N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Joke van Leeuwen De verteller is de boel aan het manipuleren. Dat heb je als lezer zó snel door, dat je bijna de subtiliteit van deze beklemmende roman uit het oog verliest.
‘Krijg ik geen koffie? zei ik. Ik dacht dat jij niet wilde. Jij dacht! Jij dacht! Ze zei dat ze wel even een kopje voor me zou inschenken. Kleine moeite, zei ze. Nee, Zigi! Nu is het te laat! Jij denkt alleen maar aan jezelf en je staat in de weg!’
De diagnose is gauw te stellen: dit is wat gaslighting genoemd wordt. Manipulatie die een gestage stroom is van verwijten, beschuldigingen en agressie, waardoor het eigenlijke probleem overspoeld en uit het zicht raakt, namelijk: de overtrokken onredelijkheid en onverdraagzaamheid van degene van wie al die verwijten komen. Die voelt zich tekortgedaan, die aarzelt er niet over om de oorzaak buiten zichzelf te plaatsen en die ziet een patroon, waar dit perfect in past. Waardoor degene die de verwijten incasseert in een schuldgevoel gedwongen wordt, aan zichzelf gaat twijfelen. Natúúrlijk had zij hem koffie moeten geven, hoe kón ze dat niet doen, en waarom was ze toch altijd zo onhandig, zo onattent, zo onaardig?
Wie is hier het slachtoffer? Zelf denkt de koffieloze dat hij in zijn recht staat, en dat de koffiezetter alleen maar aan zichzelf denkt – en die verhouding van opvattingen is deel van het probleem. De manipulatie gebeurt misschien niet eens bewust, de gaslighter denkt nu eenmaal dat het universum om hem draait, dat hij in zijn recht staat. Als lezer weet je beter: wantrouw dat oordeel.
Joke van Leeuwen laat in haar nieuwe, korte roman Ik dacht dat jij zo’n ‘dader’ aan het woord, als ik-verteller. Degene die het verhaal vertelt, die het narratief bepaalt, is degene die niet doorheeft dat er toch echt iets gestoords aan hem kleeft, aan het plezier waarmee hij de volgende anekdote opdist, aan dat lachje aan het eind: ‘Toen Zigi een keer eten had gemaakt dat ik niet lekker vond, alsof ze het erom deed, al had ze er een uur voor in de keuken gestaan, om eten te maken dat ik niet lekker vond, eten dat mijn lichaam niet wilde accepteren, heb ik de hele inhoud van het zoutvaatje eroverheen gekieperd en gezegd dat ik het niet kon eten, omdat het te zout was, haha.’
Geluiddicht
Hoe verhoud je je daar als lezer toe? Enerzijds klinkt in Ik dacht dat jij meteen vanaf het begin een wonderlijk pakkende vertelstem, krachtig, gevat, eigenzinnig, iemand die gewend is niet tegengesproken te worden. Anderzijds: dat hij een groot mankement heeft en diep onsympathiek is, heb je als lezer gauw door. Misschien wel te gauw: de manipulatie ligt er in de roman al direct zo dik bovenop, het kan je bijna niet ontgaan. Dit is een onbetrouwbare verteller op een wel erg doorzichtige manier. Als dat de ‘clou’ is heb je die gauw door en zo blijft er weinig ruimte voor andere, menselijke kanten die deze verteller toch ook moet hebben. Hij zal toch ook de leuke, beminnelijke man zijn die zijn geliefde Zigi in hem ziet. De vraag is: hoe kan zij het niet zien? Hoe kan het dat zij alleen maar bezig is met incasseren, accepteren, toedekken, verder leven?
Lees ook de recensie van Joke van Leeuwens roman Hier: Boter smokkelen in guur grensgebied
Van Leeuwen rijgt de veelzeggende scènes aan elkaar – schrijnend, maar niet zonder humor. Hij is kunstschilder, tekent graag ‘besmeurde smoelen’ en lijdt aan een tekort aan erkenning, waardoor zij onmiddellijk moet komen als hij haar iets wil tonen, anders breekt de hel weer los. Zij is concertvioliste en maakt dus vreselijk veel lawaai, dus hij richt een geluiddicht oefenkamertje voor haar in – wat tot een gedenkwaardige, pijnlijk grappige scène leidt. Hij komt thuis en wordt niet door haar opgewacht, waardoor hij in paniek raakt, vreest dat ze ervandoor is en door het huis begint te rennen. Tot blijkt dat ze in haar oefenruimte zit te bellen en hem niet hoorde, in het vakkundig geluiddicht gemaakte kamertje.
De verteller ontdekt een verscheurde ansichtkaart in de vuilnisbak, waarvan hij ‘opeens zeker’ weet dat die van zijn dochter was en door Zigi is onderschept, dus hij belt haar woedend op, ‘en ze reageerde alsof ik gek was, maar ik ben niet gek’, waarmee het gesprek beëindigd wordt, hij de ansichtkaartsnippers aan elkaar puzzelt en inziet dat het geen kaart van die dochter was, ‘maar wie zei me dat Zigi geen andere kaarten had kapotgescheurd als ze zo goed kon scheuren?’
Psychologisch puzzelend
Veelzeggende scènes dus, maar die veelheid werpt ook de vraag op of Van Leeuwen niet wat subtieler had moeten zijn. Dan was de verteller meer iemand met een veelkantig karakter geworden, minder een ‘geval’. Dan had de roman misschien wel beklemmender, gevaarlijker kunnen voelen. Ja, kun je dan denken, maar – een buitenliterair tegenargument – gaslighten gáát soms inderdaad zo weinig subtiel. Maar waarom beklemt en beklijft Ik dacht dat jij dan toch zo, hoe bijt deze roman zich precies zo vast?
Er is ook een literaire tegenwerping: de manipulatie is niet de hoofdzaak of de clou van Van Leeuwens roman, het is eerder een beginpunt. De vraag wat er aan de hand is, is minder interessant dan de vraag hoe het kan, dat dit aan de hand is? En daarin geeft de roman wel degelijk met veel subtiliteit inzicht in, wat van de kunstschilder en de concertvioliste volwaardige personages maakt. Van Leeuwen geeft, door de woorden van de kunstschilder heen, af en toe inkijkjes waarmee de lezer zelf aan de slag kan, psychologisch puzzelend en duidend.
Dat de concertvioliste ‘geen beroemde solopartijen’ wil spelen, ze is ‘een van de zitters in het zwart’, tekent haar karakter. Net als dat ze ‘vroeger op vakantie ging met volwassenen die permanent bedlegerig waren of in een rolstoel zaten’, ze ‘geilde blijkbaar op goedheid’, zegt hij – het zou kunnen wijzen op een soort pathologische zorgzaamheid, die toont dat de liefdesverhouding met de kunstschilder op medelijden gebaseerd is. Die conclusie is aan de lezer om te trekken.
En er móéten elke middag om vier uur twee nieuwe flessen witte wijn koud staan – hij ziet zelf niet in dat dit een drankprobleem zou kunnen zijn. En er is die dochter, die hij ansichtkaarten stuurt, naar Oostenrijk, waar zijn ex-vrouw en zij jaren geleden heen verkasten – maar de kaarten komen terug. De kunstschilder weet: dat kan niet zijn schuld zijn. De lezer weet beter, en zo zorgt de verhaallijn van de dochter voor een climax die de spanning in de roman opvoert. Blijft deze situatie houdbaar?
Zo maakt Van Leeuwen in zekere zin dus gebruik van de mechanismen van gaslighting: ze vestigt de overduidelijke aandacht op iets dat niet de hoofdzaak blijkt, verhult wat er nog meer aan de hand is. Ik dacht dat jij blijkt fijnzinniger en subtieler dan je aanvankelijk geneigd bent te oordelen. Wantrouw dat oordeel. Deze roman kruipt onder je huid.