‘Willen we een Europese kapitaalmarkt? Dan moeten we eerst in Amsterdam aan de slag’

Een beter werkende Europese kapitaalmarkt? Dat zou zeer welkom zijn, zegt de baas van de Amsterdamse beurs, René van Vlerken. Maar het zou volgens hem een grote fout zijn als Nederland en Euronext Amsterdam, om dat voor elkaar te krijgen, vooral naar de beleidsmakers in Brussel kijken. „We moeten ervoor zorgen dat er in Amsterdam een vitale kapitaalmarkt is. En in Madrid. In Parijs. Daarna kunnen we pas die volgende stap binnen Europa maken, door die lokale successen te bundelen.”

De opdracht een beter werkende kapitaalmarkt te creëren – waar bedrijven en overheden geld kunnen ophalen voor investeringen en groei – komt uit het lijvige rapport dat Mario Draghi afgelopen zomer uitbracht. Doel daarvan is de Europese economie concurrerender te maken in de concurrentieslag met de Verenigde Staten en China. Koren op de molen van Euronext. Het beursbedrijf, ook gevestigd in Brussel, Madrid, Milaan en Parijs, hoopt een belangrijke rol te spelen in het vervolmaken van die kapitaalmarkt-unie. Daar kan het als beursgenoteerd bedrijf ook zelf een graantje van meepikken.


Lees ook

Hoe Europa concurrerender kan worden zonder naar de ratsmodee te gaan

Hoe Europa concurrerender kan worden zonder naar de ratsmodee te gaan

Volgens Van Vlerken ligt de sleutel voor die betere Europese kapitaalmarkt in verbetering van alle lokale financiële markten binnen de Europese Unie. Ook op de beurs in Amsterdam, de stad waar in 1602 voor het eerst verhandelbare aandelen werden uitgegeven, is dan werk te verzetten, erkent de ex-bankier in een van de statige kamers op Beursplein 5.

Het probleem: waar Euronext Amsterdam de afgelopen jaren met veel succes buitenlandse bedrijven aantrok, lukt het niet goed om Nederlandse bedrijven naar de beurs te krijgen. Dat zag Van Vlerken al toen hij in 2017 bij Euronext verantwoordelijk werd voor het binnenhalen van kleine en middelgrote bedrijven. Sterker: sinds zijn komst – hij werd vlak daarna hoofd noteringen – is het aantal van dit soort ‘smallcaps’ en ‘midcaps’ juist afgenomen. „Veel kansrijke bedrijven zijn in handen gekomen van buitenlands kapitaal, private equity. Met andere woorden: Nederland heeft niet voldoende bijgedragen aan het succes van die bedrijven.”

Waardoor komt dat?

„Twee belangrijke redenen. De eerste: veel alternatieve financiering voor bedrijven is beschikbaar gekomen in de private kapitaalmarkt: vanuit private equity. Die beweging komt doordat grote beleggers, zoals pensioenfondsen, meer zijn gaan diversifiëren. Waar misschien twintig jaar geleden driekwart van hun beleggingen beursgenoteerd was, is dat nu op zijn best nog maar 30 procent – omdat private equity op een bepaald moment hogere rendementen maakte dan beursbeleggingen. Om risico’s te spreiden is meer van het beschikbare kapitaal van publieke beurzen naar private equity gegaan.

„Tweede: voor bedrijven, en dus ook mid- en smallcaps , is het een stuk minder eenvoudig geworden naar de beurs te gaan. De vereisten zijn veel strenger. Waar je tien jaar geleden misschien alleen hoefde te rapporteren over je financiële prestaties, is daar veel bijgekomen. Bijvoorbeeld eisen over duurzaamheid. Goed dat het gebeurt – maar het geeft wel extra last. Zeker voor kleinere bedrijven.”

Van Vlerken ziet gelukkig dat wat betreft dat laatste vanuit Brussel al goede stappen zijn gemaakt, met onder meer de sinds december deels ingegane ‘Listing Act’, die vooral voor kleinere bedrijven een beursgang moeten vergemakkelijken door bijvoorbeeld de eisen voor de prospectus te verlagen – dat is de juridische ‘verkoopfolder’ die elk bedrijf dat naar de beurs wil moet uitbrengen met alle financiële gegevens en risico’s van de belegging. Ook zijn de mogelijkheden vergroot om kleinere beurzen op te richten met minder strenge toelatingsregels.

Risico-avers

Maar om Nederlandse bedrijven te laten profiteren van die verbeterde regels, moet Nederland nu aan de bak, zegt Van Vlerken. „Het kapitaal moet de weg gaan vinden naar dat soort meer risicovolle bedrijven.”

Daar zit volgens de Euronext Amsterdam-directeur meteen de crux. Want Euronext heeft het in Amsterdam met Alternext geprobeerd om een minder gereguleerde beurs op te zetten. Maar anders dan in bijvoorbeeld België, was die beurs geen succes. „Nederland kent vooral heel veel institutionele, private beleggers. Pensioenfondsen, vermogensbeheerders, een aantal family offices. Die blijken niet bereid om direct op de beurs in meer risicovolle bedrijven te investeren.” Die besteden dat uit: aan private equity.

Is het voor de BV Nederland eigenlijk een probleem dat bedrijven niet publiek gaan, maar door private equity worden gekocht?

„Ja, ik denk het toch wel. Als je naar de financieringsketen kijkt van bedrijven, van oprichting tot en met volwassenheid, dan zie je dat er een aantal knelpunten zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat een al wat gegroeid bedrijf wil doorgroeien, door tussen de 25 en 75 miljoen euro aan groeikapitaal op te halen. Het bedrijf heeft zich al bewezen, maar wil bijvoorbeeld internationaal uitbreiden. Dat soort financieringsvragen zijn in Nederland heel moeilijk in te vullen. Het is te groot voor banken of startup-fondsen. Maar je zit ook nog aan de onderkant van wat private equity doet. En juist een beurs zou dat moeten kunnen faciliteren.”

Van Vlerken ziet dat er in landen als Noorwegen, Frankrijk, Londen en Italië wel beleggers zijn die rechtstreeks in kleinere bedrijven geld steken. Voor een deel is dat overheidsgeld: via fondsen die in beginnende bedrijven investeren en dan meegroeien met die bedrijven richting de beurs, of direct in kleinere, beursgenoteerde ondernemingen investeren.

In Italië is bijvoorbeeld recent een overheidsfonds opgericht waarin in totaal 700 miljoen moet komen, specifiek om te investeren in kleine bedrijven die naar de (lager gereglementeerde) beurs willen in Milaan. Het idee: door de overheid een garantie te laten afgeven, zijn private investeerders bereid meer risico te nemen. Van Vlerken: „In Nederland heb je InvestNL. Dat is een enorme aanjager voor het financieren van jonge bedrijven. Alleen die heeft nu geen mandaat om de oversteek te maken van privaat naar publiek.”

Een andere oplossing zoekt Van Vlerken in het vergroten van het aantal retailbeleggers in Nederland.

Hebben consumenten niet ook gewoon hele slechte ervaringen met beleggen, dankzij bijvoorbeeld de woekerpolisaffaire [waarbij klanten door hoge kosten van de aanbieders veel minder beleggingsrendement maakten]?

„Ja, maar niet alleen. Veel retailbeleggers zijn ook vol op de rem gegaan na het barsten van de internetbubbel begin deze eeuw. De financiële crisis hielp ook niet mee; daar zijn mensen ook risico-avers van geworden. En daarna is het met strengere adviesregels ook niet makkelijker gemaakt voor particulieren.”

Van Vlerken ziet tegelijk dat er wel degelijk retailbeleggers zijn die risico willen nemen. „Die wijken uit naar crypto’s, omdat je daar nog wel een beetje kan speculeren waar koersen naartoe gaan.”

De ex-bankier – hij werkte op de beursvloeren van ABN Amro en Rabobank – wijst erop dat een deel van het vermogen van Nederlanders wel wordt belegd: via pensioenfondsen. „Dat heeft veel voordelen, maar voor een goedwerkende kapitaalmarkt – en voor een beurs als Euronext Amsterdam – maakt het dat wel lastig om voldoende kapitaal beschikbaar te krijgen om in jonge bedrijven te investeren.”

Aan wie is dit een oproep?

„Aan onszelf deels. Het zit in educatie: we gaan niet voor niets weer beginnen met de rondleidingen hier in de beurs, gericht op scholieren en studenten. Mensen moeten begrijpen wat de risico’s zijn van alle soorten beleggingen. Ben je niet zo van het risico? Ga dan in bedrijfsobligaties. Wil je meer risico? Maak dan een mix met aandelen of opties.

„Maar het is ook een oproep aan banken. Die adverteren vooral voor passief indexbeleggen, via mandjes van aandelen. Het zou goed zijn als die wat meer ruimte bieden om in individuele fondsen of andere producten te investeren. En de toezichtsregels zijn strenger geworden, om consumenten te beschermen. Daar zouden de teugels ook wel wat losser in mogen.”

Golfbeweging

2024 was voor Euronext Amsterdam wat betreft het aantal nieuwe noteringen geen fantastisch jaar, met vier nieuwe bedrijven, waarvan drie uit het buitenland. Voor dit jaar is Van Vlerken voorzichtig optimistisch gestemd. „De IPO-markt kent altijd een golfbeweging. Je hebt de afgelopen jaren zo weinig nieuwe beursnoteringen gehad vanwege geopolitieke en economische onzekerheid.” Van Vlerken verwacht tegen de zomer aan weer wat activiteit, bijvoorbeeld van private equity-partijen die afgelopen jaren hebben gewacht met het naar de beurs brengen van de bedrijven in hun bezit. Van Vlerken: „Maar de onzekerheid blijft: het wordt afwachten wat Trumps beleid gaat worden.”

Van Vlerken waarschuwt dat als er in 2025 beursgangen komen, dat vooral weer internationale bedrijven zullen zijn. „De aanwas van jonge Nederlandse bedrijven blijft echt nog wel even achter. We zijn er hard mee bezig – we spreken veel met institutionele beleggers en hebben een ‘klasje’ van bedrijven die mogelijk naar de beurs willen. Maar dit is meer voor de langere termijn, die bedrijven zitten twee tot vier jaar af van een beursnotering. Die zitten nog in een eerdere, private financieringsronde maar kijken wel – ook om financiers een exit te kunnen geven – naar de mogelijkheid van een beursgang op termijn.”

Is het erg dat nu vooral internationale bedrijven voor Amsterdam kiezen?

„Nee, het is én én. We willen graag in hoofdindex, de AEX, Nederlandse bedrijven vertegenwoordigd zien. Dat trekt ook weer retailbeleggers aan, ook via indexbeleggen. We kijken er ook naar of we de AEX-familie [AEX, AMX voor midcaps en ASCX voor smallcaps] moeten vernieuwen – die bestaan al veertig jaar en het beleggingspubliek is anders dan toen.”

„Maar Nederland kent een internationale economie, dus dat zie je ook op de beurs. Die internationale bedrijven zorgen voor liquiditeit, die zorgen voor instroom van buitenlands kapitaal. Dat is voor alle beursgenoteerde bedrijven goed, ook de kleinere.”