De geest van Nixon waart rond, dezer dagen, al was het maar omdat we historische parallellen nodig hebben om de tientonner die ons overrijdt een naam te kunnen geven. Wie de krant openslaat kan daardoor de indruk krijgen dat we ons simultaan bevinden in de tijd van Nixon, in de jaren dertig én in de tijd van de roofbaronnen. Oftewel: in al die tijdsgewrichten en geen van alle. En dus lees ik dat Trump werkt volgens ‘het draaiboek van Nixon’. En dus wordt in The New York Times Robert Coovers bijtende satire The Public Burning (1977), waarin Nixon de hoofdrol speelt, bestempeld tot hét meesterwerk voor deze tijd. Zoals Orwells 1984 het boek was voor de gemoedelijke begindagen van nepnieuws en alternatieve feiten, of Camus’ De pest voor de Covid-jaren.
Het is lastig de vinger te leggen op The Public Burning, en heb je een exemplaar te pakken, dan is het een hele kluif: zeshonderd pagina’s in een hoog-energetische stijl die de meeste romans reduceert tot Jip en Janneke.
We zijn in 1953, in de dagen rond de executie van Ethel en Julius Rosenberg, het echtpaar dat atoomgeheimen heeft doorgespeeld aan de Sovjets. Maar waar de Rosenbergs in werkelijkheid ter dood zijn gebracht in de Sing Sing gevangenis, zijn ze bij Coover de hoofdact van een mediaspektakel op Times Square. Een spektakel vormgegeven door Cecil B. DeMille en Walt Disney, omlijst door optredens van artiesten en boksers, en becommentarieerd door de Dichter des Vaderlands van TIME Magazine.
Coover dient een zinderende collage op waarin een alwetende verteller een wereld schetst waarin supermachten schaduwboksen: het communistisch Fantoom en Uncle Sam, ‘machtige Sam Slick, met sterren bezaaide Superheld, de Yankee marskramer’. Er is nauwelijks orde te bespeuren in de tsunami van beelden, feiten en opinies, zoals ook wijzelf nu overweldigd zijn door de stortvloed.
Lees ook
Roth en de politiek: toen Philip over Tricky schreef
Orde zit in de tweede vertelstem, die van Richard Nixon, op dat moment vice-president. Nixon heeft weinig met de Rosenbergs te maken, hij is vooral de lens waardoor we een land zien dat minder moralistisch is dan het zich voordoet. Niet het promoplaatje dat Amerikaanse soft power schraagt, maar de binnenkant van Nixons schedelpan is Amerika. Nixon maakt zich op om naar New York te gaan voor de executie, waar hij – spoiler alert – verzeild zal raken in de bizarste seksscènes uit de literatuur: zijn anale verkrachting door Uncle Sam himself, die hem in kleurrijke volkstaal dwingt zijn ‘snackhut’ te openen en al speechend het vleesequivalent van het Washington Monument inbrengt. Tot Nixon, in de volle wetenschap dat Uncle Sam een ‘onverbeterlijke sjacheraar en een stroop smerende oplichter’ is, uitroept dat hij van zijn verkrachter houdt.
Philip Roth
The Public Burning was niet de enige Nixon-satire. In Philip Roths Our Gang (1971) worden op oneerbiedige en hilarische wijze Nixons hypocrisie, opportunisme en verbale gymnastiek te kijk gezet. Roth hamerde die roman er in drie maanden uit, nadat The New York Times een opiniestuk van zijn hand had geweigerd, waarin hij Nixon aanviel op diens abortusstandpunt. Te smakeloos, aldus de krant. Waarop Roth een roman schreef waarin president Trick E. Dixon vermoord wordt en in de hel een nieuwe politieke beweging begint.
Het roept de vraag op waarom in de tien jaar dat The Donald het Amerikaanse politieke landschap domineert de literatuur zo’n laf tegengeluid heeft geproduceerd. De weinige satirische romans die tijdens Trumps eerste termijn verschenen – Dave Eggers’ De kapitein en de Glory (2019) of Howard Jacobsons Pussy (2017) – bleven steken in overdrijving van het evidente: dat Trump een oliedomme, van empathie gespeende pestkop is, een maffiakoning die maatschappelijke onvrede kanaliseert voor eigen ego en gewin.
Bij Eggers draait het om een oelewapper die, ondanks gebrek aan kennis en kunde, de nieuwe kapitein van een groot cruiseschip wordt. De bemanning en passagiers zijn een parodie op Trumps coterie en aanhang, maar werkelijk inzicht bieden in hoe een niksnut de Olympus kan bestijgen zit er niet in. Jacobson, op zijn beurt, richt zich vooral op de taal van een in affectieve armoede opgegroeide prins, in een groothertogdom waar alle aristocraten vastgoedondernemers zijn. Die prins is een ijdele loner die een zwak heeft voor een zekere buitenlandse Minister van Alles die met ontbloot bovenlijf paardrijdt. Met zijn woorden veroorzaakt hij graag commotie, maar hoe iets diepers bloot te leggen in de taal van een hol hoofd? „Het woord ‘Ik’ kaatste erin heen en weer als een biljartbal in een lege basiliek”, schrijft Jacobson. Een echo echoën leidt tot meer echo’s.
Militante ironie
Politieke satire is wel eens ‘militante ironie’ genoemd, omdat de beoefenaars ervan de dominante macht willen ondermijnen. Nixon was door zijn vernis van fatsoen een geschikt doelwit: een telg uit een Quaker-gezin, oorlogsveteraan, liefhebbende vader, echtgenoot en hondenbezitter. Als jurist was Nixon een meester in wat Roth omschreef als ‘taal die leugens waar doen schijnen, moord fatsoenlijk en voze winderigheid betrouwbaar’, wat een satiricus veel geeft om mee te werken.
Maar hoe het schaamteloze te beschamen? Het openlijk abjecte te ontmaskeren? Iemand te persifleren die al persiflage is?
Volgens hoogleraar Sophia McClennen stelt Trump satirici voor een probleem: doordat hij zowel absurd als beangstigend is, zowel een parodie op een president als een acute bedreiging, zijn gebruikelijke komische instrumenten ontoereikend. Het ontremde dat Trump voor velen aantrekkelijk maakt, maakt hem nagenoeg immuun. Wat talkshow-hosts als Jon Stewart en John Oliver tot een mengvorm van satire, essayistiek en ethisch appèl heeft gedwongen die in een gepolariseerd medialandschap nauwelijks werkt, omdat het preken voor eigen parochie is. Terwijl effectief tegengeluid hard nodig is.
Lees ook
Nixon werd een zweterige zenuwpees
Trumps autocratische inborst wordt óók verraden door het soort satire dat hijzelf bedrijft: pesterijen gericht op gemarginaliseerden, zwakkeren en de vermeende enemy within. Als dat al uit een draaiboek komt, dan niet uit dat van Nixon, maar uit dat van Goebbels. Politicoloog Leonard Freedman, die in zijn boek The Offensive Art (2009) de verhouding tussen satire en censuur onderzocht, benadrukte hoe het naziregime satire voor eigen doeleinden gebruikte. „Rijksminister van Propaganda Joseph Goebbels wilde de wereld laten zien dat nazi’s gevoel voor humor hadden, dus werden satirische tijdschriften gepromoot, zoals Simplicissimus, dat voor de Eerste Wereldoorlog gespecialiseerd was in Kaiserwitz, het ridiculiseren van de absurde, paraderende Wilhelm II. Het door de staat gerunde Simplicissimus had anderen in het vizier: de Joden, Stalin, Churchill, Roosevelt, en alle uitvreters in eigen land. Nooit de nazi-leiders en hun regime.” Dat soort humor was verboden.
In het veelvuldig aanroepen van Nixon proef ik een zekere behoefte aan geruststelling. Tricky Dicky was een rotte appel, maar de democratie was tegen zijn strapatsen bestand.
Maar door op de overeenkomsten met Nixon te hameren, worden verschillen verbloemd die veelzeggender zijn. Zelfs de overeenkomsten zijn niet werkelijk overeenkomsten, omdat ze voortkomen uit een andere motivatie. Nixon haalde fel uit naar ‘elitaire’ pers en dreigde de vergunning van uitzendgemachtigden in te trekken, maar dat was uit overlevingsdrang, niet uit de autoritaire ambities of kleinzerigheid van Trump, die tijdens zijn eerste termijn justitie opdracht gaf onderzoek te doen naar tv-programma’s waarin hij bespot werd. Inmiddels heeft Trump een loyalist aangesteld als hoofd van de federale mediawaakhond, heeft hij een rechtszaak aangespannen tegen CBS wegens „Kamala-vriendelijke montage”, en houden zijn acolieten hoorzittingen die ‘systematische vooringenomenheid’ van de publieke omroep moeten aantonen. De platforms van Trumps tech-vriendjes worden ondertussen gevrijwaard van bemoeienis. Vrijheid van meningsuiting voor de onzen, vergelding voor de anderen.
Bittere armoede
Nixon was een beschadigd mens die zich heeft opgewerkt uit bittere armoede, Trump is een rijkeluiszoon; Nixon was een carrière-politicus en jurist die instituties begreep, Trump is de anti-politicus die instituties beschouwt als sta-in-de-weg en die transactionele hofpolitiek bedrijft; Nixon verhulde zijn wangedrag, Trump loopt ermee te koop; Nixon had politieke overtuigingen, waaronder progressieve, Trump geeft weinig om beleid dat niet ter ere van eigen kas en glorie is; Nixon was belezen, Trump heeft nog nooit een boek in handen gehad.
Maar belangrijker dan persoonlijke verschillen, zijn de verschillen in context. De instituties zijn in de halve eeuw sinds Nixons aftreden geërodeerd, en de Republikeinse Partij is onherkenbaar veranderd. Trump opereert in een volslagen ander medialandschap, dat hem op het lijf geschreven is. Hij heeft de beschikking over tv-netwerken vol sycofanten, over een online leger, aangevoerd door de eigenaar van X, die als onbezoldigd co-president het overheidsapparaat aan het afbreken is. De pers waartegen Trump strijdt is in aanzien en slagkracht ernstig verzwakt, en we zien nu al hoe media zich buigen naar de nieuwe realiteit. En dan heb ik niet alleen over Google, dat op Google Maps nu spreekt van de Golf van Amerika, ik heb het ook over mediabedrijven die preventief buiten de rechtszaal met Trump schikken.
De rol van literatuur lijkt ondertussen uitgespeeld. Dit is niet de tijd van Jonathan Swift, die begin achttiende eeuw met zijn werk de publieke opinie dirigeerde, noch zijn dit de seventies.
The Public Burning werd drie jaar na Nixons aftreden gepubliceerd, Philip Roths Our Gang tijdens diens eerste termijn. Coover was aangeraden met het oog op rechtszaken al zijn bezittingen op naam van zijn vrouw te zetten, maar in plaats van rechtszaken kreeg hij een nominatie voor de National Book Award. En wat te denken van Roth? Getuige Nixons infame geheime bandopnamen hadden de president en zijn getrouwen een boel te zeggen over Our Gang. Stafchef H.R. Haldeman noemde Roth ‘briljant op een zieke manier’, wat Nixon beaamde. Een slecht mens, aldus de president, een morele leproos. En een Jood, natuurlijk. („Ik zeg het niet graag, maar anti-semitisme kan hier in ons voordeel werken.”) Ze spelden recensies en bespraken of ze het boek moesten negeren of in moesten zetten voor eigen doeleinden. Maar wat Nixon nooit suggereerde was Roth voor het gerecht te slepen of op te sluiten. Wat Trumps Pavlov-reactie is. Gaan Amerikaanse uitgevers, veelal onderdeel van conglomeraten in handen van aandeelhouders en durfinvesteerder, het risico nemen op een juridische strijd met een regering die bereid is alle machtsmiddelen te gebruiken? Ik betwijfel het.
Maar mocht iemand zich tóch aan die grote satirische roman willen zetten, dan wijst The Public Burning de weg. Omdat het in de eerste plaats een satire is op Amerika: op het politieke bestel, op spektakel-media, op een land dat altijd een vijand zoekt om tegen te vechten. Het heeft weinig zin Trump belachelijk te maken, maak belachelijk wat Trump mogelijk maakt: het benepen eigenbelang van kiezers, de cynische hypocrisie van (christelijk) rechts, de blinde vlekken van bourgeois links, de rol van commercie en media, het vampirisme van de abject rijken, en een internet dat van utopisch idee is verworden tot facilitator van oligarchie en facisme. Je pijlen zullen afketsen op Trump zelf, richt ze op de wereld als geheel.
