Welke bedrijven krijgen straks nog steun bij energietransitie?

Energie Onrust in de industrie. Grote energieverbruikers krijgen niet meer vanzelfsprekend staatssteun bij verduurzaming. Of sommigen wel?

Aluminiumfabrikant Aldel in Delfzijl sloot in oktober door de hoge energieprijzen. Voor andere grote energieverbruikers is staatssteun bij verduurzaming niet meer vanzelfsprekend.
Aluminiumfabrikant Aldel in Delfzijl sloot in oktober door de hoge energieprijzen. Voor andere grote energieverbruikers is staatssteun bij verduurzaming niet meer vanzelfsprekend.

Foto Kees van de Veen

Ze hadden er nog zo voor gewaarschuwd. Eind oktober ging de Groningse aluminiumfabrikant Aldel failliet. Volgens het bedrijf uit Delfzijl waren de hoge energieprijzen het probleem: een rendabele bedrijfsvoering was niet meer mogelijk.

Aldel had regelmatig om financiële steun gevraagd bij het kabinet, maar die niet gekregen. Uiteindelijk werd de fabriek het tot dusver grootste industriële slachtoffer van de hoge energieprijzen. Enkele tientallen personeelsleden kwamen op straat te staan.

Faillissementen als die van Aldel zijn onvermijdelijk in de huidige energiecrisis. Dat schreef de hoogste ambtenaar op het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Gerdine Keijzer-Baldé, donderdag – zonder Aldel expliciet te noemen – in een artikel in Economisch-Statistische Berichten (ESB).

In het traditionele nieuwjaarsartikel van de secretaris-generaal maakte ze duidelijk dat energie-intensieve bedrijven niet op steun hoeven te rekenen van de overheid in deze tijd van hoge energieprijzen. Dat is in de praktijk al maanden het beleid – maar zo’n duidelijk statement vanuit Den Haag kwam er nog niet.

Het was een ander punt uit het artikel dat tot ophef leidde: bedrijven hoeven ook tijdens de energietransitie niet te rekenen op financiële bijdrages van de overheid.

Volgens Keijzer-Baldé „leert de economische theorie” dat als marktomstandigheden veranderen, „een economische herstructurering een onvermijdelijk onderdeel is van een gezonde en toekomstbestendige economie”. Bedrijfstakken als de metaalindustrie, de chemie en de glastuinbouw hebben lang kunnen profiteren van goedkoop gas, maar dat is voorbij. Bedrijven moeten zich nu zelf aanpassen aan een veranderende wereld, zoals bijvoorbeeld DSM ooit veranderde van staatsmijnbouwbedrijf naar voedingsconcern. Bijspringen is hier als overheid niet nodig, omdat je het risico loopt dit tot in de eeuwigheid te moeten doen.

De overheid kan wel meehelpen een infrastructuur op te bouwen, bijvoorbeeld voor waterstof. Maar ze moet volgens Keijzer-Baldé niet bang zijn voor een mogelijke „herstructurering”. Want: vanuit de ondergang van de Brabantse textielindustrie ontstond de nu springlevende techindustrie. Natuurlijk, dit is „pijnlijk” voor de betrokken bedrijven en werknemers, maar daar is niks aan te doen.

Industrie en overheid

Het verhaal van Keijzer-Baldé – die overigens waarnemend secretaris-generaal is en binnenkort vertrekt – leek in eerste instantie een pittige bijdrage aan een debat dat de laatste maanden steeds nadrukkelijker wordt gevoerd rond de vraag: wat is de toekomst van de Nederlandse energie-intensieve industrie, en welke rol speelt de overheid daarin?

De stelling dat de overheid niet moet bijdragen aan de transitie is opvallend. In veel EU-landen – en recent in de VS – trekt de politiek juist miljarden uit om sectoren klaar te stomen voor een groene toekomst. Bijvoorbeeld voor het omschakelen van de staalindustrie naar productie op waterstof, of de plastic-industrie te laten afkicken van gas.

Sommige economen bepleiten in Nederland een terughoudend steunbeleid, omdat andere regio’s misschien beter gepositioneerd zijn om straks groen staal te maken – denk hierbij aan Scandinavië, waar vanwege goedkope groene stroom waterstof voordelig te maken is. Het kan ook betekenen dat de industrie zich hier in de toekomst zal vestigen – zoals goedkoop gas ooit bedrijven naar Nederland trok.

Het kabinet stuurt sinds een jaar juist aan op forse financiële steun voor grote vervuilers. Minister Mickey Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat, VVD) praat dezer dagen met een twintigtal industriebedrijven over eventuele staatssteun bij de vergroening van bijvoorbeeld installaties – de zogenoemde ‘maatwerkafspraken’. Daarbij gaat het om grote namen uit de basisindustrie als Tata Steel, Dow Chemicals, kunstmestfabrikant Yara en chloorproducent Nobian. In totaal ligt er 22 miljard euro klaar voor hen.

Precies daarom leidde het ESB-artikel vrijdag ook tot verwarring. In verschillende media rees de vraag: krijgen bedrijven nú geen steun bij de huidige hoge energieprijzen, of stopt de steun voor de gehele energietransitie?

Hans Grünfeld, voorzitter van de VEMW, de belangenvereniging voor de energie-intensieve bedrijven, sprak in Het Financieele Dagblad van een „perspectiefloos” stuk. Volgens hem moet de overheid wel degelijk bijspringen bij de financiële risico’s die in de huidige transitie op bedrijven afkomen. De vergelijking met DSM vond hij ook niet sterk: dat zou volgens hem simpelweg vervuilende onderdelen hebben verkocht.

Bronnen bij het ministerie van Economische Zaken benadrukken vrijdag dat er in het geheel niet getornd wordt aan de plannen voor afspraken met de twintig uitstoters – en een enkeling erkent ook dat het stuk duidelijker had gekund. Volgens hen heeft Keijzer-Baldé vooral extra willen benadrukken dat steun tijdens de energietransitie niet zo vanzelfsprekend is als tijdens de coronacrisis. Veel bedrijven en sectoren zullen zelf moeten vergroenen – en sommigen zullen het niet redden, of concluderen dat er voor hen geen rendabele toekomst is.

Uitzonderingsclausules

Cruciaal zijn een aantal uitzonderingsclausules die Keijzer-Baldé in haar artikel noemt. Als bedrijven belangrijk zijn voor de ‘strategische autonomie’, kunnen ze mogelijk wel rekenen op steun. Dat betreft productieketens waarvan het kabinet niet wil dat ze uit Nederland of Europa verdwijnen.

Daar komt nog bij dat sommige bedrijven wel een duurzame toekomst hebben – alleen nu even niet, omdat de gasprijzen hoog liggen. Daarbij valt te denken aan een kunstmestfabrikant als Yara, die nu tijdelijk stilligt, maar met een stabiele toevoer van waterstof misschien wél concurrerend kan produceren. De afwegingen van de overheid moeten volgens Keijzer-Baldé „casusspecifiek” gemaakt worden – met andere woorden, in sommige gevallen kan er wel degelijk financiële steun volgen.

De chemische industrie ziet zichzelf na het artikel in ESB juist wel als mogelijke ontvanger van steun. „Dat je dat koppelt aan strategische autonomie en aan perspectief op een duurzame toekomst, dat lijkt mij een redelijk uitgangspunt”, zegt Paul de Krom, voorzitter van de branchevereniging voor de chemische industrie (VNCI). Een aantal van zijn leden schuift ook aan bij de maatwerkafspraken.

Minder te spreken is hij over het punt dat de industrie niet hoeft te rekenen op steun bij de huidige hoge energieprijzen. In buurlanden gebeurt dat volgens De Krom op dit moment wel.

Ondertussen schiet het met de afspraken met de twintig grote uitstoters maar weinig op. Eigenlijk wilde minister Adriaansens voor eind 2022 met vijf à zes bedrijven afspraken hebben, maar dit werden er uiteindelijk drie: Tata Steel, Nobian en Dow Chemicals. Het zijn slechts zogenoemde ‘expressions of principles’: een soort raamovereenkomst, die nog geen afspraken bevatten over geld.

Volgens Adriaansens komt dit doordat bedrijven meer tijd nodig hebben om bijvoorbeeld te overleggen met hun – vaak buitenlandse – aandeelhouders. Ook vergt de huidige slechte economische situatie volgens haar veel aandacht van bedrijven.

De industrie zelf ziet dit anders. „Wat ik van bedrijven hoor is: laten we opschieten, want de investeringsplannen zijn allang klaar. Het duurt te lang”, zegt De Krom van de VNCI. Er is nu eenmaal haast. „In de Verenigde Staten trekt Biden nu 370 miljard dollar uit om bedrijven te transformeren. Europa moet zoiets ook doen, anders komen we op achterstand te staan.”