Weggepeste criminoloog Wouter Buikhuisen wachtte dertig jaar op eerherstel

Jarenlang opende criminoloog Wouter Buikhuisen met hoop op recapitulatie de brieven van de Universiteit Leiden. Tevergeefs, vertelt hij in 2009 in een interview met universiteitsblad Mare. De wetenschapper was jarenlang slachtoffer geweest van pesterijen en bedreigingen door zijn wetenschappelijke onderzoek naar biosociale factoren in criminaliteit.

Afgelopen dinsdag overleed Buikhuisen op 91-jarige leeftijd. Pas de laatste 15 jaar van zijn leven kon de wetenschapper genieten van waardering voor zijn visie.

Het werk van Buikhuisen als criminoloog legde een focus op nature in plaats van nurture, om crimineel gedrag te verklaren. Hij week daarmee af van de tijdsgeest van de jaren 70/80, waarin net een consensus was ontstaan dat omgevingsfactoren allesbepalend waren. De wetenschapper werd als nazicriminoloog bestempeld, en zag zich gedwongen een nieuw leven te starten als antiekhandelaar aan de Spaanse Costa Blanca. Pas in 2015 kwam hij terug naar Nederland.

Affaire Buikhuisen

Buikhuisens jeugd werd getekend door de Tweede Wereldoorlog. Als jongen van 11 werd hij met zijn moeder en broer opgesloten in een Japans concentratiekamp op Java. Zijn vader werd tot dwangarbeider gemaakt en kwam om bij de aanleg van de Birmaspoorlijn.

Na de oorlog keerde Buikhuisen terug naar Nederland, waar hij in 1965 promoveerde op het proefschrift Achtergronden van nozemgedrag. Daarin introduceerde hij het begrip ‘provo’, afgeleid van provoceren. Buikhuisen was geïnteresseerd in de vraag wat de in die tijd veel voorkomende groepen jongeren met anti-autoritair gedachtegoed dreef.

Zijn conclusie: de jongeren ervoeren een gebrek aan goede vrijetijdsbesteding en gingen daarom op zoek naar uitdaging op andere manieren. Binnen een jaar namen de jongerengroepen de term „provo” over als geuzennaam.

Buikhuisen zelf werd hoogleraar criminologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en onderzoeker bij het ministerie van Justitie. De echte problemen begonnen pas in 1978, toen hij hoogleraar criminologie werd aan de Universiteit Leiden. Hij maakte het zijn missie om de sociale wetenschappen te verenigen met exacte disciplines als neuropsychologie, endocrinologie en psychofysiologie.

Buikhuisen legde zijn focus met name op de amygdala, het deel van de hersenen dat het gedrag beïnvloedt. Volgens de hoogleraar was een goede ontwikkeling van dit hersendeel cruciaal voor het gedrag op latere leeftijd.

Lading kritiek

Maar toen de hoogleraar een onderzoeksvoorstel indiende waarin hij de rol die erfelijkheid speelt bij crimineel gedrag onder de loep wilde nemen, kreeg hij een lading kritiek over zich heen. Vooral zijn implicatie dat de aard van een crimineel in de genen zou kunnen liggen, leidde tot veel negatieve reacties.

De kritiek oversteeg de academische wereld. De media pikte het op en al snel ontstond „de affaire Bruinhuisen”. Daarin trok met name Hugo Brandt Corstius de kar. Onder het pseudoniem Piet Grijs schreef hij tientallen columns voor Vrij Nederland waarin hij de criminoloog afbrandde. Later werd een deel ervan gebundeld tot het boek Buikhuisen, dom én slecht.

Buikhuisen zelf werd het doelwit van steeds heftigere pesterijen en bedreigingen. Bij een oratie in Leiden gooiden demonstranten met een rookbom, er werd poep in zijn brievenbus gedaan en hij ontving bommeldingen. In de jaren tachtig hief de Universiteit Leiden de vakgroep Criminologie zelfs helemaal op en ontnam Buikhuisen zijn onderwijsbevoegdheid. Op advies van de dokter verliet hij de academische wereld en verhuisde naar Spanje.

Pas ruim twintig jaar later werd de eer van de academicus hersteld. Na een bezoek van rechtendecaan Carel Stolker verzoende de Universiteit Leiden zich met de wetenschapper. De eerder controversiële visie van de wetenschapper was door de tijd ingehaald, en zijn werk zelfs meermaals geprezen door andere criminologen.

Inmiddels worden hersenbiologische componenten door veel onderzoekers betrokken bij het bestuderen van crimineel gedrag. „Ik wist: ooit krijg ik gelijk.” zei Buikhuisen in 2010 in een interview met Vrij Nederland.


Lees ook

In de jaren vijftig en zestig heette het ‘baldadigheid’: vuurwerkoverlast was er altijd, de vraag om een vuurwerkverbod ook

Drukte bij een vuurwerkverkooppunt in 1959. Foto Herbert F. Behrens/Archief Fotocollectie Anefo