Wie winst maakt, heeft gelijk, volgens het beperkte wereldbeeld van Johan Norberg

Ruim twintig jaar geleden kreeg de Zweedse historicus Johan Norberg enige bekendheid met zijn boek In Defense of Global Capitalism (2001), waarin hij een lans brak voor het vrijemarktdenken en de globalisering. In zijn ogen was kapitalisme het beste middel om groei, geluk en gezondheid te vergroten. Honger, armoede en kindersterfte liepen immers in alle landen terug waar de markt niet werd belemmerd door overheden, protectionisme of dictatuur.

Het boek was een aanval op de antiglobalisten van eind jaren negentig, die stelden dat een open wereldmarkt juist leidt tot grotere ongelijkheid, lagere lonen, vervuiling en verval van mensenrechten. Zij reageerden fel op Norberg, die verbonden is aan het Cato Institute, een libertaire denktank in Washington, en plaatsten hem direct in het rechtse kamp. Zijn boek verscheen kort voor 9/11, toen de neoliberale wind nog vrij onbekommerd waaide – kredietcrisis, klimaatzorgen en de pandemie waren nog ver weg.

The Capitalist Manifesto is de opvolger van In Defense of Global Capitalism. Norberg wil de argumenten voor kapitalisme die hij eerder poneerde „opnieuw bekrachtigen”. En tegelijk onderzoeken hoe de wereld er nu, twintig jaar later, voor staat. Zijn conclusie: het gaat prima. De extreme armoede neemt verder af, de kindersterfte daalt nog steeds en zelfs de ongelijkheid is mondiaal verminderd.

De Zweed is een wervelwind van feiten en data, en eigenzinnig als het gaat om de interpretatie daarvan. Zo schrijft hij dat de rijkste 10 procent van de wereldbevolking nu „nog maar 82 procent van alle rijkdom in handen heeft, terwijl dat 89 procent was”. En het aandeel van de rijkste 1 procent is „gedaald van 48 naar 45 procent”. Het is de vraag of je de neutrale lezer hiermee overtuigt dat het mondiale speelveld gelijker wordt.

Norberg preekt vooral voor de eigen libertaire parochie. In het vierde hoofdstuk, In defence of the 1 per cent, komt hij expliciet op voor de allerrijkste mondiale ondernemers. Die nemen immers „de allergrootste risico’s op de markt, die een mijnenveld is”. Een ander punt van vooruitgang is in zijn ogen dat „alle mooie innovaties die de rijken hebben ontwikkeld nu toegankelijk zijn voor iedereen. We delen ze. Dat was tweehonderd jaar geleden niet zo.”

Dergelijke passages klinken ondernemers als Elon Musk als muziek in de oren. De eigenaar van SpaceX, Tesla en X tweette eind oktober zijn goedkeuring: „Dit boek legt uitstekend uit waarom kapitalisme niet alleen succesvol is, maar ook moreel juist – met name hoofdstuk vier.” Direct vlogen de verkoopcijfers van Manifesto op Amazon omhoog.

Kritiek nu van rechts

Wat misschien de interessantste observatie is van de Zweed, is dat de kritiek op zijn libertaire standpunten nu niet meer van links komt, maar van de populisten. Die zien mondiale vrijhandel als een bedreiging voor de witte lagere middenklasse en pleiten, van Trump tot Wilders, voor handelsbarrières en het buitensluiten van immigranten. Voor dat wereldbeeld heeft Norberg geen goed woord over: „Rechts heeft feitelijk geen economische agenda.”

Wat Norberg na twintig jaar ook constateert, is dat de wereld is veranderd en dat hij „nog steeds dezelfde ideeën heeft”. Daarmee stuiten we direct op de achilleshiel van Manifesto. Het boek komt nogal drammerig over in de manier waarop het kapitalisme onophoudelijk wordt aangeprezen als de oplossing van alle wereldproblemen. Als mansplaining een olympische sport was, zou Norberg een gerede kans maken op goud.

De Zweed heeft daarnaast de neiging om andersdenkenden van tafel te vegen. Hij pleit, ook in zijn boek Open uit 2021, voor een ruimdenkende houding om de wereld vooruit te helpen, maar kritiek op de schaduwzijden van het kapitalisme wijst hij direct af. Wanneer de Franse econoom Thomas Piketty stelt dat geërfd vermogen door de eeuwen heen beter rendeert dan arbeid, en dus hoger belast moet worden, vindt Norberg dat de Fransman „in zijn Parijse ivoren toren helemaal niets begrijpt van ondernemerschap”.

Ook heeft hij kritiek op de Italiaans-Amerikaanse econoom Mariana Mazzucato, die onderzoek doet naar de rol van overheden bij innovatie, zoals het Amerikaanse ministerie van Defensie bij de ontwikkeling van het internet. Norberg noemt haar research „anekdotisch en deels verzonnen”. Steeds bagatelliseert hij het belang van nationale overheden en ook de Europese Unie als subsidiegever of initiator van vernieuwing.

Zijn visie op China is ook typerend: hij stelt dat het land vooral ging groeien door de „sterke ondernemingszin van de boeren” en dat de rol van partijleider Deng en de Communistische Partij in de hervormingen wordt overschat. Ook zegt hij „niet te geloven dat China de leidende rol van de VS kan overnemen”, terwijl Beijing wat productie betreft Amerika al voorbij is.

Er is één moment in het boek waar de Zweedse auteur even hardop twijfelt over het kapitalisme als succesformule. Norberg heeft het dan over de neergang van de rust belt in de VS. In staten als West-Virginia heeft de werkloosheid tot zoveel drank- en drugsmisbruik geleid dat het sterftecijfer weer terug is op het niveau van 1980. „Deze groep doet mijn optimisme wankelen”, schrijft Norberg.

Het moment van reflectie is kort. Al snel grijpt de Zweed terug op zijn vaste mantra’s en serveert hij de welfare state en de armoedeval in de VS af: een ondernemer zou dit probleem beter oplossen. En er meteen wat aan verdienen.

Ergens in zijn boek schrijft Norberg: „Het kapitalisme draait om winst en verlies. Maak je winst, dan doe je het goed. Maak je verlies, dan doe je iets verkeerd.” Of dat zo simpel ligt, kun je je afvragen. Veel ondernemers beseffen dat de overheid belangrijk is voor de economie, zoals duidelijk werd tijdens de pandemie en de energiecrisis na de Russische aanval op Oekraïne. Norberg draagt zijn boek op aan „de klassieke liberalen”, zoals Adam Smith. Maar juist die onderschreef de rol van de staat in de vrije markt, omdat ondernemers ook worden gedreven door eigenbelang. Winst maken is mooi, maar biedt geen garantie dat de samenleving er beter van wordt.