N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Economisch daklozen Rachel (47) en haar dochter behoren tot de snelgroeiende groep verborgen daklozen. Voor hen schieten hulp en noodopvang tekort, vindt ook de VNG.
Haar zeventienjarige dochter vertelt op school niet dat ze met haar moeder als ‘economisch dakloze’ in een noodopvang in Amstelveen verblijft. Maar Rachel (47) zelf brengt het tijdens oudergesprekken op school – haar dochter doet dit jaar vwo-eindexamen – ook niet ter sprake. „Haar mentor weet van niets. Vriendinnen komen hier niet over de vloer. Ze doet het goed op school. Dus vraagt niemand hoe het thuis gaat.”
Rachel en haar dochter horen sinds vorig jaar juni tot de groeiende groep daklozen met een baan, maar zonder eigen woning. Ze moeten het doen met een kamer op een tijdelijk opvangadres voor economische daklozen in Amstelveen. Eerst met zijn drieën, met ieder een eigen bed in een kleine kamer, maar de oudste dochter (21) heeft inmiddels een plek gevonden in een studentenhuis. Rachel werkt overdag in de kinderopvang in de Bijlmer. De jongste blijft vaak wat langer hangen op school of zoekt na schooltijd een veilig plekje in de bibliotheek om verder te leren. „Soms kom ik thuis”, zegt Rachel, „en dan zie ik dat ze gehuild heeft. ‘Ben je verliefd?’, vroeg ik eerst. Toen gaf ze toe hoe zwaar het allemaal is.”
Volgens het CBS telde Nederland in 2021 zo’n 32.000 daklozen. Ze hebben geen eigen woonadres en slapen in de opvang of soms bij vrienden of kennissen. Begin 2009 – het eerste jaar waarin het CBS cijfers over het aantal daklozen publiceerde – waren dat er zo’n 18.000. Voor het merendeel mensen met een psychiatrische of verslavingsproblematiek. Al voor de coronacrisis en de toenemende woningnood kwam daar een nieuwe, snelgroeiende groep bij: de economisch daklozen, zelfredzame mensen zonder voornoemde problemen. Hoeveel er daarvan zijn, weet niemand: in de statistieken zijn ze niet zichtbaar, want het CBS baseert zich op gegevens van de daklozenopvang, het aantal daklozen dat bijstand ontvangt en het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem.
Volgens experts is de schatting van het CBS daardoor veel te laag, ze denken dat er misschien 100.000 verborgen daklozen zijn. Omdat ze buiten de definitie vallen, is nauwelijks hulpverlening of noodopvang voor deze groep.
Terwijl het kabinetsbeleid is om dakloosheid in 2030 te hebben beëindigd, is de kennis over de omvang van de groep dak- en thuislozen zo beperkt dat er lokaal „geen effectief beleid gemaakt kan worden”, stelt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Gemeenten hebben te weinig gegevens, of mogen die om privacyredenen niet met derden delen. In Den Bosch en Oss loopt inmiddels een project om de hele groep in kaart te brengen, met behulp van woningcorporaties, maatschappelijk werk, kerken en buurthuizen. Die werkwijze moet later landelijk gebruikt worden.
Tot die tijd komt Rachel niet in de statistieken voor. Voor haar was in 2019, toen ze met haar dochters terugkwam uit Suriname, weinig aan de hand. In Suriname had ze tijdelijk haar moeder verzorgd. Ze woonde bij een kennis in Diemen én had, vlak voor de pandemie, een baan als postsorteerder. Het ging mis toen die kennis ziek werd en in een verzorgingstehuis terechtkwam. De dochter van die hoofdbewoonster wilde de woning voor zichzelf. „Vorig jaar mei was het zover, toen moesten we eruit. Ik had mijn poot nog stijf kunnen houden en een beroep kunnen doen op mijn huurrecht, ik had er tenslotte drie jaar gewoond. Maar ik vond dat ik dat niet kon maken naar die kennis en haar kleindochter toe. Die had mij in 2019 te goeder trouw die woonruimte aangeboden.”
Rachel ging zwerven, met haar twee dochters. Eerst zaten ze in het huis van iemand die op vakantie was. „Van de gemeente Diemen kreeg ik te horen dat ik de zoveelste op de lijst was. En dat andere woningzoekenden urgenter waren dan ik, omdat ik nog niet op straat was gezet.”
Vorig jaar september was er een tijdelijke oplossing, in een opvanghuis speciaal voor economisch daklozen in de regio Amstelland. Zelfredzaamheid was een vereiste en daar voldeed Rachel aan. Ze had inmiddels die baan bij de kinderopvang in de Bijlmer. En haar dochters studeerden. Ze kregen een studio met zijn drieën, waar ze uiterlijk twaalf maanden mochten blijven. Per juli moet Rachel dus weg, maar ze heeft nog geen flauw idee waar naartoe. „In Diemen ben ik van de urgentielijsten gehaald toen ik vorig jaar in de noodopvang terechtkon. ‘Hier ben je uitgeschreven’ kreeg ik te horen.”
Er zijn veel meer mensen zoals Rachel, zegt Tessa Hagen van de Regenboog-stichting die in de noodopvang voor begeleiding zorgt. „Alleen, we weten niet hoeveel. We weten wel dat die groep economisch daklozen groeit sinds de financiële crisis, de pandemie en de huidige inflatiecrisis. En we weten dat die groei doorzet: steeds meer mensen melden zich. Alleen al in de Amstelland-gemeenten gaat het om honderden woningzoekenden.”
De ellende van de woningcrisis, noemt Hagen de noodopvang. „Er zijn stomweg geen woningen voor wie in een scheiding terechtkomt zonder perspectief op een eigen woning, voor wie de hypotheek door de stijgende rente te duur is geworden of wie als arbeidsmigrant is afgedankt.” Aantallen kent Hagen alleen van haar eigen regio: vorig jaar vroegen 1.834 mensen in de Amstelland-regio om hulp, in Amsterdam 8.607. Slechts een deel van hen kon aan tijdelijke huisvesting worden geholpen.
En na die twaalf maanden? „We doen hier vooral aan verwachtingsmanagement”, zegt Hagen. „En we ondersteunen zoveel mogelijk, maar hier in de Randstad zijn de wachtlijsten oeverloos lang. We raden mensen aan om verder te kijken: naar gemeenten in bijvoorbeeld Friesland of Limburg. Daar lukt het misschien nog wel.”
Rachel heeft dat geprobeerd, tot in Zeeland aan toe. „Ook in België. Daar ben ik met zo’n FlixBus naartoe gegaan. Maar ook daar geldt: je moet hier eerst wonen, anders kom je nergens voor in aanmerking. En voor sociale woningen kom ik nergens in aanmerking. En de vrije sector is te duur. Niet alleen vanwege de huur, je moet ook geld hebben om drie maanden borg te betalen en een nettojaarinkomen van drie keer de huurprijs. Dat heb ik niet. Zonder deze ondersteuning had ik op straat gestaan.”
In de zomer van 1975 doet Hans van der Werf mee aan een vliegshow op luchtmachtbasis Volkel. Drie types jachtvliegtuigen zullen boven Oost-Brabant laten zien wat ze kunnen, waaronder eentje waarover liefhebbers al veel hebben gehoord maar die ze nog niet hebben gezien. Jachtvlieger Van der Werf is reuze benieuwd hoe die zal presteren in vergelijking met zijn eigen toestel, de F-104G Starfighter. Die jachtbommenwerper haalt gemakkelijk twee keer de geluidssnelheid (Mach 2) – ga daar maar eens over heen.
De nieuweling is het Amerikaanse gevechtsvliegtuig F-16 en de Amerikaanse testvlieger Neil Anderson zal hem die dag besturen. Bij de briefing voorafgaand aan de luchtshow vertelt Anderson aan Van der Werf dat hij zal komen aanvliegen op 2.500 voet (760 meter) hoogte. „Daarna doe ik een split-S.” Van der Werf verslikt zich bijna in zijn koffie. Bij een ‘split-S’ maakt een vlieger op de kop hangend een omgekeerde halve looping. De Starfighter van Van der Werf moet minstens twaalfduizend voet (3,5 kilometer) hoogte hebben voor zo’n gevaarlijke manoeuvre – anders slaat het toestel tegen de grond.
Anderson voert de aangekondigde split-S vlekkeloos uit. Van der Werf is meteen verkocht. „In zo’n toestel wilde ik ook vliegen”, zegt hij bijna vijftig jaar later.
Fighting Falcon
De F-16 ‘Fighting Falcon’ zou vier jaar later zijn intrede zou doen bij de Koninklijke Luchtmacht, en zou uitgroeien tot zijn belangrijkste toestel ooit. Hoewel ze waren ontworpen voor maximaal 3.000 vlieguren, vloog de luchtmacht er sinds 1979 gemiddeld zo’n 6.000 uur mee. Nederland kocht er in totaal 213; wereldwijd schaften 24 landen er samen zo’n 4.500 aan. Daarmee werd de F-16 een van de meest gangbare westerse gevechtsvliegtuigen sinds de Tweede Wereldoorlog. In nauwe samenwerking met andere F-16-landen – in het bijzonder met de VS – werd de kleine Nederlandse luchtmacht een veelgevraagde deelnemer aan westerse interventies na de Koude Oorlog. Voormalig Joegoslavië, Afghanistan, Irak: geen Nederlands wapensysteem als de F-16 werd zo vaak ingezet bij gevechtsmissies. Geen wapensysteem ook heeft zoveel slachtoffers gemaakt – onder wie ook burgers (zie kader).
Hoewel ze waren ontworpen voor maximaal 3.000 vlieguren, vloog de luchtmacht er gemiddeld zo’n 6.000 uur mee
Vrijdag 27 september verzamelen enkele honderden genodigden zich op vliegbasis Volkel voor een laatste fly by. Na 45 jaar zwaait de F-16 af. In de afgelopen weken en maanden hebben veel vliegers het toestel vaarwel gezegd, met een laatste rondje, in bijzijn van vrienden en familie op de grond. De luchtmacht gaat verder met de F-35. De laatste F-16’s beginnen aan een tweede leven in handen van Oekraïense gevechtsvliegers, en zullen het gaan opnemen tegen Russische MiG’s en Soechojs – waarvoor ze oorspronkelijk werden ontworpen. Het oudste toestel, de J-512, dateert van 1989.
Een ‘vliegers-vliegtuig’
Wat maakte de F-16 zo succesvol? Luchtmachtpersoneel vertelt er graag over, op een stille grijze septemberdag op Volkel. Bij het oprijden van de taxibaan volgt een vast ritueel: het controleren van de banden op steentjes in het profiel. F-16’s stofzuigeren alles hun luchtinlaat in – wat tot het uitvallen van de motor kan leiden. Als een van de laatste F-16’s bulderend het luchtruim kiest, kun je elkaar op de grond niet meer verstaan.
In een hangar wacht Hans van der Werf (75), die na de Starfighter inderdaad de F-16 is gaan vliegen. Van der Werf geeft een duidelijke verklaring voor het succes van de ‘Fighting Falcon’. De F-16 was het eerste jachttoestel dat voornamelijk werd gemaakt vanuit de behoeftes van degenen die hem moesten besturen, zegt hij. „Het is een vliegers-vliegtuig.”
Begin jaren zeventig, toen de eerste contouren van de F-16 op de tekentafels van vliegtuigbouwer General Dynamics verschenen, was dat bepaald niet vanzelfsprekend, aldus Van der Werf. „Toen hadden de technici en strategen het nog voor het zeggen.” Achter hem staat een treffend voorbeeld van deze ontwerpfilosofie: een Starfighter – langgerekte romp („17,34 meter”, zegt Van der Werf), opvallend kleine vleugels met vlijmscherpe randen. „Je kunt er een brood op snijden. Zo min mogelijk luchtweerstand, daar ging het om.”
De Starfighter, ontworpen in de jaren vijftig, was gemaakt om Russische MiG’s te kunnen onderscheppen met zijn indrukwekkende topsnelheid. Die kon het toestel echter maar zo’n twaalf minuten volhouden – dan was de brandstoftank leeg. Sovjetvliegers leerden al snel om uit te wijken als ze de Starfighters op hun radar zagen.
Bij de bouw van de F-16 werd het doel ‘hoger, sneller en verder’, die de kosten van Amerikaanse gevechtsvliegtuigen steeds verder opjoeg, verlaten. Een groep kritische Amerikaanse vliegers en ontwerpers (geuzennaam: de ‘Fighter Mafia’) drong aan op een lichte, betaalbare jager, die zou zijn toegesneden op dogfighting – het luchtgevecht op korte afstand, waarbij de man of vrouw aan de stuurknuppel de doorslag geeft.
De F-16 was niet zo snel als de Starfighter, maar was zeer wendbaar en had een gunstige thrust-to-weight ratio, de verhouding tussen het startgewicht van het toestel en het stuwvermogen van de zeer krachtige motor. De F-16 kon daardoor harder draaien en klimmen dan tegenstanders. Vanwege de relatief lage kostprijs van 15 miljoen dollar was de F-16 ook betaalbaar voor landen met kleinere budgetten, zoals Nederland, België en Denemarken. De Starfighter was door de VS al vroeg afgedankt, maar met de F-16 beschikte de Koninklijke Luchtmacht over een toestel dat serieus werd genomen.
Een scheermes in de lucht
„Een scheermes in de lucht”, zegt luitenant-kolonel Patrick Vreebrug over de F-16. De 47-jarige vlieger is commandant van 312 Squadron, de laatste F-16-eenheid van de luchtmacht. Staand onder het toestel dat een vignet met zijn naam draagt, praat hij over de symbiose tussen mens en machine. Hij vertelt hoe hij „lekker hoog” zit in de cockpit met zijn grote bubbelvormige glazen kap, waardoor je „altijd overzicht hebt” . Hoe de stoel „voor je gemaakt lijkt”. De stick aan de rechterzijde waarmee het toestel wordt bestuurd, reageert direct, waardoor het lijkt of het al weet wat je wil doen.”
Om de F-16 zo wendbaar mogelijk te maken is het toestel inherent instabiel. Vreeburg wijst: het zwaartepunt van de F-16 ligt eigenlijk te ver naar achteren. „Het is gebouwd om te wentelen, en begint daar na het opstijgen bij wijze van spreken meteen mee.” Een nieuw elektronisch bestuurssysteem (‘fly-by- wire’), gekoppeld aan een boordcomputer, zorgt dat het toestel binnen de grenzen van het mogelijke blijft. Toch blijft het oppassen. Begin jaren tachtig crashten F-16’s bij de vleet, in totaal meer dan dertig. Ook het recente neerstorten boven Oekraïne van een F-16 met daarin de ervaren Oekraïense gevechtsvlieger ‘Moonfish’ was waarschijnlijk het gevolg van een menselijke fout.
Vooral een terroristen-jager
In de jaren daarna werd de F-16 een betrouwbaar en veelzijdig werkpaard. Vanwege het lage gewicht en de sterke motor kon het toestel een flinke bommenlast torsen. Oorspronkelijk gebouwd om luchtgevechten te kunnen winnen, ontwikkelde de F-16 zich tot lichtgewicht bommenwerper die snel kon worden ingezet in buitenlandse conflicten. „Je hoefde maar op de knop te drukken en een dag later waren we inzetbaar aan de andere kant van de wereld”, zegt Vreeburg. Tot tevredenheid van de Amerikanen, die de bondgenoot graag aan hun zijde zagen.
In het boek Hunting the Caliphate (2019) schreef toenmalig Amerikaans officier Wes Bryant hoe „F-16’s van de coalitie” eenheden van IS bij de Iraakse stad Ramadi aanvielen en vernietigden. Via de mail bevestigt Bryant aan NRC dat het om Nederlandse F-16’s ging. „Ze traden geweldig op”, schrijft hij.
Omdat Iraakse bondgenoten dicht in de buurt zaten, was het lastig om de IS-strijders vanuit de lucht uit te schakelen: het vergde zorgvuldig manoeuvreren en intensief communiceren met ‘de grond’. Verreweg de meeste IS-terroristen werden gedood, de Iraakse militairen bleven ongedeerd, zo blijkt uit het relaas van Bryant.
De Nederlandse aanval bij Ramadi beschrijft de kern van het militaire succes van de F-16 in het tijdperk van het einde van de Koude Oorlog vanaf 1988. Het toestel was goed inzetbaar tegen een vijand die niet over gevechtsvliegtuigen of luchtdoelraketten beschikte. De Russische inval van Oekraïne in 2022 was echter een teken dat die tijden voorbij waren.
Op Volkel is luitenant-kolonel Vreeburg trots op het vakmanschap van zichzelf en zijn collega’s – maar oorlog blijft oorlog, zegt hij. Hij herinnert zich nog hoe hij in 2007 laag over de Chora-vallei vloog, waar Nederlandse militairen werden belegerd door de Taliban. Boven de witte compound zag hij ineens een rookpluim: een Nederlands mortier was uit elkaar geklapt. Sergeant-majoor Jos Leunissen kwam om bij het ongeluk. De Taliban werden teruggeslagen – mede dankzij de F-16’s. „Hij doet de job” zegt Vreeburg. „Hij doet waarvoor-ie gemaakt is.”
Koosnaam ‘Viper’
In de grote hal op Volkel waar studenten van een mbo-opleiding aan onderdelen sleutelen, wijst sergeant-majoor Joost de Raaf naar één van de drie F-16’s die er staan. Natuurlijk, het is een wapensysteem, bedoeld „om je dag goed te verpesten”, zegt de instructeur vliegtuigonderhoud. Maar toch: „De cockpit uit één stuk, de manier waarop de romp versmelt met de vleugels, het slanke silhouet – het doet iets met je.”
De F-16 is niet alleen een succesvol toestel, het is ook een esthetisch geslaagd ontwerp, vinden ze bij de luchtmacht. De officiële bijnaam van het toestel was ‘Fighting Falcon’, maar vliegers spraken liefkozend van de ‘Viper’, naar de flitsende ruimtejagers uit sf-serie Battlestar Galactica, die vanaf eind jaren zeventig op het scherm verscheen.
Hoe de romp versmelt met de vleugels, het slanke silhouet – het doet iets met je
Op een afscheidsfilmpje van de luchtmacht op YouTube noemt een oud-F-16-vlieger het toestel ‘sexy’.
Bij vliegbasis Volkel zitten bijna dagelijks spotters voor het hek om de zoveelste vlucht van de F-16 te kunnen vastleggen. Sergeant-majoor De Raaf, die zijn hele werkzame leven aan het toestel heeft kunnen sleutelen, was daarnaast jarenlang voorzitter van de spottersvereniging. Het mooiste vond hij het organiseren van rondleidingen op de basis, vertelt hij. „Een taxiënde F-16 in het donker van dichtbij kunnen fotograferen – voor die mannen was het een onvergetelijke ervaring.”
Eindeloos op te lappen
Metaal werkt, zegt instructeur De Raaf, en de aluminium romp van een gevechtsvliegtuig gaat op de lange termijn kapot. Een belangrijk deel van zijn carrière stond in het teken van de strijd tegen de voortwoekerende plaag van scheuren en scheurtjes in de almaar ouder wordende F-16’s. Met het boren van een klein gaatje in de romp kon je een beginnende scheur de pas af snijden, laat hij zien. Hij wijst naar de bovenkant van de romp van een van de F-16’s, die bekleed is met extra aluminium – een lapmiddel.
Als er één wapensysteem was dat in staat bleek om zijn eigen afscheid steeds weer uit te stellen, was het de F-16, zegt De Raaf. In zijn onderhoudshangar noemt hij de mogelijkheden van het toestel om steeds weer nieuwe upgrades en aanpassingen te ondergaan. Bij de Midlife Udate (MLU) kregen de F-16’s een betere radar, een digitale cockpit. Bij een volgende modernisering werden de toestellen uitgerust met een datalink, zodat ze makkelijker konden communiceren met elkaar en de grond.
Maar „zelfs voor de F-16” heeft het updaten, aanpassen en repareren beperkingen, moet De Raaf toegeven. „Het houdt een keer op.” Grijnzend vertelt hij over een F-16 die „volkomen kromgetrokken onder druk van alle G-krachten” rondvloog – „al was het nooit onveilig”.
Ook commandant Vreeburg zegt: „De F-16 is technisch en tactisch verouderd.” Bij de inzet tegen IS was dat geen probleem. Maar tegen een goed bewapende tegenstander als Rusland kan de F-16 niet meer meekomen. Hij is te goed zichtbaar op de radar, heeft niet de juiste elektronica aan boord voor misleiding van tegenstanders. De opvolger van de F-16, de F-35 ‘Lightning II’ is door zijn stealth-technologie (zoals radarabsorberende coating) vrijwel onzichtbaar. „De F-35 is ontworpen om elke fase van een aanval te kunnen afslaan”, zegt Vreeburg. Mooi is ‘Fat Amy’, zoals het toestel al wordt genoemd, misschien niet, en sommigen vinden dat het niet zo fijn vliegt als de F-16. Vreeburg relativeert dat. „De F-35 vliegt ánders. Het is gewoon wennen.”
Boudewijn Chabot (82) is psychiater voor ouderen, bekend door zijn adviezen hoe je waardig kunt sterven zonder een arts om euthanasie te vragen. Hij promoveerde in 2007 op onderzoek naar ‘zelfeuthanasie’ door medicijnen of versterving (bewust afzien van eten en drinken) en schreef in 2014 mee aan een ‘handreiking’ voor artsen waarin staat hoe ze het lijden van mensen daarbij kunnen verlichten. Nu heeft hij daar een nieuwe methode aan toegevoegd die lijkt op die van de Australische arts Philip Nitschke. In beide gevallen is het zelfdodingsmiddel stikstofgas, maar de handelwijze verschilt fundamenteel.
Bij de methode van Nitschke gaat degene die dood wil in een door de Australiër ontworpen capsule liggen, een zogenaamde Sarco. Afgelopen maandag is die capsule voor het eerst gebruikt door een 64-jarige Amerikaanse vrouw die daarvoor speciaal naar Zwitserland was gereisd. Ze drukte zelf de knop in waardoor het gas vrijkwam. Het leidde internationaal tot ophef en de politie hield „meerdere personen” aan op verdenking van „aanzetting tot en medeplichtigheid aan zelfmoord”.
Bij de methode van Chabot bestelt degene die dood wil zelf (of een naaste) een cilinder stikstofgas bij de bouwmarkt, verbindt die zelf (of met hulp van een naaste) met een slang aan een masker of een stevige plastic zak en drukt dan – hierin is er geen verschil – zelf (zonder hulp van een naaste) de knop in. Chabot heeft een voorlichtingsfilm van tien minuten gemaakt die op 14 oktober voor het eerst vertoond zal worden op een avond over de laatste levensfase in het Amsterdamse debatcentrum de Balie. Donderdagochtend geeft Chabot aan de telefoon – hij is een paar dagen in het buitenland – een toelichting.
Wist u dat Nitschke deze week de Sarco zou introduceren?
„Ik ken hem goed, we komen elkaar al twintig jaar tegen op congressen en hij heeft mijn film al gezien. Hij heeft gezegd dat hij me wil helpen om die te verspreiden in zijn netwerk, wat ik bijzonder vind, want in het verleden hebben we nogal eens met elkaar gebotst. Ik wist dat hij op zoek was naar een land waar hij de Sarco kon inwijden. Eerst zou het Nederland worden vanwege de relatief liberale wetgeving. Het werd toch Zwitserland.”
Wanneer bedacht u uw stikstofmethode?
„Rond de jaarwisseling, mede op aandringen van Stichting de Einder. [Die biedt steun bij ‘een humane dood in eigen regie’.] Eerder was er al een methode met heliumgas, maar onverdund helium bestellen wordt steeds moeilijker. Het enige alternatief is stikstofgas. Als je dat in een voldoende hoge concentratie inademt gaat binnen dertig seconden het licht bij je uit. Je hebt geen pijn en je hebt ook niet het gevoel dat je stikt, want je kunt gewoon doorademen. Je longen merken het verschil niet. Na vijf tot tien minuten treedt de dood in.”
Waarover botste u met Nitschke?
„Ja, hoe zal ik het zeggen. Bij hem is zelfbeschikking een mantra, bij mij overheerst de twijfel. Wie is het ‘ik’ dat zelf beschikt? Je kunt die twijfel overschreeuwen: ‘ik wil zelf beschikken’. Zo jaag je de twijfel weg. Maar die twijfel moet er altijd zijn, vind ik. Ik twijfel ook over deze film. Je hoopt niet dat jongeren de methode met stikstofgas als speelgoed gaan gebruiken of te gemakkelijk gaan zien als uitweg. Dat is wel mijn angst. Bij groot liefdesverdriet wil je dood. Daar kom je wel van terug, maar als je jong bent weet je dat nog niet. En ook een dertiger of veertiger moet dit niet als een uitweg zien. Het is bedoeld voor de laatste levensfase.”
U zei eerder in een interview dat u, als u dood wil, gaat stoppen met eten en drinken.
„Dat is nog steeds mijn plan. De stikstofgasmethode staat mij persoonlijk tegen. Ik zou die nooit gebruiken. Medicijnen heb ik wel in huis, die heb ik tien jaar geleden al verzameld, maar die zou ik alleen in een noodsituatie gebruiken. Dat gedoe met heliumgas gaf mij het duwtje in de rug om die film over de stikstofmethode te maken. Er moeten alternatieven geboden worden. En de keuze voor de manier waarop je wil doodgaan in eigen regie is heel persoonlijk. Veel mensen voelen weerzin tegen stoppen met eten en drinken, en als je nog relatief jong bent, onder de zestig, is dat ook onmogelijk. Het lukt gewoon niet.
„Op mijn leeftijd kan het wel. Het voordeel ervan vind ik dat het een test is of je echt dood wil. De eerste week heb je dorst. Je mond wordt droog en dat is niet prettig. Er valt van alles aan te doen met sponsjes en ijsblokjes, maar je moet er wel doorheen. Dan komt er nog een week waarin de huisarts je hopelijk zal helpen om de pijn en het ongemak te verlichten en je eventueel palliatief in slaap te brengen, en al die tijd kun je te midden van je dierbaren zijn.
„Versterven is een langzaam wegglijden met om je heen de mensen die van je houden. Dat is voor mij het belangrijkste. Jij neemt afscheid van het leven, zij moeten doorleven na het afscheid van jou. Dus laat dat afscheid zo goed mogelijk zijn.”
Met stikstofgas gaat het sneller.
„En dat is wat ik erop tegen heb. Het gaat snel en je bent alleen. Niemand die je hand kan vasthouden. Wat Nitschke zegt over sterven in het bos of aan het strand, in een apparaat dat Sarco heet – een verwijzing natuurlijk naar een Egyptische sarcofaag – dat geeft er wat mij betreft een nét iets te romantisch tintje aan.”
Waarom zou u niet voor euthanasie kiezen?
„Dan leg je de dood in handen van artsen. Artsen zijn goed in genezen, niet in doodmaken. Ze zien niet hoeveel doodsverlangen er in de samenleving leeft. Per jaar wordt er nu al negenduizend keer euthanasie verleend. Ze denken dat ze iets goeds doen door mensen dood te maken met een spuit. Ik zeg: laat de laatste handelingen bij degene die dood wil, liefst in aanwezigheid van de kinderen, de familie.”
U was in 1991 de eerste arts die openlijk een vrouw in psychische nood hulp bij zelfdoding gaf.
„Omdat ik met mijn rug tegen de muur stond. Ik wist nog niets over sterven in eigen regie. Het was: of haar een dodelijke drank geven, of haar aan haar lot overlaten. Nadat de Hoge Raad ‘wel schuldig, maar geen straf’ had geoordeeld, het Chabot-arrest, was mij duidelijk dat er andere methoden moesten komen. Dat heeft geresulteerd in mijn proefschrift.”
Nu vindt u dat psychiaters geen euthanasie moeten verlenen bij psychisch lijden.
„Ik vind dat heel griezelig en ik citeer graag Jim van Os [hoogleraar psychiatrie in het UMC Utrecht] die zegt dat de dood bij psychisch lijden geen oplossing is. Het is een tekortschieten van de psychiatrische behandelmogelijkheden. Ook euthanasie bij dementie op grond van een wilsverklaring vind ik heel griezelig. Mensen moeten zelf kunnen zeggen dat ze dood willen. En zo nee, dan niet doodmaken.”
Kan uw film, waarin u de stikstofmethode stap voor stap uitlegt, tot aanhouding of vervolging leiden?
„Misschien tot aanhouding, net als nu in Zwitserland. Justitie zal je misschien aan de tand willen voelen. Maar geen rechter zal er een straf over uitspreken als je alles precies zo doet als ik in de film laat zien. De actrice die in de film speelt dat ze dood wil [Elsje de Wijn] doet alle handelingen zelf. Haar dochter, gespeeld door Sylvia Holstijn, helpt haar bij de voorbereidingen, maar dat is niet strafbaar. Mijn advies is ook dat de familie die bij het sterven aanwezig is alles filmt, om aan justitie te kunnen laten zien dat ze geen hulp hebben gegeven bij de uitvoering en geen handelingen hebben verricht die tot de dood leiden.”
Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl.
Onnie Emerenciana verbouwt groente op Bonaire: warmoes, pompoen, snijbonen, watermeloen. Hij leerde zaden te planten in augustus, zodat de planten tot wasdom komen in het regenseizoen, dat in oktober begint. Maar dat gaat steeds vaker mis. Het is zo warm en droog geworden, zegt hij, dat de zaden uitdrogen. Ook het regenseizoen is veranderd. Vroeger regende het vaak en veel, maar nu is het soms één stortbui en daarna niets meer. Soms blijft de regen helemaal weg.
De schuldige: klimaatverandering, zegt Emerenciana (61) beslist. Hij moet sproeiwater kopen, iedere week een tank. „De lucht is droog geworden en zo ontzettend heet”, zegt hij telefonisch vanuit Bonaire. „Ik kan tussen elf uur ’s ochtends en drie uur ’s middags niet meer op mijn land werken, de grond is dan veel te heet. Stel je eens voor hoe dat is voor oudere mensen of kleine kinderen, die op een stenen schoolplein spelen? Zelfs ademen voelt heet.”
Emerenciana sloot zich aan bij milieuorganisatie Greenpeace, die een rechtszaak aanspant tegen de Nederlandse staat. Ze eisen dat Nederland concrete maatregelen neemt om Bonaire, een bijzondere gemeente van Nederland, te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Nederland heeft dijken, een Deltaplan en een klimaatadaptatiestrategie, aldus Greenpeace. Voor Bonaire ontbreken concrete plannen. Woensdag verklaarde de rechter Greenpeace ontvankelijk. Dat betekent dat de organisatie mag opkomen voor het algemeen belang van Bonaire en dat de rechtszaak doorgaat.
Lees ook
Greenpeace daagt staat voor de rechter: Bonaire moet worden beschermd tegen risico’s van klimaatverandering
Eilandbewoners zien het gebeuren. „Vroeger kon je het koraal zien vanaf het strand. Het was heel kleurrijk, met eindeloos veel vissen. Veel daarvan is nu weg, of het is verbleekt, wit geworden.” zegt Emerenciana. „Mensen mogen op sommige plekken niet meer duiken, om het koraal te ontzien, terwijl dat een van de grootste toeristische attracties was.”
Veel mensen zijn arm, ze zijn bezig met overleven. Dan is een scenario van 25 jaar in de toekomst heel ver weg
Ook komt het water al omhoog in Lac Cai, een inham aan de zuidoostkant van het eiland. De orkanen, die het eiland soms teisteren, worden sterker en hebben hardere windsnelheden. „De meeste oude huizen werden gebouwd met de voorkant naar het zuiden, omdat de wind altijd van oost naar west waaide”, zegt Emerenciana. „Nu komt de wind vaak vanuit het zuiden. Bij grote storm stroomt het water onder de dakpannen door. Ik heb mijn plafond al meerdere keren moeten vervangen.”
En er zijn kleine dingen die opvallen. Dat het douchewater tegenwoordig altijd heet is, omdat de zon op de leidingen brandt. Of dat dik plastic niet altijd meer voldoende beschermt, bij kabels bijvoorbeeld, omdat het zacht wordt door de zon. „Plastic schuttingen, waarmee ik mijn land bescherm tegen leguanen en andere dieren, brokkelen af”, zegt Emerenciana. „Zonnepanelen en generatoren raken regelmatig overbelast door de hitte.”
Zout
Greenpeace is niet de eerste die aandacht vraagt voor de precaire situatie op Bonaire. In 2023 bracht oud-milieuminister en VVD-prominent Ed Nijpels een advies uit, waarin hij onderstreepte dat Nederland actie moet ondernemen om Bonaire – en ook de twee andere bijzondere gemeenten, Saba en Sint Eustatius – te beschermen. Hij verkende de mogelijkheden om een klimaattafel te beginnen voor de eilanden. Maar in een interview met het magazine van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) constateerde hij dit voorjaar zelf dat de eilanden „worden omgeven door een zee aan goede bestuurlijke bedoelingen” vanuit Den Haag, maar dat er weinig beweging in zit.
Greenpeace hoopt met deze zaak Nederland wel in beweging te krijgen. Naast maatregelen op Bonaire vraagt de milieuorganisatie Nederland een „eerlijke bijdrage” te leveren aan het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd. Ze eist ook dat Nederland in 2040 klimaatneutraal is, tien jaar eerder dan het zelf gepland heeft.
Op het eiland leeft deze zaak niet erg, zegt Emerenciana. „Iedereen merkt wel dat het warmer en droger wordt, maar tegelijk gaat verandering langzaam”, zegt hij. „Veel mensen zijn arm, ze zijn bezig met het nu, ze zijn aan het overleven. Dan is een scenario van 25 jaar in de toekomst heel ver weg.”
De boer vindt het niet meer dan eerlijk dat Nederland Bonaire helpt. „Bonaire hoort bij Nederland, maar voor ons eiland is geen plan, er is niks. In 2050 staat een deel al onder water. En dat niet alleen: dan wordt de hele grond zout, dat heeft gevolgen voor flora, fauna én mens. Voordat het kalf verdrinkt, willen we dat er iets gebeurt. Daar mag Nederland niet mee wachten. We zijn al bijna te laat.”
Lees ook
Klimaatverandering jaagt deze eilandbewoners naar het vasteland