Wie is er bang voor de waterwolf?

In het drassige land van West-Friesland, drie meter onder de zeespiegel, stond vroeger stolpboerderij De Waterwolf. Op regenachtige dagen zakte je er tot je enkels weg in de prut. Waarom de boerderij naar een wolf was vernoemd, waar die term überhaupt vandaan kwam, begrijp je als je op oude landkaarten ziet hoe de zee zich via het land een weg naar binnen vrat. Hoe hij met scherpe kaken het land verpulverde, het laaggelegen moerassige binnenland overspoelde – door drie kanten omgeven door de zee – en overal meren en binnenzeeën ontstonden. Aan flarden gevreten land was het, een gemakkelijke prooi.

Als je die oude kaarten van Nederland bekijkt dan komt één vraag in je op: wie is dan ook zo stom om hier te gaan wonen?

Natuurlijk, dit is vruchtbare grond. De eerste bewoners wisten dat dit prima land was, met een dikke laag veen, en het lag in de Hollandse geest besloten dat het land ons enkel door standvastigheid op een dag rijkdom zou geven. Toen de Romein Plinius de Oudere 40 jaar na Christus de Lage Landen bezocht, schreef hij: „Er woont daar een armzalig volk op hoge terpen en eigenhandig gebouwde stellages, zodat hun huizen uitsteken boven de hoogst bekende waterstanden. Wanneer de golven het omliggende land overspoelen, lijken de bewoners op zeelieden, maar ze lijken op schipbreukelingen als het water is geweken.”

De eerste boeren bouwden terpen van klei, knoopten van riet en biezen visnetten en het veenland werd opgehoogd. Door turfsteken klonk het land nog verder in en overal ontstonden binnenmeren. Weer een paar eeuwen later werden diezelfde meren leeggepompt. Nederlanders verschansten zich achter steeds hogere dijken. Binnenzeeën veranderden in polderland. Overal vruchtbare akkers! Maar bij elke stormvloed was daar de dreiging van de waterwolf. En al eeuwenlang stellen we ons dezelfde vraag: wat doen we als het water komt?

Springtij

Nederland kent een lange lijst van verdronken dorpen. Ruim vierhonderd zijn het er, vermoedelijk nog meer. Al die dorpen werden door de golven opgeslokt. Water stroomde door de straten, door huizen, door de scholen waar een dag eerder nog kinderen speelden en de mensen verdwenen samen met hun vee voorgoed naar de bodem van de zee. Soms staat alleen nog een toren overeind als laatste aandenken (‘de plompe toren’ van Koudekerke, Zeeland) of dobbert een boei op de plek waar ooit de kerk stond (Elahuizen, Friesland). De vloed vormde Nederland en in de zeventiende eeuw associeerden onze vijanden dit ‘semi-aquatische bestaan’ al snel met ‘minderwaardige amfibieën’, zoals historicus Simon Schama opmerkt in Overvloed en onbehagen. Wat vandaag bestaat kan morgen aan de zee worden teruggegeven.

Wat vandaag bestaat kan morgen aan de zee worden teruggegeven

Vreemd genoeg, zou je kunnen zeggen, zijn Nederlanders geen melancholisch volk, terwijl we wel zijn overgeleverd aan de nukkige grillen van de natuur. Onze aard is praktisch: we scheppen en graven, leggen een strak drainagesysteem aan in drassige weilanden die onder onze voeten wegzakken.

Het is een vergankelijk landschap. Nederland is geen land van kastelen en kathedralen. Altijd is er de dreiging van de stormvloed. Wanneer de zon en de maan met de aarde op één lijn staan, de wind opsteekt en het springtij wordt.

In november vorig jaar nog ontsnapte Amsterdam ternauwernood aan overstromingen tijdens storm Ciáran. In de Amsterdamse Houthavens sloeg het water van de gracht tegen de raampjes van de souterrains. Het bleek slechts een voorzetje: rond Kerst ontstonden overál in Nederland overstromingen. Aanhoudende hard wind uit het westen en noordwesten. Bijbelse regenval in Duitsland, Friesland en Oost-Nederland. Een dam brak door in Maastricht. Het water klotste tegen de dijken van het IJsselmeer aan, de aarde raakte verzadigd en buitendijkse gebieden overstroomden. Bij het Markermeer steeg het water tot boven het NAP; in Hoorn en Volendam stonden honderden zandzakken langs de kade. Met een paar duizend kubieke meter per seconde kolkte het door de spuisluizen in de Afsluitdijk bij Den Oever, van het IJsselmeer naar de Waddenzee.

Zeeland, Schouwen-Duiveland, 18 januari 2023.
Dijkwater was voor de Watersnoodramp in 1953 een belangrijke vaargeul voor het vervoer van landbouwproducten naar grote steden. Na de ramp werd de kreek afgesloten van het Grevelingenmeer.
Foto Walter Herfst

Hoewel het water in de vruchtbare polders ons veel rijkdom bracht, blijft het tegelijkertijd onze achilleshiel, een zwakke plek in het Nederlandse landschap. De klimaatcrisis dwingt ons om onszelf dezelfde vragen te stellen als een paar eeuwen geleden, maar onder andere omstandigheden. Bouwen we straks onze dorpen en steden alleen nog in het oosten? Waar versterken we de dijken? Welk land offeren we op en geven we terug aan de zee?

Computermodellen

Op de plekken waar een paar eeuwen terug nog dorpen verdronken, worden nu maatregelen getroffen tegen toekomstige overstromingen. Zoals bij Etersheim, een polder op het diepste punt van Noord-Holland, bijna zeven meter onder de zeespiegel. Er wordt daar, zo’n halve kilometer voor de kust in het Markermeer, een nieuwe dijk aangelegd, precies op de plek waar de Zuiderzee ooit het oude dorp Etersheim opslokte. De met zand opgespoten dijkoevers hebben zich tot lagunes gevormd, waar meeuwen zich laten meevoeren op de luchtstromen. De oude dijk is opgehoogd met grote hopen klei en zand, grove bandensporen staan in de aarde.

Nergens anders ter wereld vind je zo’n strak gemanaged landschap van dijken, stormvloedkeringen, polders. Een goddelijk ingrijpen in een maakbaar landschap. De versterking van de drieëndertig kilometer lange Markermeerdijken, van Hoorn tot aan Amsterdam, is een enorme operatie. Door klimaatverandering moeten die de komende jaren worden versterkt en verbreed om het achterliggende land te beschermen tegen de stijgende waterspiegel en dalende bodem. De kosten worden geschat op 625 miljoen euro, als het meezit. Al jarenlang is het een komen en gaan van schepen en sproeipontons, die in een hoge boog boven het water het zand aanbrengen.

Oosterschelde, 30 april 2021. Een muraltmuur is een muurtje boven op een dijk, dat diende als alternatieve en goedkope dijkverhoging. Een muraltmuur bestaat uit drie of vier horizontale betonnen platen, van ongeveer een meter hoog, tussen betonnen staanders.

Foto Walter Herfst

Foto Walter Herfst

Omwonenden maakten veel bezwaar: voor de eerste keer in de geschiedenis worden dijken opgehoogd op basis van computermodellen en toekomstvoorspellingen van een stijgende zeespiegel en niet door direct gevaar zoals een dijkdoorbraak. Dat maakt de ‘noodzaak’ moeilijker te geloven. Er is toch geen overstroming geweest? Niet voor niets luidt het oude gebed van de dijkgraaf: ‘Ach heer, geef ons heden ons dagelijks brood en af en toe een watersnood.’ Na een dijkdoorbraak is er geen twijfel meer mogelijk.

„Dijkbescherming werd eeuwenlang afgeschoven op de arme boerenmensen die tegen de dijk aan woonden”, zegt Bert Stulp, een voormalig docent aardrijkskunde die alle verdronken en verdwenen dorpen van Nederland in kaart bracht. „Iedere boer kreeg een klein stuk dijk onder zijn hoede en bij nacht en ontij moesten ze het beschermen.” Bij elke doorbraak verschoof de dijk een stukje landinwaarts: het water was de baas.

Terpen

De eerste dijken in Nederland werden nog met de blote hand gebouwd. Rond het jaar 900 woonden de mensen op een soort eilandjes, terpen, in de moerassige veengebieden, en die terpen verbonden ze met dijken. Honderd jaar later werden ook de échte dijken gebouwd, zoals wij die kennen, om een heel groot stuk land te beschermen tegen de zee. De Westfriese Omringdijk was een van de eerste.

De rijke landeigenaars, die in het achterland woonden, schoven de verantwoordelijkheid voor de dijken van zich af, al hadden ze er ook zelf last van wanneer een dijk doorbrak. „Dit middeleeuwse systeem was de reden waarom het zo vaak misging”, zegt Stulp. „Wás er een dijkdoorbraak dan kwam zo’n rijke landheer kijken en zei ‘dit kan toch niet’, om het vervolgens weer te vergeten; het geld werd liever besteed aan oorlogvoering of andere zaken. Pas na de Franse revolutie kwam een einde aan dit systeem: vanaf dat moment werd het landsbestuur centraal ingericht en ontstond ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de dijken.”

Zo’n vierhonderd jaar geleden verdween het dorp Etersheim door een stormvloed voorgoed naar de bodem van de Zuiderzee. De naam Etersheim betekent uiterste woonplaats. Het was geen klein dorp, er moeten zeker zo’n tweeduizend mensen hebben gewoond, vooral veehouders die hun koeien lieten grazen op de aangrenzende akkers.

Schielands Hoge Zeedijk strekt zich uit vanaf de Schie bij Schiedam tot de Gouwe bij Gouda, en beschermt een gebied met 3 miljoen inwoners tegen overstromingen.

Foto’s: Walter Herfst

Het duurde niet lang of er werd alweer een níeuw Etersheim gebouwd. Een halve kilometer verderop, op veilige afstand van de kust. Het is een charmant dorp waar je nu gewoon doorheen kunt lopen, met kleine huizen met rode daken. Van de kerk staat alleen een afgeknotte toren overeind. De toren is nooit afgemaakt, alsof niemand in het dorp werkelijk verwacht dat deze kerk nog een lang leven voor de boeg heeft.

Met de moderne versterking van de Markermeerdijken werden op de plek van het verdronken dorp oude schatten opgegraven. Zo kwam er zelfs een sarcofaag boven water, vermoedelijk afkomstig uit een kerk uit de twaalfde eeuw. Leren schoenen, keramieken huisraad werden uit de klei opgediept en een middeleeuwse houten sluis: ook toen deed men al aan ‘watermanagement’.

Hedwigepolder

Ook Zeeland kent een lange geschiedenis met stormvloeden en springtij: regelmatig nam de waterwolf een hap uit het land. Zoals de Deense auteur Dorthe Nors in Langs de kustlijn schrijft: „Wie aan het water woont, leeft onder de constante dreiging ervan. In ruil daarvoor verschaft het water toegang tot de wereld, tot handel, tot rijkdom.”

Wanneer je op de hoge dijk staat, dan strekt het Verdronken Land van Saeftinghe zich voor je uit: kilometers veen, met meanderende kreken en schorren, afgewisseld door brede stroken rietland. Bij eb foerageren wulpen en scholeksters in de zeeklei. Tot in de zestiende eeuw lagen hier zes dorpen (er stond zelfs een kasteel, waar tol werd geïnd voor langsvarende schepen), maar het land werd met de Allerheiligenvloed weggespoeld. Al kwam de doodsteek van de mensen zélf: tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd het land opzettelijk onder water gezet om de Spanjaarden tegen te houden.

Tegenwoordig is dit met 3.600 hectare de grootste brakwaterschor van West-Europa, een oerlandschap in Zeeland, waar de getijden vrij spel hebben; bij vloed spoelt het water van de Westerschelde over het land, dan staat het vier meter hoger tot aan de dijk. Twee keer per maand is het springtij, dan is het verschil tussen eb en vloed zeven meter. Dan komen ook de schel piepende steltlopers, die boven het open water scheren en jagen op kleine vissen.

Petten, december 2018. De Hondsbossche Zeewering heeft een lange geschiedenis van stormschade en dijkherstel. Het huidige dijklichaam ligt daar sinds 1880. Door de voortdurende erosie van de aangrenzende duinen is de zeewering steeds meer in zee komen te liggen. Met onder andere zandsuppletie wordt de zeewering versterkt.
Foto Walter Herfst

Als je je omdraait en de andere kant op kijkt, dan kantelt het beeld. Pal naast het verdronken land ligt de Hedwigepolder: een keurig verkavelde polder die anderhalf jaar geleden onder water is gezet als overloopgebied voor het stijgende water van de Westerschelde.

Jaren aan maatschappelijk en politiek getouwtrek gingen eraan vooraf. In de polder woonden boerengezinnen die er aardappels en kool verbouwden, op liniaalrechte akkers, omzoomd door bomen en sloten. Zij moesten hun land verlaten.

De emoties liepen hoog op. Waarom landbouwgrond opofferen voor de natuur? Vruchtbaar land teruggeven aan de zee? Bovendien, hadden de Zeeuwen niet al eeuwenlang strijd moeten leveren met het water? Geef het land terug aan de mensen!

Elke tegenslag daagt ons uit ons voor te bereiden op de volgende

Maar de bedrijvigheid van de aangrenzende haven van Antwerpen was doorslaggevend: de bodem van de Westerschelde wordt regelmatig uitgediept om de weg vrij te houden voor de enorme vrachtschepen. Het ene opofferen, in ruil voor het ander.

Het hele gebied is een vreemde mengeling van natuur en moderne bedrijvigheid, van vrije getijden en strikt watermanagement. Overal is de hand van de mens zichtbaar. Al is het maar in de metershoge dijk, slingerend langs de Zeeuwse kust, of de strak gegraven geulen in de Hedwigepolder: de mens bepaalt waar het water zal stromen. Zelfs op de plekken die wij als ‘natuur’ beschouwen is menselijke inmenging ons niet vreemd: Saeftinghe wordt systematisch door vee begraasd om verwildering tegen te gaan. Vogelsoorten worden in kaart gebracht, geringd en geteld. Niets ontsnapt aan ons oog, aan onze meetapparatuur, waar net als bij Etersheim computermodellen op los worden gelaten. Met op de achtergrond de terugkerende vraag: wat doen we als het water komt?

Elke tegenslag, elke vloek daagt ons uit om ervan te leren en ons voor te bereiden op de volgende, door dammen en dijken en schokdempers in te bouwen die ons weerbaar maken.

Foerageergebied

Fred Schenk is districtshoofd en terreinbeheerder van dit zuidelijkste deel van het Zeeuwse landschap. Hij wijst vanaf een heuvel die uitkijkt op de Hedwigepolder naar de aangrenzende polder net over de Belgische grens. Deze Prosperpolder is ook onder water gezet, maar dan zonder al te veel discussie. „De Belgen accepteerden het als een gegeven.”

Schenk was erbij toen het zoute water van de Westerschelde op die ene dag de polder binnenstroomde. „De oorspronkelijke dijk is op een paar plekken strategisch doorgestoken.” De boerderijen waren daarvoor gesloopt, de bomen gekapt, de erven stuk voor stuk verlaten. De oorspronkelijke bewoners zochten een nieuw onderkomen. Ook de hazen en muizen kregen de mogelijkheid om te vluchten, naar een ‘compensatiegebiedje.’

„We hebben er geen groot feest van gemaakt”, zegt Schenk. Al was het een fascinerend gezicht toen het water zó de polder binnenstroomde, over het vlakke land, en het zijn weg zocht door nieuw gegraven geulen. Nu, bijna een jaar later, is dit een Natura 2000-gebied en schemeren de rechte lijnen van de oorspronkelijke sloten en rietkragen er nog doorheen, als overtrekpapier. Verder is er geen spoor van menselijk leven. De getijden hebben vrij spel.

Werkendam, 11 februari 2020. Polder Noordwaard is onder water gezet als onderdeel van het project Ruimte voor de Rivier.
Foto Walter Herfst

Schenk loopt verder door het laaggelegen rietland en pakt zo nu en dan zijn verrekijker. Scholeksters, een vlucht wulpen die in sierlijke golfbewegingen overvliegen. „Wat je ziet is dat enorm veel vogels hun weg naar de Hedwigepolder weten te vinden als foerageergebied. De natuur staat overal onder druk, het is goed dat er meer ruimte en voedsel voor vogels zoals de steltlopers bijkomt.”

De schorren die na een tijd ontstaan, doordat het getij sediment achterlaat, zijn effectief in het opslaan van CO2. Zoals rietvelden effectief zijn in het verwijderen van stikstof. Al is het water ernstig vervuild door PFAS van de omliggende industrie, onder meer door de chemiefabriek bij Antwerpen. Toch is het voor de natuur beter er een getijdengebied van te maken, dan het water helemaal weg te houden. Ook in Saeftinghe stroomt het vervuilde water dagelijks tussen de kreken en schorren.

„Het water neemt alleen maar toe”, zegt Schenk. „In de toekomst zal er meer ruimte nodig zijn voor de rivieren.” Het woord ontpolderen neemt hij niet graag in de mond, te beladen. Toch moet alleen al in dit gebied in de toekomst zeshonderd hectare ‘ontpolderd’ worden – ze zitten nu op vierhonderd. De Westerschelde wordt regelmatig uitgediept ten behoeve van de scheepvaart, een van de drukste vaarroutes van Nederland. „De natuurdoelen staan onder druk of dreigen zelfs te verdwijnen.”

Staan er nog meer gebieden in Nederland op de kaart als overloopgebieden, zoals de Hedwige- en Prosperpolder? Volgens Schenk zijn er wel zoekgebieden in Nederland, waar in de toekomst het water kan ‘overlopen’. „Ik zeg weleens tegen mijn kinderen dat ze beter in het oosten van het land kunnen gaan wonen”, zegt hij terwijl we verder lopen. „Daar zit je hoog en droog.”

Zeemansgraf

Een kwart van Nederland ligt onder zeeniveau en 29 procent is gevoelig voor rivieroverstromingen. Volgens de nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI is het waarschijnlijk dat in 2100 de zeespiegel maximaal 1,2 meter is gestegen. In een worstcasesituatie kan dit oplopen tot 2,5 meter. Dus verschijnen met enige regelmaat opiniestukken waarin wordt opgeroepen toch vooral geen nieuwe huizen te bouwen op de plekken diep beneden de zeespiegel, op buitendijkse gebieden en duingronden. Andere mensen verkopen bij voorbaat al hun huis omdat ze de oude veengronden onder hun voeten zien inklinken en wegzakken.

Het is een glijdende schaal: wanneer het vertrouwen wegzakt en de mensen in de lager gelegen gebieden wegtrekken, dan zullen overheden zich minder genoodzaakt voelen om ook in de toekomst te blijven investeren in onze polders. Immers, investeert men niet liever in dijken en waterkeringen wanneer het gaat om een bloeiende, rijke metropool? Binnen de waterschappen zijn daar zelfs al normen voor opgesteld: het stedelijk gebied wordt beschermd met een overstromingsrisico van eens in de honderd jaar, bollenland eens per vijftig jaar, grasland eens per tien jaar. Kortom: waar kan de grootste economische schade voorkomen worden?

Zeeland, Schouwen-Duiveland, 18 januari 2023.
Dijkwater was voor de Watersnoodramp in 1953 een belangrijke vaargeul voor het vervoer van landbouwproducten naar grote steden. Na de ramp werd de kreek afgesloten van het Grevelingenmeer.
Foto Walter Herfst

Het maakt de toekomst voor sommige landbouwgronden die slechts door een paar akkerbouwers worden bewoond onzeker. Zijn we als land bereid daarin te investeren? Of, zoals hoogleraar biogeografie Maarten Kleinhans onlangs in een interview in de Volkskrant voorstelde: „Zet dijken om de steden en laat de laagste delen onder water gaan. Anders graven we ons eigen zeemansgraf.” Welke gebieden beschermen we tegen de zee?

Terwijl de eerste bewoners zich in de Lage Landen vestigden vanwege de prima grond (vruchtbare akkers!), woont tegenwoordig het merendeel van de bevolking in een stedelijke omgeving. Slechts een paar procent van de werkzame bevolking is nu nog agrariër. Onze verbondenheid met de grond is daarmee ook veranderd. De verzilting van de aarde heeft voor een agrariër andere consequenties dan voor iemand die driehoog achter woont. Als de grootste doemscenario’s werkelijkheid worden (het meest inktzwarte scenario is een zeespiegelstijging van 15 meter in 2300), dan zou het zomaar kunnen dat diezelfde vruchtbare akkers die een paar eeuwen terug met veel pijn en moeite werden ingepolderd, aan de zee worden teruggegeven. Dan zou de lijst van verdronken dorpen nog weleens kunnen groeien.

Tovenaars en profeten

Zover is het nog niet, wetenschappers verkennen voortdurend nieuwe technieken om ons te beschermen tegen de waterwolf. Denk aan superdammen, reusachtige pompen of een nieuwe kustlijn op enkele kilometers van de huidige kust, met kunstmatige eilanden of een kolossale zeedijk. In Zeeland wordt de komende jaren onderzocht of zo’n tweede kustlijn, als beschermingslinie, mogelijk is.

„Binnen ons vakgebied heb je de tovenaars en profeten”, zegt Maarten Poort, projectleider watersystemen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. „De tovenaars – rijkelijk vertegenwoordigd – zijn de techneuten. Zij geloven in technische oplossingen. Anderzijds heb je de profeten, die waarschuwen dat de mens druk bezig is de aarde uit te putten.” Die twee kampen staan volgens hem lijnrecht tegenover elkaar. „Waar de tovenaars de beslissingen ver vooruit weten te schuiven en zich verlaten op hun technieken, zal de profeet zeggen: ‘Ik heb het altijd al geroepen.’ Zij zetten snel stappen in een ándere richting, bijvoorbeeld door land aan zee terug te geven, maar verliezen daarmee ook veel draagvlak.”

Volgen we het pad van de tovenaars dan kunnen de kosten flink oplopen: door het tegengaan van de verzilting van de landbouwgronden, de afvoer van rivierwater, het versterken en verbreden van de dijken. Die stijgende kosten zag het Hoogheemraadschap Noorderkwartier al afgelopen herfst, tijdens de hevige regenval. „Doordat de gemalen op volle toeren draaiden hadden wij in de maanden oktober en november een veel hogere energierekening”, zegt Poort. „Die energierekening is echt door het dak gegaan. Miljoenen extra stonden op de afrekening. Dat geeft wel te denken voor de toekomst. Met belastinggeld moet dit natuurlijk wel betaald worden, om daar extra financiële ruimte voor te maken.”

Pak je de historische landkaarten erbij dan is het bijna griezelig hoe groot de overeenkomsten zijn

In een land waar elke vierkante meter op de schop gaat, soms zelfs meerdere keren, moet je goed nadenken hoe je het land toekomstbestendig kunt maken. En vooral, tegen welke prijs. Wie de toekomstige kaarten van Nederland bekijkt, veelal op computermodellen gebaseerd, ziet hoe, als de zee vrij spel heeft, de waterwolf zich opnieuw via het land een weg naar binnen vreet. Pak je de historische landkaarten erbij dan is het bijna griezelig hoe groot de overeenkomsten zijn. Hetzelfde aan flarden gevreten land, de kustlijn bijna volledig weggespoeld. De grens tussen land en water al net zo diffuus. Alleen tovenaars kunnen de kaart nog wijzigen, tegen de wetten van de natuur in en tegen een hoge prijs.

Boerderij De Waterwolf staat er nog altijd, maar de dure grond eromheen werd verkocht aan een vastgoedondernemer. De boerenfamilie begon een nieuw bedrijf een paar dorpen verderop. Wat ooit hun land was, waar je zo fijn over de uitgestrekte akkers kon zwerven, daar is nu een nieuwbouwwijk herrezen. Geen zee, maar rijen glanzende huizen. Zo is het landschap voortdurend aan verandering onderhevig, zo zal het nooit hetzelfde blijven.

Hulst, februari 2018. De Hedwigepolder, voordat deze onder water werd gezet, als overloopgebied voor het stijgende water van de Westerschelde.
Foto Walter Herfst