„Met hoe meer we zijn, hoe veiliger we zijn.” Dat zegt Gergely Karácsony, de progressieve burgemeester van de Hongaarse hoofdstad Boedapest, over de Pride-demonstratie die zaterdag doorgaat in zijn stad.
Viktor Orbán, premier van EU-lidstaat Hongarije, heeft de Pride verboden. Wie deelneemt, riskeert een boete van 500 euro.
De burgemeester besluit zich niets van het verbod aan te trekken. Want: als je de mars verbiedt, werkt dat averechts en komen er massa’s mensen, redeneert hij. „Ik roep iedereen op om te komen”, zegt Karácsony.
Die oproep is internationaal massaal gehoord. Namens het Nederlandse kabinet loopt demissionair staatssecretaris Mariëlle Paul (VVD) mee. Ook de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema is aanwezig, evenals een Eurocommissaris en ruim zeventig Europarlementariërs.
Naast bestuurders en politici komen burgeractivisten uit meer dan dertig landen naar Boedapest, zo meldt de Hongaarse organisatie achter de Pride.
Wie zijn de andere Nederlanders die, ondanks de risico’s, zaterdag in Hongarije op de barricade staan? Waarom gaan ze, en hoe hebben zij zich voorbereid op de mogelijke risico’s?
NRC sprak enkele deelnemers die onderweg waren naar Boedapest.
Thomas Lamers (hij/hem, 35 jaar), dramaturg en theatermaker in Amsterdam
„Toen in 2021 de anti-homowet in Hongarije werd geïntroduceerd, en boeken, vlaggen of andere uitingen gerelateerd aan homoseksualiteit als ongewenste propaganda werden bestempeld, dacht ik: hoe kan ik als kunstenaar helpen? Toen heb ik met een collega een badge ontworpen met het logo van een radiator. Het Hongaarse woord voor homo, ‘meleg’, betekent ook ‘warm’.
„Het logo heb ik gedistribueerd als een soort undercover Pridevlag voor organisaties in Hongarije. Ik verwacht het logo tijdens de Pride wel een paar keer te zien. Nu ben ik ook in actie gekomen: ik heb geld opgehaald om de boetes van Hongaren te helpen betalen. De teller staat nu op 1.500 euro.
„Familie en vrienden hebben vaak tegen me gezegd: ‘Wees voorzichtig en laat je niet oppakken’. Ik heb het gevoel dat ik overgeïnformeerd ben over de risico’s, onder meer door de organisatie van de Pride zelf. Ik heb zonnebrand die niet op oliebasis is, want daar kan traangas goed aan hechten. Verder wordt aangeraden geen slippers of naaldhakken te dragen, want daarop kun je niet wegrennen. Het grootste gevaar zit in de twee geplande tegendemonstraties van neonazi’s die uit zijn op geweld. Die demonstraties zijn legaal en de Pride is illegaal. Dat breekt mijn hart.”
Hans Verhoeven (hij/hem, 60) ondernemer in Amsterdam
„Ik ben hier samen met een aantal mensen van Pride-Amsterdam. Maar niet alleen de regenboogcommunity is hier, ook lokale inwoners van Boedapest die daar geen onderdeel van zijn, ally’s ,sluiten zich bij ons aan.
„Om die reden ben ik ook hier met de Hongaren: We have your back, samen staan we sterker. Als je verandering wil in de maatschappij, dan moet je zorgen voor zichtbaarheid. Pride is bij uitstek een moment om dat te doen. De morele waarde waar de Europese Unie op gebouwd is, dreigt uit te hollen. Als we Orbán in de gelegenheid stellen bepaalde groepen, zoals de regenboog-community, uit te sluiten, dan staan we dat toe.
„Ik ben niet zo snel bang, maar we moeten wel rekening houden met geweld. Ik neem een EHBO-kit mee, een bodycamera en een veiligheidsbril. Dat is wel iets anders dan de Pride in Amsterdam, waar de voorbereiding is welk kek t-shirtje je aan zal trekken. Is dat een reden om weg te blijven uit Boedapest? Zeker niet. Wij laten ons niet wegjagen.”
Nuria Jansen (zij/haar, 31), maatschappelijk werker in Amsterdam
„Toen vorige week bekend werd dat de politie de Pride wil verbieden, wist ik direct dat ik wel moest gaan. De aanwezigheid van mensen uit andere landen is belangrijk: het laat zien dat we niet wegkijken.
„In Nederland neem ik vaker deel aan demonstraties, ook de strijd voor lhbtqi+-rechten. Maar dit wordt mijn eerste internationale Pride.
„Elke Pride toont aan hoe het in een land gesteld is met de vrijheid om jezelf te zijn. In Boedepest voel ik een grotere urgentie dan de Nederlandse Pride. In Boedapest voeren we een strijd tegen het steeds verder inperken van fundamentele rechten.
„Over de veiligheid maak ik me niet meer zorgen dan bij een demonstratie in Nederland, ook daar gebruiken de autoriteiten regelmatig geweld. Veel van de angst die wordt verspreid is bedoeld om mensen weg te houden, maar juist daarom is het zo belangrijk om te gaan. Hoe meer mensen er zijn, hoe veiliger.”
Betreden is verboden. De strook gras met eikenbomen, gelegen tussen de bedrijven op een industrieterrein even buiten Almere-Haven, mag niet meer worden gebruikt voor hondentrainingen. „Pas op processierups!!” luidt de boodschap van de gemeente.
De eikenprocessierups maakt een comeback. Zes jaar geleden, in het ‘piekjaar’ 2019, werden in Nederland in 55 procent van de eiken nesten aangetroffen. Daarna liep het aantal sterk terug. Uit een analyse van het Kenniscentrum Eikenprocessierups blijkt nu dat de rupsen op 6 procent van zestigduizend onderzochte eiken werden gevonden. Vorig jaar was dat 4,5 procent. En op sommige hotspots werden vrijwel alle onderzochte eiken gekoloniseerd; in Steenwijkerland, Dalfsen, Stichtse Vecht.
Ook een optie: seksuele stoffen van vrouwtjes met een paintballgeweer de bomen inschieten om de paring te verstoren
En Almere. „We zullen eraan moeten wennen dat we bij eikenbomen altijd alert zijn op de aanwezigheid van de eikenprocessierups”, schrijven de onderzoekers.
Wie overigens met de brandharen van de eikenprocessierups in aanraking is geweest, kan het beste z’n kleding op zestig graden wassen. En wie last heeft van jeuk of rode bultjes, moet proberen niet te krabben of te wrijven, meldt de GGD. „Strip je huid met plakband. Spoel je huid daarna met veel lauw water af.”
Nesten van de eikenprocessierups in een eikenboom. Foto Bram Petraeus
Brandharen
Tussen het gras in Almere staan enkele tientallen eiken, allemaal aangetast. Onderzoeker Silvia Hellingman van het Kenniscentrum, een samenwerkingsverband van overheden en wetenschappers, wandelt behoedzaam naar een boom met witte, zakachtige verschijnselen: de nesten. Het tellen begint. „Eén. Twee. Drie. Vier…” Tellen doet ze altijd, eindeloos. „Ik wil het zeker weten. Ik houd niet van extrapoleren.” Al een kwart eeuw onderzoekt Hellingman de eikenprocessierups.
Twee keer moest de entomoloog worden opgenomen in het ziekenhuis, wegens een overdosis thaumetopoeine, het lichaamsvreemde eiwit in de jeukende brandharen waarvan elke processierups er zo’n zevenhonderdduizend bezit. Hellingman liet zich niet uit het veld slaan. „We hebben maar één aarde. En ik wil iets bijdragen.”
De vraag is hoe de rups de weg naar de Nederlandse eikenboom terug heeft weten te vinden. Het Kenniscentrum wijst op de goede kwaliteit – vorig en dit jaar – van het eikenblad, waarvan de rupsen eten. Ook speelt mee dat de vlinders van de rups vorig jaar uitvlogen in een periode dat het veel regende, waardoor ze minder ver kwamen en hun eitjes „dichter op elkaar” werden afgezet.
Ze willen een kever introduceren om de rupsen te bestrijden. Nooit doen: die eet ook allerlei níét gevaarlijke rupsen
Hellingman heeft bovendien zeer sterke aanwijzingen voor een andere oorzaak. Want hoe is het mogelijk dat, ondanks de toename van de rupsen, de bomen niet werden kaalgevreten? „Er is nauwelijks vraat aan dit blad”, signaleert de entomoloog. „Ze zijn heel braaf geweest.”
Dat is een overlevingsstrategie. „De rupsen graven zich in”, legt ze uit, wijzend naar de grond naast een eik. De eitjes worden door de vlinders op de takken gelegd. Ze komen uit. „En als de larven een ongunstige situatie aantreffen, trekken ze niet de boom in, maar de grond.” Bijvoorbeeld als het te droog is of te nat, als de eikenbladeren werden aangetast door schimmels; of als er te weinig voedsel is voor de gehele populatie. „Alsof je een maaltijd kookt voor tien personen waar vijftig mensen op af komen.”
Hoelang blijven ze dan onder de grond? „Ten minste drie jaar.” Dat noemen biologen de ‘diapauze’, een soort winterslaap die in het geval van deze rups zelfs een ‘verlengde diapauze’ is te noemen. Vanwege de gunstige omstandigheden dit jaar verlaten de rupsen hun nesten in de grond en klimmen ze alsnog in een lange stoet de boom in. „Ze zijn ons telkens te slim af. Het zijn fascinerende insecten.”
Vlinderparing
Over de effectiefste bestrijding is afgelopen jaren fel gedebatteerd. Doorgaans toegespitst op biologische versus chemische bestrijding. De Utrechtse gemeente Stichtse Vecht, waar de rups momenteel flink huishoudt, bestrijdt het insect zowel preventief als curatief. Preventief spuit een bedrijf in opdracht van de gemeente een „biologisch middel” (Xentari van Bayer) en vanaf half juni worden de rupsen „weggezogen”, aldus een woordvoerder.
Resultaten van een Europees project waarin Vlaanderen en Nederland samenwerken, tonen aan dat ecologisch beheer de voorkeur geniet en ook succesvol is. Mezen eten de rups en kunnen met nestkasten worden gelokt; bermen moeten liefst vol staan met bloemen en kruiden om sluipwespen en -vliegen, die parasiteren op de rups, aan te trekken.
Silvia Hellingman heeft kritiek op het Europese project. „Ze willen een kever, de grote poppenrover, introduceren om de rupsen te bestrijden. Dat moet je nooit doen. Die eet niet alleen eikenprocessierupsen, maar ook allerlei harige rupsen die níét gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid.”
Liever doet ze aan „paringsverstoring” door balletjes gevuld met seksuele stoffen van het vrouwtje met een paintballgeweer in de bomen te schieten. Die stoffen verwarren de mannetjesvlinders, die daardoor de vrouwtjes niet meer kunnen vinden, waarna ze sterven door stress. „Een duurzame methode zonder negatieve effecten op natuur, mens of dier.” En het is volgens Hellingman ook goedkoper dan gangbare maatregelen. Maar helaas, zegt ze, is het van Europese goedkeuring nog niet gekomen.
Silvia Hellingman: „Als de larven een ongunstige situatie aantreffen, trekken ze niet de boom in, maar de grond.” Foto Bram Petraeus
De nachten braken haar op. Ans Beerens-Berens liep tegen de zeventig en elke nacht moest ze vier of vijf keer haar bed uit om haar man Leon naar het toilet te begeleiden. Hij, midden zeventig, was warrig en liep moeilijk, dus zij moest de rollator erbij pakken. Soms stommelde hij naar het toilet terwijl zij nog sliep, dan vergat hij de rollator weleens. Een paar keer kwam hij ten val.
En dus dreigde de scheiding die vele stellen op leeftijd boven het hoofd hangt, een scheiding niet veroorzaakt door de dood en zelfs niet door uitgebluste liefde maar doordat de één naar het verpleeghuis verhuist terwijl de ander niks mankeert en thuis achterblijft.
Van uitgebluste liefde tussen Leon Beerens en Ans Beerens-Berens was ook na bijna veertig jaar huwelijk geen sprake. Ze vormden sowieso een succesvol duo, ook zakelijk. Beerens & Berens Catering BV verzorgde 35 jaar lang het eten en drinken in Fontys-hogescholen, de Hogere Agrarische School en andere Brabantse onderwijslocaties, van de dagelijkse bevoorrading van kantines tot de hapjes en drankjes bij feesten en diploma-uitreikingen. Een cateraar die, zegt Ans Beerens, „klasse en kwaliteit uitstraalde” en daardoor „net iets duurder” was dan concurrenten. Leon en Ans werkten fulltime, meer dan dat, Ans deed ook nog vrijwilligerswerk. Ze hadden het goed, kochten een Tilburgse villa die ze een jaar of vijftien geleden verruilden voor een „prachtig opgeknapt” appartement van 180 vierkante meter. Ze lunchten en dineerden veel en graag in goede restaurants en proostten met wijn die ze „mooi” noemden. En ze genoten van de twaalf vakantieweken per jaar, leve het onderwijs. Kinderen kregen ze niet. „We hadden de behoefte niet.”
Horecateam
Leon ging met pensioen in 2013, zij in 2019. Kort daarna werd hij ziek. Achter een depressie bleek dementie schuil te gaan en daar kwam later de hersenziekte cerebellaire ataxie bovenop. Hij belandde in een rolstoel. Ze woonden in hun appartement tot het niet meer ging.
Maar een scheiding bleek niet nodig. Juist in hun stad, Tilburg, was in 2016 een groot woonzorgcomplex verrezen waar oudere stellen samen naartoe konden verhuizen, Woonlandschap De Leyhoeve. Een paar jaar eerder had de rijksoverheid besloten de verzorgingshuizen af te schaffen. ‘Wonen’ en ‘zorg’ werden van elkaar gescheiden. Ouderen moesten zo lang mogelijk thuis blijven wonen, alleen voor de zwaardere verpleeghuiszorg konden ze nog aanspraak maken op een plek in een zorginstelling.
Ans Beerens-Berens in haar appartement in De Leyhoeve. Haar man woonde tot zijn dood in de zorgvleugel van hetzelfde complex.
Foto John van Hamond
Projectontwikkelaar Hendrik Roozen, een van de oprichters van De Leyhoeve, had van dichtbij meegemaakt wat de impact was van een noodgedwongen scheiding op gevorderde leeftijd: zijn hulpbehoevende vader moest verhuizen, zijn moeder bleef ongelukkig achter. Dat moest anders, vonden de initiatiefnemers, die niet uit de zorgsector kwamen: vastgoedbedrijf Roozen van Hoppe en investeringsfonds Bonita Groep. Ze wilden dat „55-plussers” in De Leyhoeve „samen” en „aangenaam” oud konden worden, niet in de setting van een traditioneel verzorgingshuis maar met onder één dak ‘zorgsuites’ én appartementen voor zelfstandig wonende ouderen. Ze mikten op maatschappelijk en commercieel ondernemen ineen. De Leyhoeve moest een plek zijn van gastvrijheid en luxe, inclusief brasserie, ‘fine dining’-restaurant, zwembad, sauna en terrassen. De eerste directeur kwam uit het hotelwezen.
Leon en Ans vergaapten zich tijdens een rondleiding aan het indrukwekkende vooraanzicht, breed als een paleis en vijf verdiepingen hoog. De hal achter de entree, zagen ze, deed in niets denken aan een zorginstelling. De welkomstbalie liep aan de achterkant over in een bar, bemand door een ‘horecateam’ gestoken in witte overhemden en met schorten om. Ze zagen het hoge, spiegelende plafond, de stellages met wijnglazen, de muren ingelegd met ademend mos, de open keuken, de leestafel met bibliotheek en brandende haard, de lounge, de brasserie, het bruine café. „Als ik dan tóch ergens heen moet, dan hierheen”, zei Leon.
Rolstoelvriendelijk
Hij verhuisde eind 2022 en kwam terecht in een van de 85 kamers in Leyhoeve’s zorgvleugel, die voor het overgrote deel wordt bewoond door mensen met dementie. In zijn ‘zorgsuite’ – zo noemt De Leyhoeve de kamers – en in de bijbehorende, gemeenschappelijke huiskamer bracht Leon zijn dagen door onder begeleiding van ‘medewerkers wonen en welzijn’. Ans Beerens verkocht hun appartement en betrok een van Leyhoeve’s tweehonderd ‘reguliere’ appartementen, opgeleverd zonder drempels en met brede, rolstoelvriendelijke deuropeningen. Een huurwoning van tachtig vierkante meter. Klein, naar haar smaak. „Ik had me ingeschreven voor een grotere maar die kwam niet op tijd vrij.” Ze liet het balkon overdekken met glas en legde er dezelfde pvc-vloer als binnen et voilà: twintig vierkante meter extra. Vanaf dag één genoot ze van het uitzicht op het groen van een groot, aanpalend park.
De brasserie van woonzorgcomplex De Leyhoeve.
Foto John van Hamond
Ans ging ’s ochtends de deur uit voor haar vele vrijwilligerstaken, ze was onder andere penningmeester van de Hasseltse Kapel en van organisatie tegen kinderuitbuiting Terre des Hommes. En daarna haalde ze Leon op uit ‘de zorg’ en nam hem mee terug naar haar appartement waar hij puzzelde en las terwijl zij verder werkte achter haar laptop. Een paar keer per week gingen ze aan het einde van de middag naar de leestafel beneden en vroegen ze om de dagschotel à 14,50 euro p.p. Varkenshaas met spek, kippendijen met tom kha kai-saus, cordonbleu met rösti. En ’s avonds trakteerden ze zichzelf op een advocaatje met slagroom in Leons ‘huiskamer’ in het bijzijn van een paar meeproostende medebewoners. Het ging zo goed dat Ans vooruit durfde te kijken. „Hij wordt honderd hier, dacht ik.”
Maar begin mei vorig jaar kreeg haar man een blaasontsteking en wilde hij niet meer eten en drinken. Hij vergat de rollator en kwam een paar keer ten val. Hij overleed op een vrijdag in zijn kamer, 78 jaar oud. Ans was bij hem. „Zeker herkende hij me”, zegt ze. „Hij heeft me nog bedankt. Hij zei: ‘Bedankt voor de goede zorgen’.”
Inpandige thuiszorg
Een jaar is ze weduwe nu. Ze heeft overwogen te verhuizen, want was ze hier nog op haar plek? Met haar 72 jaar is ze een „jongere”: de gemiddelde leeftijd van de zelfstandig wonende ouderen is 79. Bovendien is het kopen van een appartement financieel aantrekkelijker dan huren in De Leyhoeve, zegt ze. Ze pakt er een uitdraai bij. Kale huur: 1.812 euro. Parkeerplaats voor haar Volvo EX 30: 135 euro. En dan nog servicekosten, elektra, verwarming, water, horecabijdrage en de huur voor de berging. Opgeteld ruim 2.350 euro per maand. „Het gaat hard met het geld hoor”, zegt Ans.
En toch: ze verhuist niet. Ze heeft geen kinderen en hoe lief haar familie en schoonfamilie ook zijn, met mantelzorg zadelt ze hen liever niet op. In De Leyhoeve is de zorg op afroep beschikbaar, ook voor haar als ‘zelfstandig wonende’. De inpandige thuiszorg, ‘team Jasmijn’, heeft dertig zorgverleners in dienst. „Dat geeft een veilig gevoel, al ben ik nu nog gezond.” Die thuiszorg wordt vergoed via de zorgverzekering. Mocht ze ooit serieus verslechteren, dan kan ze intern verhuizen naar de zorgvleugel. De verpleging en verzorging daar worden vergoed via de Wet Langdurige Zorg – op een eigen bijdrage na. Voor de zorgsuite betalen bewoners huur. De suite van Leon, 33 vierkante meter groot, kostte 1.820 euro per maand.
Zang en dans
Nu Leon er niet meer is en Ans niet meer op de zorgvleugel hoeft te zijn, merkt ze dat het behoorlijk gescheiden werelden zijn, ‘zorg’ versus ‘regulier’. Dat zegt ook locatiedirecteur Mark van Slooten. „De verhuizing van zelfstandig appartement naar ‘de zorg’ wordt ervaren als best groot”, zegt hij. „Je weet dat het waarschijnlijk de laatste plek is waar je gaat wonen en daar worden mensen die nog ‘goed’ zijn lang niet altijd graag aan herinnerd.” Weliswaar drentelen rond de bar en loungeruimte geregeld drie of vier vergeetachtige mensen rond – „altijd dezelfden”, zegt Ans, „iedereen kent en groet ze” – en er zijn gezamenlijke dans-en-zangochtenden met een niet onaardig aantal deelnemers. Maar tegelijkertijd is Leyhoeve’s zorgfunctie behoorlijk aan het oog onttrokken. Bovendien moet je voor aanspraak op een plek in de zorgvleugel er steeds slechter aan toe zijn, net als in alle Nederlandse verpleeghuizen: alleen de echt zware zorg wordt nog vergoed. Gevolg is dat de Leyhoeve-directie de oversteek van ‘regulier’ naar ‘zorg’ zo lang mogelijk moet uitstellen, net zoals de rijksoverheid erop aanstuurt dat ouderen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. „Dat is ook de wens van onze bewoners zelf”, zegt directeur-bestuurder Margot van Leijen.
En dus neemt onder de zelfstandig wonende ouderen het belang toe van thuiszorg door ‘team Jasmijn’. En, net als de rijksoverheid, stimuleert ook de Leyhoeve-directie dat de hulp aan ouderen deels wordt opgevangen door mantelzorgers. Ook bevordert de directie sinds kort nadrukkelijk dat zelfstandig wonende ouderen meer naar elkaar omkijken. ‘Samenredzaamheid’ is de door directeur Van Leijen gebezigde term: „Wat kunnen vitale bewoners als mevrouw Beerens betekenen voor minder vitale medebewoners?”
Wel, mevrouw Beerens draagt graag haar steentje bij dus zit ze niet alleen in Leyhoeve’s cliëntenraad maar is ze ook lid van de onlangs opgetuigde ‘denktank’ die aan de ‘samenredzaamheid’ handen en voeten moet geven. Idee is bewoners meer met elkaar in contact te brengen, via „activiteiten en koffiemomenten”. Er is een papieren magazine in de maak, de ‘Leybode’, die elk kwartaal „nieuwtjes en feitjes” biedt „voor en door bewoners”. „Stel”, zegt Van Leijen, „we hebben geïnventariseerd dat een aantal bewoners heel goed is met ict, dan schrijven we op dat je met computerproblemen kunt aankloppen bij die en die appartementen.” Ook wordt met bewoners een gids gemaakt met alle inpandige activiteiten en clubjes op een rij, van de dart- tot de bridge- tot de fietsclub. „We willen de drempel om deel te nemen zo laag mogelijk maken. Als je elkaar ontmoet, ga je uiteindelijk ook makkelijker iets voor elkaar betekenen.”
Het café van Woonlandschap De Leyhoeve in Tilburg.
Foto John van Hamond
Vrijdagmiddagborrel
Het wonen in De Leyhoeve bevalt Ans Beerens goed. Het complex heeft een „bepaalde klasse” en er wonen „allemaal nette mensen”. En zijzelf leeft gewoon haar bedrijvige leven. Ze gedijt solo prima, al mist ze haar man elke dag. Ze ontbijt met yoghurt en fruit en pakt dan haar auto. Op naar de Hasseltse kapel. Op naar Parochie De Goede Herder waar ze commissielid is van vier begraafplaatsen. Op naar een lunch met vriendinnen of familie of naar haar wekelijkse kappersafspraak op vrijdagochtend. Terug in De Leyhoeve klopt ze aan bij overbuurman Piet, want sinds kort maken ze aan het begin van de middag een dagelijkse wandeling. „Niet zomaar wandelen hè. Op tempo.” Ze eten ook een paar keer per week samen beneden in de brasserie. Nee nee nee, het is puur een vriendschap, zegt ze – „hij is 85!”. Of Henk belt, van een etage lager. „Zeg Ans, zullen we samen een wijntje pakken?” Nou en dan zitten ze daarbeneden bij de bar en zeggen ze: „zullen we ook maar blijven eten dan?”
De vrijdagmiddagborrel is vaste prik, drinken ze wijn met een man of vijftien. „Ik ben een Franse witte wijndrinker”, zegt ze. „Ik was niet zo tevreden over de wijn hier. Ik heb er een andere doorheen gekregen.” Nee, ze zegt niet hoeveel ze maandelijks aan horeca uitgeeft. Maar met een blik op haar banksaldo en uitgavenpatroon heeft ze uitgerekend, je bent penningmeester of niet, dat ze niet ouder dan negentig moet worden. Al kan ze natuurlijk zuiniger gaan leven. „Maar ja”, zegt ze, „morgen kun je dood zijn.”
Hij had een beetje pijn in zijn armen, zijn benen waren wat stram, maar verder voelde hij zich prima die avond. Even in de auto naar zijn boerderij in Tiendeveen voor een klusje en dan gauw weer terug naar huis. Terwijl hij zijn Mercedes over de N348 stuurde dacht hij aan Etiënne, zijn zoon. Die stond met de trekker voor het distributiecentrum van de Jumbo in Mariënheem om te protesteren. Ze zouden er de hele nacht en de volgende dag blijven. Er waren optredens, hamburgers, een grote trekker was zwart gespoten. ‘De bom barst’, stond erop.
Het waren broeierige dagen in die vroege zomer van 2022. De minister had een kaartje gepresenteerd waarop stond in welke gebieden er te veel stikstof werd uitgestoten. Ineens zagen boeren massaal dat ze misschien wel zouden moeten stoppen. Overal waren ze de straat op gegaan. En nu stond zijn zoon erbij, vlak bij de thuisboerderij in Mariënheem, waar de familie al decennia boerde.
Ineens, hij voelde het niet aankomen, werd het melkveehouder Paul Bruggeman zwart voor de ogen. Toen hij bijkwam zag hij dat zijn auto in de prak lag. Hij schudde versuft zijn hoofd. Probeerde zijn armen en benen te bewegen. De politieman die later kwam zei dat hij een engeltje op zijn schouder had gehad.
De volgende ochtend hing zijn schouder naar beneden, zijn rug was een stalen schroef, zijn armen bewegen ging nauwelijks. „Je gaat er niet naartoe, Paul”, zei Annelies, zijn vrouw. Neuh, zei hij. Even later zat hij naast haar in de auto. Ze stopten op 500 meter van de meute, die na een nacht protesteren nog altijd voor het distrubutiecentrum stond. Zagen hun zoon staan, met zijn trekker en een negen meter lange wagen, tussen honderden boeren. Hij wist dat Etiënne al een poos niet goed sliep van de onzekerheid over zijn toekomst. Toen hoorde hij dat de Mobiele Eenheid zou gaan ingrijpen.
Hij belde Etiënne: nu vertrekken, ze vegen het leeg. En vijf minuten later belde hij nog eens. Woedend. Toen pas ging zijn zoon weg. Zelf liep hij op de menigte af, samen met een agent. Hij was het eens met de boeren, zijn mensen. Hij was zelf al jaren met de overheid in een juridisch gevecht omdat zijn boerderij moest krimpen voor een natuurgebied. Maar knokken met de politie zou niks oplossen. Gelijk hebben en gelijk krijgen is iets anders – dat had hij wel geleerd. Hij praatte op ze in. De eerste mensen vertrokken snel. Je gaat de bietenbrug op, zei hij. Dit gaat fout, denk aan je vrouw en kinderen. Toen ging de rest ook.
De ochtend daarop klopte Annelies naast zich op de bank. „Paul”, zei ze, „wat wil je nou? Je hebt de hemel gezien, en kijk eens naar wat we hier hebben opgebouwd. Dat ongeluk gebeurde niet zomaar.” Hij nam een slok koffie en binnen vijf minuten waren ze eruit: hij zou stoppen met boeren. Hij zou hulp zoeken.
Boeren in de problemen
Emissies, ammoniak, stikstof, zuurgraad. Boeren praten over weinig anders tijdens het eten. Het leidt tot felle discussie, soms tot protesten. Maar over sommige zaken praten ze niet. Die sluimeren, die raken bedolven. Tot ze zichzelf naar het oppervlakte dwingen.
Foto’s Merlijn Doomernik
Onder geen andere beroepsgroep in Nederland komen zoveel zelfdodingen voor als bij boeren. Tussen 2013 en 2023, blijkt uit de meest recente cijfers , kwamen gemiddeld 17 per 100.000 agrariërs om het leven door suïcide. Het gaat om meerdere boeren per maand, al tien jaar lang, berekende 113 Zelfmoordpreventie eerder dit jaar in samenwerking met belangenorganisatie LTO. Het suïciderisico bij boeren is meer dan twee zo hoog als voor mensen die werken in de zakelijke dienstverlening, het onderwijs of de zorg. Risicofactoren die volgens de organisaties bij boeren „vaker aanwezig zijn”: hoge druk door steeds veranderende wetten en regels, geldzorgen en het „negatieve imago” van de agrarische sector.
Onder geen andere beroepsgroep komen zoveel zelfdodingen voor
En het vak is al onzeker. Dieren kunnen ziek worden, prijzen van melk, eieren en gewassen schommelen. Regen, storm en droogte kunnen oogsten bederven. Tijdens de mond- en klauwzeercrisis van 2001 liepen veel boeren post-traumatische klachten op.
Het zijn zorgen die Nederlandse boeren delen met collega’s in de hele wereld. Eén op de vijf boeren in Europa heeft depressieve gevoelens, ongeveer een kwart krijgt een burn-out, staat beschreven in een studie van het Europees Agentschap voor een veilige en gezonde werkomgeving die eind vorig jaar werd gepubliceerd.
Het suïcidecijfer onder boeren is overal hoog. In een Iers onderzoek uit 2023 zei één op de vijf boeren in de laatste twee weken suïcidale gedachten te hebben gehad. In Frankrijk maakt elke twee dagen een boer een einde aan zijn leven; de kans dat een boer daar sterft door suïcide is meer dan twee keer zo groot dan gemiddeld in het land. In Italië gaat het om vergelijkbare cijfers, in de Verenigde Staten is het risico op zelfdoding onder boeren 3,5 keer hoger dan gemiddeld.
Dat zoveel boeren tot de wanhoopsdaad worden gedreven komt mede doordat in traditionele plattelandsgemeenschappen weinig ruimte is voor mentale problemen of om daarover te praten, staat in het rapport.
„Hulp vragen is een kracht, maar het wordt door boeren vaak gezien als falen”, zegt Piet Boer, de voorzitter van Zorg voor Boer en Tuinder, een organisatie die hulpverleners koppelt aan boeren met problemen. Er zijn maar weinig agrariërs die als kind hebben geleerd om te praten over problemen. Wat op het erf misgaat, neem je niet mee het voorhuis in. Boer: „‘Kop d’r veur en goan’, dat zit heel diep in de cultuur. Maar wat op het werk misgaat heeft altijd zijn weerslag op het gezin, en dat kan voor grote spanningen zorgen”.
Midden jaren negentig maakte Geert Mak in zijn geschiedschrijving Hoe God verdween uit Jorwerd al melding van de mentale problemen die meer en meer boeren ervaren. Er was al een SOS-lijn voor agrariërs in psychische nood. Het probleem verdween nooit, en toch hebben maar weinig mensen het erover. Terwijl politici over elkaar heen buitelen in discussies over stikstof en de toekomst van boeren, komt dit thema weinig aan bod – al riep BBB-voorvrouw Caroline van der Plas onlangs in een debat zonder daar bewijs voor te leveren dat milieuorganisaties boeren tot zelfmoord drijven.
En juist ook aan de keukentafels van boeren die mensen kenden die uit het leven stapten of die collega’s zien worstelen, blijft het stil.
Lees ook
Hoe de dorpsgek verdween uit Friesland: ‘Op het platteland praten mensen liever niet over hun psychische problemen’
Stalen kabel
Hij was aan het werk op het land, achter het huis in Mariënheem, een dorp in de Sallandse gemeente Raalte. Twintig jaar geleden is het alweer. Twee trekkers aan elkaar, vastgebonden met een stalen kabel en een haak. Dubbel werk in dezelfde tijd. Toen sprong de kabel los en zwiepte met een enorme vaart recht in het gezicht van Paul Bruggeman. Hij was toen 43 jaar, zijn vijfde kind was net geboren.
„Ik ben voor de organen nog weggebracht, zeiden ze later. Ze moesten afscheid van me nemen. Maar ik ben niet doodgegaan, en ook geen kasplantje geworden”, vertelt hij aan een ruwhouten tafel in het achterhuis van de boerderij. Paul Bruggeman (64) raakt even het litteken op zijn voorhoofd aan, dat doet hij vaker als hij nadenkt. Zwarte koffie, een mariakaakje, om hem heen allerlei spullen die hij verzamelde. Een boekenkast in de vorm van een Engels telefoonhokje, een schilderij van een koe, een opgezette vos. Door de ramen is het erf te zien, de hond, de ganzen. Sommige van de kinderen – vier meisjes, één jongen – hebben het ongeluk zien gebeuren.
Een paar zinnen stuurde hij: ik ben boer, ik ga stoppen. Ik heb hulp nodig
Zijn ouders boerden hier al, in het klein nog, alles met de hand. Hij leerde het vak van zijn vader. Geen prater, wel iemand van oneliners, met een goed gevoel voor strategie en bedrijfsvoering. Zijn moeder praatte wel, maar niet over hoe ze zich voelden. Een groot gezin hadden ze, met negen kinderen, het was hard werken om alle monden te voeden.
Toen Paul Bruggeman het overnam, begin twintig, wist hij dat het bedrijf moest groeien om te overleven. Dat lukte, samen met Annelies, maar het was alsof alles wat er mis kon gaan hen overkwam. Pure pech, denkt hij, gelovig is hij nauwelijks, dat is meer iets van Annelies.
In het begin hadden ze de varkens, steeds meer. Toen kwam de varkenspest in 1997. „Och jee, al die varkens die lagen te creperen in de stal. Dat voel je hoor.” Zijn vader zei: wij hadden een vijand in de oorlog, maar jullie hebben de varkenspest en dan kun je niemand aanvallen. Dat leek hem nog erger. Toen het voorbij was, kwamen ze voor het eerst kort in contact met het maatschappelijk werk, om het af te sluiten.
Het bedrijf groeide, de verdiensten waren goed. Toen mond-en-klauwzeer, in 2001. Blaren in de bek, op de uiers, de poten, maar niet bij zijn dieren. Er mocht van alles niet meer. Stond een man van de toezichthouder met een verrekijker naar zijn erf te kijken. In het hele land werden honderdduizenden dieren afgevoerd en gedood – ook als ze nog gezond waren. Protesten waren er, er werden in een ander dorp een paar ambtenaren gegijzeld. En Paul Bruggeman zei tegen de man met de verrekijker: „Je bent niet de boze geest, maar als je het erf op komt belanden wij samen in het ziekenhuis. Deze jongen gaat nu doen wat hij moet doen als boer.” Hij ging gewoon aan het werk – niemand kwam het erf op.
Foto’s Merlijn Doomernik
Het trekkerongeluk gebeurde een paar jaar daarna. Annelies zat met de vijf kinderen, hij kon nog geen stap zetten. In de revalidatiekliniek zag hij een vrouw zonder benen. Ze was meestal vrolijk, viel hem op. En hij dacht: ik kan nog lopen, ik zal weer lopen, en als zij goede moed houdt doe ik dat ook. Geen cent werd er meer verdiend en de bank klopte aan de deur. Steeds harder, tot ze na een jaar of drie zeiden: verkoop de boel maar.
Hij praatte met Annelies. Zijn lichaam voelde alweer wat sterker, hij kon meer doen op de boerderij. Als bestuurder zat hij bij allerlei vergaderingen. Het zag er economisch niet slecht uit. Ze hadden hetzelfde gevoel: alles zit tegen, maar we hebben elkaar, en na slechte komen altijd goede jaren. „Toen heb ik tegen mezelf gezegd: Paultje, je gaat het misschien niet redden, maar je gaat het wel doen.”
Er waren genoeg mensen die hem niet begrepen. Al die ellende, en waarom? Zeker toen er ook nog een grote uitslaande brand was in de opslag- en machineloods, zeiden mensen: verkoop de hele rotzooi en ga op de bonnefooi leven. Pak je rust, neem de tijd met de kinderen. Maar voor hem werkt dat niet zo. Hij nam afscheid van de varkens en nam er meer koeien bij. „Wij wilden ons leven in dienst stellen van het boerenbedrijf. Het zit in elke vezel. Dus dan is het huilen, dan is het vechten, door onbegrip bijten, privé alles wegzetten. Geïsoleerd raken. Maar er is geen tijd om na te denken. Als het op is, is het op. Maar de stopknop heb ik nooit hoeven indrukken.”
Niet te veel praten
Als het de boer tegenzit dan kiest hij meestal voor „doorpakken, niet te veel praten, werken”, vertelt Piet Boer van Zorg om Boer en Tuinder. Hij kent Paul Bruggeman niet, maar zijn verhaal lijkt volgens hem op dat van vele andere boeren die hulp zoeken.
Voor de telefonische hulplijn van zijn organisatie werken vijftig mensen. Steeds vaker worden ze gebeld door boeren met psychosociale problemen, en dat heeft volgens Boer alles te maken met de overheid die er niet in slaagt om Nederland uit de stikstofcrisis te loodsen. De laatste jaren, zegt hij, is „de noodzaak van een hulplijn” alleen maar groter geworden. Naast de medewerkers van Zorg voor Boer en Tuinder, die doorlopend zo’n 60 hulpvragen behandelen, is er ook nog Taboer, eveneens een onafhankelijk loket waar boeren terecht kunnen met hun problemen. Daar kwamen de afgelopen twee jaar 165 meldingen binnen. Dat er mensen de telefoon opnemen die het boerenbestaan kennen is belangrijk, want de huisarts en geestelijke gezondheidszorg zijn vaak onbekend en soms onbemind. „Ze spreken de vaktaal niet altijd, begrijpen de context van de problemen niet goed”, zegt Boer.
„In onze meldingen zien wij een duidelijke verschuiving. Vroeger belden mensen omdat er financiële problemen waren of iets in het gezin, nu zijn mensen bezorgd over hun toekomst. Mensen zijn bang voor rechtszaken van natuurclubs, bang dat ze ineens moeten stoppen. Ze hebben het gevoel dat ze niet meer kunnen vertrouwen op de overheid. Dat kan zoveel onzekerheid geven dat ze in een diepe crisis terechtkomen. Áls een boer belt, kan hulp meestal niet meer wachten.”
Lees ook
Boeren zijn vaker depressief, ‘onzekerheid en kritiek knagen aan je’
Een man een man, een woord een woord. Zo is het voor Paul Bruggeman altijd geweest. Hij sluit deals, ook als het om veel geld gaat, liefst met een handdruk. Jij gelooft alles veel te makkelijk, zegt Annelies vaak tegen hem. Hij weet het, maar zo is hij nu eenmaal. Dus toen hij zijn boerderij ruim tien jaar geleden moest verplaatsen en verkleinen om ruimte te maken voor het beschermde natuurgebied in de buurt, het Boetelerveld, sloot hij een deal met de ambtenaren van de provincie. Hij zou verhuizen, zij zouden een flink bedrag aan subsidie betalen.
Het ging mis. Hij dacht zes ton te krijgen, de provincie betaalde er twee. Moest hij naar de Raad van State om zijn gelijk te halen – hij won. Daarna wéér een conflict, want de provincie rekende opnieuw en keerde in zijn ogen niet het hele bedrag uit. Ze kwamen er niet uit en een tweede zaak bij de hoogste bestuursrechter verloor hij. Kostte hem volgens zíjn berekeningen een paar ton. „Ik ben gepiepeld, geplaagd en gepest, maar uiteindelijk moet je het loslaten”, zegt hij.
Nu kan hij dat. Hij heeft het moeten leren.
Moe
Die ochtend na zijn auto-ongeluk en de protesten bij de Jumbo, toen Annelies en hij besloten om te stoppen met boeren, heeft hij meteen een e-mail gestuurd aan het maatschappelijk werk in Raalte. Hij had er een advertentie van gezien in de nieuwsbrief van de gemeente. Een paar zinnen stuurde hij maar: ik ben boer, ik ga stoppen en heb veel meegemaakt. Ik heb hulp nodig.
Hij kon meteen terecht bij de agrarisch hulpverlener, een boerendochter die het maatschappelijk werk was ingerold. Dat is nu drie jaar geleden. Hij vond het heerlijk om te praten. Zo fijn om alles eens met iemand te delen. Ze keken niet alleen naar hem zelf, maar ook naar wie hij is in zijn gezin. Hij leerde er veel van, maar hij was moe, zo moe. Weken, maanden ging hij praten. Eindelijk begreep hij dat hij nooit had geluisterd naar zichzelf. Dat zijn lichaam zichzelf uiteindelijk had uitgeschakeld, tijdens die autorit. Nu kwam alles eruit. Niet makkelijk, wel goed. Hij staat vaak aan het veldje waar zijn zwarte zwanen scharrelen om na te denken.
Hij had nooit echt gekeken naar wat hij had bereikt. Ondanks alles: een bloeiend bedrijf, met drie locaties. 300 hectare grond, 440 melkkoeien, mooie machines. De locatie in Tiendeveen goed kunnen verkopen. Ze wilden hem bij het maatschappelijk werk leren dat hij trots mocht zijn, en dat ook mocht zeggen. Zo ver is hij nog niet.
In Mariënheem zal het allemaal wat kleiner worden. Minder dieren, minder machines, langzaam neemt hij afscheid van het bedrijf. De kinderen willen het niet overnemen. Zijn dochter misschien één van de boerderijen, maar niet alles. Met Annelies is hij onlangs een dagje naar Limburg geweest. Een klein wit kappelletje zagen ze. Ze gingen naar binnen, het raakte hem, de eenvoud.
„Je hoort soms in onze wereld dat mensen eruit stappen. Zo ver kwam het bij mij nooit, gelukkig. Maar ik kan begrijpen dat het te veel wordt. Wees dan niet te groot, en ga met iemand praten. Er zijn mensen die je willen en kunnen begeleiden, het helpt echt. Al kunnen we misschien nooit helemaal begrijpen wat mensen drijft. De mens is uiteindelijk maar heel klein, heel nederig.”