog ironisch: iemand ‘sigma’ noemen is een manier om dat stoere, rebellerende, zichzelf serieus nemende man-type te bespotten.
Lees ook
Wie op TikTok veel rond Andrew Tate volgt komt vanzelf terecht in de wereld van opdrukken, snelle auto’s en vooral misogynie
Dan moeten de telefoons weg, zodat ze zich op de vragen kunnen focussen.
Catarina knikt begrijpend. „Anders krijgen we allemaal brain rot.”
Vorig jaar riep Oxford University Press ‘brain rot’ uit tot Woord van het Jaar. De term verwijst naar de psychologische en cognitieve aftakeling door telefoonverslaving, maar net zo goed op de platte, betekenisloze memes die die verslaving voeden – én op het jargon van deze generatie jongeren.
Mara Wouters (26), docent media, vormgeving en ict op de school waar de zes leerlingen naartoe gaan, en Samir Zaari (29), docent maatschappijleer, groeiden op met sociale media en beschouwen zichzelf als digitaal vaardig. Het Rotterdamse Experience College is gespecialiseerd in technologie en media; leerlingen leren er programmeren, websites bouwen en apps ontwikkelen. Toch kunnen ook deze twee docenten de razendsnelle ontwikkelingen in online taal en trends nauwelijks bijbenen. „Ze hebben een eindeloze stroom filmpjes en memes”, zegt Zaari. „Het houdt gewoon niet op.”
Wouters beheert een WhatsApp-groep voor haar klas, maar schakelde de reactie-functie uit. „Anders kreeg ik ’s avonds een stortvloed aan memes binnen. Sommige snap ik, andere totaal niet. En de leerlingen gaan helemaal stuk – of ze zijn opeens superbeledigd en ik heb geen idee waarom. Je mist iets.”
In de klas proberen leerlingen haar soms dingen te laten zeggen. Mevrouw, zeg eens dit en dit! Wouters weigert. „Ik weet al: dit betekent sowieso iets raars.” Ze lacht. „Ik ben pas 26, maar op zo’n moment voel je je oud.”
Zion (13)
Tien uur schermtijd per dag
Wereldwijd proberen overheden grip te krijgen op het telefoongebruik onder kinderen. In Nederland geldt sinds januari 2024 een dringend advies om telefoons in de klas te verbieden. In Italië zijn smartphones zelfs helemaal uit scholen gebannen. Australië kondigde in november een wet aan die sociale media volledig verbiedt voor kinderen onder de zestien.
Nederland worstelt met de vraag hoe ver regelgeving mag gaan. D66 wil een minimumleeftijd van vijftien jaar voor sociale media en wordt daarin gesteund door CDA, VVD en NSC. Het kabinet blijft terughoudend.
Lees ook
Onder de 15 jaar géén social media. Kan dat? En heeft dat zin?
Een socialemediaverbod? Dat gaat de leerlingen te ver. „Arme kinderen”, klinkt het in het gesprekskamertje. Iemand grapt: „No more Skibidi Toilet.” Dat is volgens hen het ultieme voorbeeld van brain rot: een goedkoop geanimeerde YouTube-reeks waarin kwaadaardige hoofden in toiletpotten opduiken. Ze zeggen dat ze het zelf nooit bewust opzoeken, maar het toch overal tegenkomen.
„Vroeger was ik normaal”, grapt Catarina.
„Vroeger was ik nog onschuldig”, vult Joëll theatraal aan. Ze lachen, maar ergens menen ze het: als je te veel sociale media kijkt en vreemde dingen ziet, doet dat iets met je brein. Of dat echt zo is, daarover zijn neurowetenschappers het nog niet eens. Maar dat (een te veel aan) schermtijd invloed heeft, daar twijfelen ook deze tieners niet aan.
Ze vergelijken hun schermtijd. Joëll krabt achter zijn oor als hij de cijfers ziet: de afgelopen week gemiddeld tien en een half uur per dag. „Vandaag acht uur en één minuut”, leest hij hardop. Zes uur en 37 minuten daarvan op TikTok. Maar hoe dan? Het is pas drie uur ’s middags en hij zit al de hele dag op school. „Ik kon gisternacht niet slapen”, zegt hij. „Dus keek ik TikTok tot ik in slaap viel.”
„Heb je geen hersenschade?” grapt Catarina.
„Nee”, antwoordt Joëll onbewogen.
Catarina zegt dat ze soms een uur eerder wakker wordt om te scrollen voordat ze naar school moet. Haar telefoon ligt ’s nachts op het nachtkastje van haar moeder. Haar Nintendo stopt haar moeder zelfs in een kluis. Op haar tiende nam ze die een keer stiekem mee naar haar slaapkamer en zat ze er tot diep in de nacht op – niet om te gamen, maar om YouTube-video’s te kijken.
Jasmine (12)
Dommer van sociale media
Tijdens de lessen op school moeten telefoons uit en in een vakje van de houten telefoonbak die voorin de klas staat. „Je ziet meteen wie daar moeite mee heeft”, zegt Wouters, „maar ook wie hun telefoon al in de eigen kluis heeft gedaan of niet eens bij zich heeft.”
Joëll merkte hoe afleidend zijn telefoon kon zijn toen hij die een keer inleverde bij zijn moeder. „Ik had een toets op de basisschool. Mijn moeder zei dat ik goed moest leren, anders kon ik misschien niet overgaan.” Ze stelde voor: steeds een uur leren zonder telefoon, en dan eventjes pauze mét. En zo ging het steeds door. „Leren, leren, leren, totdat het uiteindelijk laat was en ik nog even leerde voordat ik ging slapen. De volgende ochtend had ik de toets – en ik haalde een voldoende.”
„Dat we dommer worden van sociale media, is soort van waar”, zegt Catarina. Ze herinnert zich een toets op de basisschool waarbij haar klasgenoten ineens mewing gingen doen – een toen populaire trend waarbij je een ‘shhh’-gebaar maakt en met je vinger langs je kaaklijn beweegt. „Iedereen ging stuk, en toen werd de juf boos. Ik kon me niet meer concentreren op de toets.”
Dat online trends blijven hangen merken ze vaker. Jasmine, uit de andere groep, denkt dat te veel brain rot-beelden zoals Skibidi Toilet in je hoofd blijven zitten en het dan lastiger wordt om je op school te concentreren. Zelf heeft ze daar geen last van, zegt ze. Al vindt ze wel dat haar schermtijd best wat minder mag. Een dag eerder zat ze 8,5 uur op haar telefoon: 3,5 uur op YouTube, 2 uur en 20 minuten op TikTok en 50 minuten op Snapchat.
Toch ziet Jasmine een verbod niet helemaal zitten. „Ja en nee”, zegt ze. Volgens haar gebruiken kinderen het niet alleen voor hersenloos vermaak, maar ook om dingen te leren en inspiratie op te doen. Ze is geïnteresseerd in mode en kijkt op TikTok video’s over streetwear en ‘Y2K-outfits’: modetrends van rondom de eeuwwisseling.
Ook Edney gebruikt sociale media op die manier. De afgelopen week zat ze in totaal gemiddeld 34 uur op TikTok, bijna 20 uur op WhatsApp en 10 uur op YouTube. „Op TikTok scroll ik veel, maar soms zoek ik gericht naar haar- of kledingvideo’s, gewoon voor inspiratie”, zegt ze. Op YouTube kijkt ze tutorials over cheerleading en dan probeert ze de oefeningen thuis na te doen.
Joëll (13)
Online vrienden maken
En dan zijn er nog de vriendschappen die ze online onderhouden, of die zelfs digitaal zijn ontstaan. Joëll ontmoette ooit een jongen op metrostation Blaak die net als hij Brawl Stars zat te spelen – een online game waar hij dol op is. „We werden vrienden in het spel en zes jaar later zijn we dat nog steeds. Maar ja, hij woont in Spijkenisse, ik in Schiedam. We spreken elkaar vaker online dan in het echt.”
Bijna iedereen in de groep heeft online vrienden. Vaak via Roblox, een online spelletjesparadijs voor kinderen, waarin ze de kleren en het uiterlijk van hun eigen personage naar believen kunnen aanpassen en met anderen kunnen communiceren. Ze zijn nooit uitgespeeld, omdat er miljoenen werelden vol spellen zijn, die gebruikers zelf bouwen. Via de game kunnen spelers met elkaar spraak- en videobellen zodra ze met hun telefoonnummer of identiteitsbewijs hebben geverifieerd dat ze 13 jaar of ouder zijn. Maar de tieners vertellen dat ze met trucjes de belfunctie al vóór hun dertiende verjaardag konden gebruiken.
„Als ik nieuwe vriendinnen maak, is het daar”, zegt Rateel. Ze wisselen dan Instagram- en TikTok-profielen uit. „Ik ontmoette ooit een Frans meisje, twee jaar ouder. We waren net zusjes, we speelden elke dag samen.” Het contact verwaterde weer.
We werden vrienden in het spel, we spreken elkaar vaker online dan in het echt
Catarina heeft 106 vrienden op Roblox. „Ik zit in een groep met online vrienden. We bellen en weten hoe we eruitzien.”
Maken ze makkelijker vrienden online of in het echte leven?
„Online”, zegt Rateel. „In het echt ben ik awkward en weet ik niet wat ik moet zeggen.”
Joëll vindt het geen verschil maken. „Ik maak overal vrienden.”
Edney mag geen online vrienden hebben, tenzij haar moeder hun gezicht heeft gezien. Alleen dan mag ze met hen videobellen. „Op een dag zei mijn moeder: het mag niet meer. En ik dacht: oké, redelijk.” Misschien, denkt ze, kwam het door de online vrienden die ze had via Roblox. „Sommige mensen waren drie keer mijn leeftijd.”
Catarina vindt Roblox juist zo leuk omdat ze er met „random mensen” kan spelen. Maar soms wordt het vreemd, zegt ze. Zoals die keer dat ze een medespeler vroeg hoe oud hij was. „Hij zei: 54. Toen dacht ik: ik praat met een oude man. Dat idee vond ik eng.”
Toch geloofde ze het niet helemaal. „Welke 54-jarige man gaat op Roblox met kinderen spelen?”
Edney (12)
Iets heel raars
„Roblox? Het enige wat ik weet, is dat de leerlingen op hun telefoon met elkaar kunnen spelen,” zegt Wouters. Voor de docenten oogt het als een onschuldig spelletje.
Maar zodra de tieners in het gesprekskamertje wordt gevraagd wat ze op Roblox doen, schuifelen ze ongeduldig op hun stoelen. Ze hebben genoeg verhalen over de „rare” dingen die ze in de game tegenkomen – en van sommige gebeurtenissen hebben ze zelfs beeldopnames.
Catarina laat een screenshot zien van een speler op Roblox die volgens haar „iets heel raars” zei. Op het scherm staat zijn chatbericht: „Racism is the key to everything.”
Zion weet ook dat er dingen zijn die hij beter niet thuis kan vertellen. Nu grijpt zijn moeder alleen soms in als ze vindt dat hij te veel op zijn telefoon zit – dan neemt ze die even af. Maar Roblox speelt hij op zijn laptop. „Als ik zou zeggen dat ik creeps tegenkom op Roblox, mocht ik sowieso nooit meer spelen.”
Wat bedoelt hij? Zion blijft terughoudend. „U wilt het niet weten.”
Ze beginnen onderling te smoezen. „E-daters”, zegt Edney fluisterend: mensen die via internet een relatie zoeken of hebben. Ze kende via Roblox een meisje uit Amerika dat in de online game een relatie had met iemand die twaalf uur rijden bij haar vandaan woonde. „Maar hij bleek een oude man te zijn. Ik zei nog: stel je voor dat het een oude man is. I told you so.” Toen heeft ze het meisje ontvriend in de game.
Ze heeft de strengste regels van allemaal thuis: haar moeder controleert haar telefoon wekelijks. Na acht uur ’s avonds mag ze niet meer op haar telefoon. Soms zijn die regels „irritant”, zegt ze, „maar uiteindelijk zijn het mijn moeders regels en ik kan er niet zoveel aan doen”. Ze vindt het ook wel begrijpelijk. „Om eerlijk te zijn vind ik dat meer ouders de telefoon van hun kinderen zouden moeten controleren. Je weet niet wat je kind doet op internet.”
Catarina (13)
Snapchat-ruzies
Achteraf vinden de docenten het opvallend dat de leerlingen tijdens het gesprek met NRC weinig vertelden over Snapchat. „Dat is hun standaard chatapp,” zegt Zaari. Wouters ziet dat ze haast léven op die app. Ook ruzies worden via Snapchat uitgevochten.
Ze merken dat zodra er iets speelt: bij een ruzie of een incident in de aula komen meteen de telefoons tevoorschijn om te filmen. Die filmpjes gaan vervolgens rond via Snapchat, wat weer nieuwe conflicten uitlokt.
Of een socialemediaverbod voor kinderen de oplossing is, weten de docenten niet. Zaari is sceptisch. „Een verbod zou zeker helpen, maar succes met handhaven.” Wouters: „Ze werken allemaal met VPN’s.” De school blokkeert de websites van Roblox en sociale media, maar met een paar klikken omzeilen leerlingen die moeiteloos.
Vooral ’s avonds, na zes uur, krijg ik ineens allemaal enge video’s
Wat de docenten wel zeker weten: digitale opvoeding moet een grotere rol krijgen in het onderwijs. „En dan niet afhankelijk van of docenten daarin geïnteresseerd zijn, maar gewoon structureel in het curriculum”, zegt Wouters. Zaari knikt. „Als we dit niet behandelen, bereiden we ze ook niet voor op de maatschappij.”
De tieners zelf hebben genoeg tips om online veilig te blijven. Catarina merkt dat algoritmes haar soms naar duistere hoeken sturen. „Vooral ’s avonds, na zes uur, krijg ik ineens allemaal enge video’s. Daarom klik ik altijd op ‘niet geïnteresseerd’, dan krijg ik ze minder.” Joëll raadt aan om „rare video’s meteen te skippen of te rapporteren en daarna je kijkgeschiedenis te wissen”. Rateel houdt het simpel: nooit je woonplaats delen met iemand die je alleen online kent.
En hoe voorkom je brain rot? „Gewoon tegen jezelf zeggen: nog vijf minuten en dan ga ik eraf”, zegt Joëll. „En het dan ook echt doen.”
De meeste moorden die ik nooit heb gepleegd vonden plaats in treinen. Dan zat ik bijvoorbeeld naast een argeloze passagier die achter zijn laptop al smakkend een baguette met kaas wegwerkte zoals een geit een stronk prei opschrokt. Om de baguette zat meestal kraakfolie – en bij elke kraak of smak versnelde mijn hartslag en stroomde mijn bloed alvast naar de relevante spiergroepen.
De vretende forens had niets door. Die hield de blik strak op het scherm, airpods in. Soms een vlugge, wazige blik uit het raam, waarna hij met vettige vingers data in een spreadsheet klopte en het laatste stukje brood in zijn mond duwde. Dan kwam de finale. Eerst de vingers aan de broek afvegen, dan het kraakfolie zorgvuldig verfrommelen, het propje in het stalen prullenbakje mikken en het stalen deksel dicht laten knallen met de pang van een pistoolschot in een zeecontainer.
Op dat punt kookte mijn bloed. Maar moorden deed ik nooit; ik hield het altijd bij een keurig passief-agressief hoofdschudden, met de ogen rollen, opzij kijken met een gezicht vol walging. De medereiziger blikte dan vaak net uit het raam, pakte een tweede broodje. Ook in kraakfolie.
Soms wanneer ik wakker lig van de vreselijke rampen die onze wereld teisteren, denk ik aan het kraakfolie in de trein en dan valt alles mee.
Het is natuurlijk helemaal niet leuk om voortdurend medereizigers te moeten vermoorden, zelfs al is het in gedachten. Vandaar dat ik het een poosje geleden over een andere boeg gooide. Voortaan, als ik weer eens naast een smakkende medepassagier zat, probeerde ik me voor te stellen dat er inderdaad een schranzend geitje naast me zat, een lief vertederend geitje op de kinderboerderij, dat ik zelf voerde. Bij echt heel luid gesmak dacht ik aan een biggetje, een snoezig biggetje dat een waterbakje leeg slobberde. In plaats van mijn medemensen te wurgen, probeerde ik mijzelf te sensibiliseren.
Die trucs had ik uit een recent boek, Misophonia: How to Stop Small Noises from Causing Extreme Reactions, van de Britse psycholoog Jane Gregory. Het gaat over misofonie, van ‘miso’, haat, en ‘fonie’, geluid. Geluidshaat dus. Mensen met misofonie haten niet zomaar geluiden; nee, ze reageren extreem heftig op een specifiek geluid. Sommigen worden gek van gesmak, slikken of kuchen. Anderen worden razend van het uitruimen van de vaatwasser. Ook vaak genoemd: het getik op toetsenborden, een bepaald lachje, het blaffen van eenzame honden, een steeds maar stuiterende basketbal. Beetje zoals een op de tien mensen van koriander walgt, dus. Vandaar de wetenschappelijke term: het Selective Sound Sensitivity Syndrome of 4S.
Een vijfde van de bevolking lijdt eraan volgens Gregory, zelf trouwens ook een misofoon. Als haar man at, zelfs met zijn mond dicht, of als hij zwaar ademde, dan kon ze hem wel schieten. Terwijl ze toch echt van hem hield. Ze kon hem moeilijk vragen te stoppen met ademen. Hem boos aanstaren (met een blik van ‘als je echt van me houdt, zou je me niet zo martelen’) werkte ook niet. Ze ging op zoek naar wat wel werkt en deelt haar ervaringen.
Alleen al de titel van haar boek had me bijna genezen. Ik was niet gek, ik had een syndroom. Ik voelde me aanvankelijk precies zo begrepen alstoen ik een klassieker las over hoogsensitiviteit, The Highly Sensitive Person: How to Thrive When the World Overwhelms You (1997), van psycholoog Elaine Aron. Dat boek begint met een zelftest, en ja hoor, ik was absoluut hooggevoelig. Wat inhield dat ik beter dan anderen subtiele signalen kon oppikken, dat was mijn superpower. Natuurlijk zaten er ook wat nadeeltjes aan – de wereld is al gauw overweldigend – maar de emancipatoire boodschap was: je bent een ‘very special’ mens, ‘born to be among the advisors and thinkers’.
Dus dat zei ik voortaan als ik thuis eens strontchagrijnig overkwam: effe dimme, ik ben een dichter en profeet.
Filter kapot
Zou het haten van specifieke geluiden ook zo’n bijzondere gave zijn? Nee, las ik in het ontnuchterende Misophonia. Mensen die geluiden haten, kunnen niet beter horen dan anderen. Er is juist iets stuk: het filter. Een gezond brein scheidt de betekenisvolle signalen van de ruis. Zonder dat filterwerk zou je heel de tijd het bonken van je hart horen of het klotsen van je maagsappen.
Bij misofone mensen hapert de ingebouwde ruisonderdrukker. Zij kunnen hoofd- en bijzaken niet goed scheiden. Hun ‘innerlijke stokstaartje’, zoals Jane Gregory dat noemt, is van slag. Stokstaartjes zijn gespitst op specifieke geluiden, zoals de wiekslag van een roofvogel, maar misofone stokstaartjes slaan ook alarm als er niets dreigt. Ze koppelen de verkeerde reactie aan een prikkel.
Hoe kom je daar weer vanaf? Wat dus níét helpt, zegt Gregory, is boos kijken naar je man. Integendeel: staren naar de geluidsbron zorgt ervoor dat je het geluid als luider ervaart. Verder is de kans groot dat het een nieuwe negatieve ervaring oplevert – je man boos– waardoor je het geluid nog sterker associeert met iets naars. En er dus nóg meer op gespitst bent. Voor je het weet wordt zelfs de stilte vreselijk, omdat die elk moment doorbroken kan worden door dát geluid.
Wat werkt dan wel? Muziek aanzetten tijdens het eten, zegt Gregory, de liedjes overstemmen het gesmak. Maar ze put vooral uit de cognitieve gedragstherapie. Haar uitgangspunt is dat je niet last hebt van het geluid zelf, maar van het label dat je er ten onrechte op plakt (‘walgelijk’ of ‘vreselijk’). Een geluid is ook maar wat trillende lucht; je kunt je brein zo conditioneren dat je er niet meer zo heftig op reageert. Dat is de theorie.
De buren die stampen op de trap? Het is een vriendelijke groep olifanten
Dan nu de praktijkoefeningen die Gregory meegeeft. Wat bij haar werkte: probeer je man eens liefdevol aan te kijken als hij eetgeluiden maakt, zo train je je brein dat zijn eetgeluid géén alarmerende situatie is. Of: beeld jezelf in dat je man een snoezige puppy is. Collega slurpt thee? Denk aan het satisfying geluid van klittenband lostrekken. De buren die stampen op de trap? Het is een vriendelijke groep olifanten. En als je in de trein zit naast iemand die smakt? Doe alsof jij een filmregisseur bent die juist een luid smakkend acteur wil filmen en blíj́ is met elke smak.
Grappige oefeningen, vond ik. En het werkt natuurlijk een beetje. Sowieso is een vrolijke, fantasierijke insteek altijd te verkiezen boven een koppig vastbijten in ergernis, daar krijg je lelijke rimpels van. Maar de psychologische trucjes deden me ook denken aan die goede oude Stoïcijnse wijsneuzerij over dat je niet gekweld wordt door wat je overkomt, maar door je interpretátie ervan. Die Stoïcijnen werden uiteindelijk zo goed in het zichzelf foppen dat ze zelfs de dood kalm tegemoet traden als een wandeling in het park. Gewoon denken aan een lief puppy.
Uitgeslapen
Dat ultieme foppen van jezelf lukt natuurlijk alleen heiligen, wijzen en sukkels. Mijn ervaring: zodra ik uitgeslapen en volledig stressvrij ben, zou ik van een keffende hond nog best een nachtegaaltje kunnen maken. Maar ja, op zulke topfitte momenten heb ik het fopmachientje niet nodig, want heb ik juist nauwelijks last van geluiden: dan doet het ingebouwde ruisonderdrukkertje het prima. Dan vind ik zelfs het geluid van een slijptol op een schoolbord heel satisfying.
Andersom, als ik moe ben, trek ik doodnormale eetgeluiden van huisgenoten niet. Dan is de accu leeg en werkt het filter niet. En als ik moe ben, ben ik slecht in doen alsof de geluidsbron een puppy is, want jezelf begoochelen kost ook gewoon breincapaciteit.
Dat foppen van je brein is een paraplu die je prima droog houdt, maar alleen bij mooi weer.
Ik ben psycholoog noch Stoïcijn, maar ik heb door schade en schande intussen wel mijn Persoonlijke Ongetoetste doch Ervaringsgebaseerde Hypothese (POEH) over misofonie opgesteld.
Mijn hypothese is dat de meeste mensen helemaal niet misofoon of hoogsensitief zíjn; ze wórden het, tijdelijk, vooral als ze moe zijn. Natuurlijk heeft de een er meer aanleg voor dan de ander – je hebt absoluut een verschil tussen de dichters en de rouwdouwer – maar de meeste mensen zijn nu eenmaal prikkelbaar na slaaptekort.
Illustratie Noor Bronstring
Je zou ook kunnen zeggen: misofonie is een symptoom van een tijdgeest die slecht slapen aanmoedigt, bijvoorbeeld door prestatie- en feestdruk, het wakker houdende licht van schermen, de alcohol. In mijn zelfhulpboek zou staan: ‘ga op tijd naar bed, zuip niet te veel, laat dingen lekker schieten’.
Dat is natuurlijk veel te makkelijk gezegd. En laat naar bed is leuk. Je kunt ook niet zomaar uit de drukte van de tijdgeest stappen. Zulke omgevingsfactoren blijven in de misofonie-lectuur nu grotendeels buiten schot. Het gaat steeds om jouw overtrokken reactie – jouw ‘hersenaandoening’ las ik zelfs – zelden over wat de wereld ons opdringt.
Voorbeeld. Laatst sprak ik iemand die net in de stad was komen wonen. Hij stoorde zich eerst aan rondscheurende auto’s, maar had er iets op bedacht: voortaan beschouwde hij dat voortdurende gevrrrroem als natuurgeluiden die nu eenmaal bij de urban jungle horen, gebrul van panters etc. Dat vond ik bewonderenswaardig. En het werkt heus wel een béétje. Maar ik dacht ook: nog fijner zou het zijn als er überhaupt geen asomobilisten waren en geen racebanen dwars door de stad.
Is mijn walging vanwege de workaholic die niet eens ziet wat ie in zijn mond propt, niet gewoon terecht?
Of geen Schiphol Airports. Geen knallende prullenbakken. En waarom zou verminderde tolerantie tegen mensen die bellen op stadionspeakerstand een aandoening zijn? Is mijn walging vanwege de workaholic die niet eens ziet wat ie in zijn mond propt en die zijn medemens mentaal op mute heeft gezet, niet gewoon terecht? Wat rechtvaardigt het bestaan van kraakfolie? Kortom: moeten we niet in opstand komen, in plaats van onze ergernis weg proberen te conditioneren?
Schraal kapitalisme
Neem het verschijnsel van de knallende treinprullenbak (‘een geluid als een botte schaar die je ziel verknipt’, aldus schrijver Frank Heinen). Op reizigersfora zijn er al jaren vrij consistent klachten over. En de NS geeft al jaren dezelfde, eerlijke antwoorden. Ja, er zou een rubbertje of dempertje onder het deksel geplakt kunnen worden, maar dat raakt dan vies en dat is weer duurder bij het schoonmaken en onderhoud. Geld, kortom. Bij die nieuwste treinen is het prullenbakje helemaal verdwenen: nog goedkoper.
Of neem restaurants. Schraal kapitalisme is ook de reden dat veel restaurants en koffietenten kakofonische martelkamers zijn geworden. Vroeger waren veel etablissementen bekleed met fluweel en pluche, vol kroonluchters, bloemen, absorberende panelen. Nu vind je veel minimalistische, kale industriële interieurs – waar dan een industriële espressomachine je hersens staat te vergruizen. Eerst dacht ik dat het gewoon mode was, en dat speelt vast een rol, maar het heeft ook met winzucht te maken, las ik in The Atlantic (‘How Restaurants Got So Loud’).
Kale ruimtes zijn goedkoper en makkelijk schoon te houden. Bovendien zijn die rondkaatsende geluidsgolven gunstig voor de omzet. Kale zaaltjes klinken al bruisend en energiek zodra er een paar gasten zijn, en dat is wat de mensen kennelijk willen. Lawaai is ook goed voor de drankverkoop. Alcohol dempt geluiden, dus bij herrie drinken mensen meer (waardoor ze luider gaan praten, et cetera).
Misofonie is geen intolerante reactie op een normaal geluid; het is een doodnormale stressrespons op een intolerante, individualistische en graaiende samenleving.
Wat te doen? Ik denk in elk geval nooit meer aan puppies. Ik mijd kakofonische martelkamers. Vermijding is een doodzonde volgens de psychologie; maar ik noem het boycotten, dat geeft cachet, een daad van verzet. In vredige restaurants (vaak Aziatisch) laat ik overdonderende fooien achter.
Ik ben niet gek. Ik zie mijn misofonie als fijnbesnaard meetinstrument, een thermometer voor mijn gemoed. Zodra ik razend word van bellende mensen, weet ik ook wel dat ik vroeg naar bed moet. Sinds ik dat doe, pleeg ik nauwelijks nog moorden. Op tijd naar bed is de oplossing voor bijna alles.
Behalve voor kraakfolie. Er zullen altijd geluiden zijn die je pijnigen, zelfs als je uitgeslapen bent. Weet dan: je bent niet hooggevoelig of teerhartig, de wereld maakt soms een teringherrie.
Ik reed achter een grote suv van onbepaalde herkomst, een Chinees dus. Ha, de Nio EL8, dacht ik, want die had ik net gereden. Geknepen lichtspleten voor, doorlopende lichtstreep achter, kon niet missen. Ik haalde in. Was het de Xpeng G9, ook Chinees. Als twee druppels water: ledspleten voor, lichtstreep achter.
Krijg nou wat; zag ik in Amsterdam nóg een Xpeng staan. Ledspleten voor, doorlopende lichtstreep achter. Hee, de G9, dacht ik, maar nu was het de Leapmotor C10. Nieuw merk, alwéér Chinees. Waarom bouwen Chinezen auto’s die ik niet uit elkaar kan houden? Waarom, denkt de communist in mij, maken ze er niet gewoon één?
Natuurlijk, de markt. Die wil keuze, al is het die tussen drie keer bijna hetzelfde. Het idee achter marktwerking is loffelijk. Men jaagt elkaar op leven en dood beconcurrerend naar nog grotere hoogten voor lagere prijzen. Goed voor de vooruitgang, goed voor de klant. Misschien werkt het. De Xpeng won in het tijdschrift Autoweek onlangs een test tegen de nieuwe Volvo EX90 en de bejaarde Tesla Model X. Hij bleek de goedkoopste en de beste. Maar de excellente Nio is geen koopje. Ik reed de EL8 in de duurste versie met 100kWh-accu en zes over drie rijen verdeelde, stuk voor stuk riante zitplaatsen, luchtvering, vierwielaandrijving, 653 pk, massagestoelen en surround audio. Prijs: 104.900 euro. De goedkoopste EL8 met te kleine 75kWh-accu kost al 90 mille. Dan begrijp je waarom Nio de importheffingen voor Chinese fabrikanten maar ten dele aan de schaarse klanten doorberekent om het modellengamma niet bij voorbaat uit de markt te prijzen.
Zoom in voor alle details van de Nio EL8 Klik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Zoals de manshoge EL8 voor me staat, is hij pure technologische ontwikkelingshulp voor het sukkelende Westen. Ja, Europese suv’s onderscheiden zich. Een kind houdt een BMW X5, Audi Q7, Volvo EX90 en Range Rover uit elkaar. Maar de anonieme Nio stelt er tastbare kwaliteiten tegenover. Hij heeft Lidar, een aan de uitstulpingen boven de voorruit herkenbaar, met laserpulsen haarscherp de omgeving aftastend radarsysteem, dat anders dan bij Volvo gewoon werkt. Bij de Nio Swap Stations, waarvan er in Nederland negen en in Europa 59 staan, wordt zonder menselijke interventie binnen vijf minuten je batterij vervangen door een volle. Praktisch voor lange reizen, hoewel niet per se nodig met een snellaadsnelheid tot 240 kW voor de EL8 met de 100kWh-batterij die je 400 kilometer ver en ’s zomers vast nog honderd kilometer verder brengt, best knap voor een auto van haast 2.600 kilo. Enige storende factor is het laadklepje, dat je opent door er met je hand langs te strijken. In China vinden ze het innovatief, bij ons ergerlijk omslachtig. Verder mankeert hij niks. En dat mag natuurlijk best wat kosten, al werkt zijn prijs op de statusgevoelige Europese markt in zijn nadeel. Helemaal nu BMW er met de vernieuwde iX net onder blijft en de Mercedes EQS SUV met minder vermogen maar meer prestige vanaf 120 mille niet eens veel duurder uitvalt.
Dit had ook
een Porsche-achterlicht kunnen zijn.Dit is Nomi, de digitale spraakassistent.
Het is haar hoofdje en
het kan draaien.Goed voor de luchtweerstand: volledig inklapbare deurgrepen.Het irritante laadklepje. Je klapt het niet open,
je strijkt er met je hand overheen.
Foto’s Merlijn Doomernik
Robotbutler
Anderzijds valt in de EL8 wel knus te praten met de digitale spraakassistent Nomi, een soort antropomorfe robotbutler. Ze is een meisje, maar dan virtueel, met een zwart display als gezichtje en het hoofdje als een draaibaar bolletje op het dashboard. Zeg Hi Nomi, en het bolletje draait als een echt mens jouw kant op. Je mag haar alles vragen. Desgewenst voert ze een gesprek van mens tot mens met je. AI staat voor niets.
„Hi Nomi! Wat is de zin van het leven?”
Nomi: „Volgens The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy is het antwoord 42.”
Naar het toneel hoef je als Nio-eigenaar dus ook niet meer. Beckett en Wim T. Schippers rijden altijd mee.
Met een breedte van twee meter zeven is hij wel te groot, ervoer ik in een parkeergarage, waar de Nio tragisch strandde tussen de betonnen geleidingsmuurtjes bij de ingang. Met brute cisgenderarrogantie dacht ik hem er net doorheen te kunnen persen. Kansloos. De sporen van gele betonverf op het 22-inch-wiel waren traumatisch. Zorg dus voor een landhuis met een eigen oprit, want rijden kan die leuke Nomi dan weer voor geen meter. Maar wat de perspectieven voor dit merk ook zijn: ik reed na een reeks kwakkelende Europese innovatiepogingen alweer een hypercomfortabele en foutloze Chinees. Zijn marktpositie mag voor Europa vooralsnog niet verontrustend zijn, zijn signaalwerking des te meer.