Wie of wat is het nou ‘de middenklasse’?

Als we de coalitiepartijen mogen geloven, is er één grote winnaar van het akkoord over de Voorjaarsnota: de middenklasser. Maar aan tafel bij Bar Laat had JA21-lijsttrekker Joost Eerdmans in het akkoord „de hele middenklasse eigenlijk niet gezien”. En Jimmy Dijk van de SP zei dat hij het woord niet meer wil zien: „Het is een politieke opportunistische term, laten we die niet meer gebruiken”.

Toch is het een populair begrip in Den Haag. Begin maart was er zelfs een debat in de Tweede Kamer over de positie van de middenklasse in Nederland. Hier zei iedere partij van links tot rechts op te komen voor de middenklasse. Maar het is onwaarschijnlijk dat iedere partij zich bij de ‘middenklasser’ dezelfde persoon voorstelt. Dat roept de vraag op: wie of wat is de middenklasse?

Heb je geen woordenboek?

Jawel, maar dat helpt niet veel. Van Dale definieert de middenklasse als ‘de klasse tussen hoog en laag’. Klinkt goed, zegt weinig.

In Nederland duikt het woord in 1880 voor het eerst op in de Tweede Kamer als term „voor de klove, die tusschen arm en rijk bestaat”. De term middenklasse zegt dus vooral iets over wat het níet is: geen elite en ook geen arbeidersklasse. Maar wat dat concreet betekent – qua inkomen, beroep, opleiding of levensstijl – blijft onduidelijk.

Werd dat tijdens het Kamerdebat dan niet duidelijk?

Niet echt. SP’er Dijk zei meerdere keren aan VVD-leider Yesşilgöz te hebben gevraagd wie zij tot de middenklasse rekent. Haar antwoord: „Dat zijn al die mensen die dit land draaiende houden. Die elke dag naar hun werk gaan.” Volgens het CBS werkt 73 procent van de 15- tot 75-jarigen. Als dat allemaal middenklassers zijn, is de groep wel héél ruim.

Middenklasse, middeninkomen, middengroep, middenstand – het klinkt als variaties op hetzelfde, maar ze wijzen elk een iets andere kant op. De een zegt iets over inkomen, middenstand iets over een beroepsgroep en middengroep alleen dat er een groep tussen twee groepen in zit. Maar maakt niet concreet welke groepen dat zijn.

Maar hebben daar dan geen instanties voor?

Jawel, maar ook die zijn het niet eens. De OESO hanteert een inkomensgrens van 75 tot 200 procent van het mediane inkomen. Het IMF kiest voor 50 tot 150 procent. De Wereldbank kijkt weer meer sociologisch: een huishouden behoort tot de middenklasse als het een relatief laag risico heeft om in armoede te vallen.

In Nederland vermijdt het CBS het woord liever en gebruikt termen als ‘middeninkomens’ of ‘inkomenspercentielen’, meestal de middelste 60 procent van huishoudens. Het CPB gebruikt ‘middenklasse’ niet, omdat het „niet meer zegt dan ‘middengroep’” en dus teveel openstaat voor eigen invulling. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid doet een poging. Inkomen tussen de 60 en 200 procent van het mediaan. Iets concreter dus, maar nog steeds ruim: het omvat 60 procent van de bevolking.

Dus… wie of wat is het nou ‘de middenklasse’?

Tja, ‘de middenklasse’ lijkt vooral een containerbegrip waarin iedereen alles kan projecteren. Voor politici is het vooral een handige term: vaag genoeg om niemand uit te sluiten, herkenbaar genoeg om iedereen aan te spreken. Of, zoals Jimmy Dijk suggereerde bij Bar Laat: je kunt er alle kanten mee op. En precies dát maakt het zo politiek bruikbaar.