Jarenlang opende criminoloog Wouter Buikhuisen met hoop op recapitulatie de brieven van de Universiteit Leiden. Tevergeefs, vertelt hij in 2009 in een interview met universiteitsblad Mare. De wetenschapper was jarenlang slachtoffer geweest van pesterijen en bedreigingen door zijn wetenschappelijke onderzoek naar biosociale factoren in criminaliteit.
Afgelopen dinsdag overleed Buikhuisen op 91-jarige leeftijd. Pas de laatste 15 jaar van zijn leven kon de wetenschapper genieten van waardering voor zijn visie.
Het werk van Buikhuisen als criminoloog legde een focus op nature in plaats van nurture, om crimineel gedrag te verklaren. Hij week daarmee af van de tijdsgeest van de jaren 70/80, waarin net een consensus was ontstaan dat omgevingsfactoren allesbepalend waren. De wetenschapper werd als nazicriminoloog bestempeld, en zag zich gedwongen een nieuw leven te starten als antiekhandelaar aan de Spaanse Costa Blanca. Pas in 2015 kwam hij terug naar Nederland.
Affaire Buikhuisen
Buikhuisens jeugd werd getekend door de Tweede Wereldoorlog. Als jongen van 11 werd hij met zijn moeder en broer opgesloten in een Japans concentratiekamp op Java. Zijn vader werd tot dwangarbeider gemaakt en kwam om bij de aanleg van de Birmaspoorlijn.
Na de oorlog keerde Buikhuisen terug naar Nederland, waar hij in 1965 promoveerde op het proefschriftAchtergronden van nozemgedrag. Daarin introduceerde hij het begrip ‘provo’, afgeleid van provoceren. Buikhuisen was geïnteresseerd in de vraag wat de in die tijd veel voorkomende groepen jongeren met anti-autoritair gedachtegoed dreef.
Zijn conclusie: de jongeren ervoeren een gebrek aan goede vrijetijdsbesteding en gingen daarom op zoek naar uitdaging op andere manieren. Binnen een jaar namen de jongerengroepen de term „provo” over als geuzennaam.
Buikhuisen zelf werd hoogleraar criminologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en onderzoeker bij het ministerie van Justitie. De echte problemen begonnen pas in 1978, toen hij hoogleraar criminologie werd aan de Universiteit Leiden. Hij maakte het zijn missie om de sociale wetenschappen te verenigen met exacte disciplines als neuropsychologie, endocrinologie en psychofysiologie.
Buikhuisen legde zijn focus met name op de amygdala, het deel van de hersenen dat het gedrag beïnvloedt. Volgens de hoogleraar was een goede ontwikkeling van dit hersendeel cruciaal voor het gedrag op latere leeftijd.
Lading kritiek
Maar toen de hoogleraar een onderzoeksvoorstel indiende waarin hij de rol die erfelijkheid speelt bij crimineel gedrag onder de loep wilde nemen, kreeg hij een lading kritiek over zich heen. Vooral zijn implicatie dat de aard van een crimineel in de genen zou kunnen liggen, leidde tot veel negatieve reacties.
De kritiek oversteeg de academische wereld. De media pikte het op en al snel ontstond „de affaire Bruinhuisen”. Daarin trok met name Hugo Brandt Corstius de kar. Onder het pseudoniem Piet Grijs schreef hij tientallen columns voor Vrij Nederland waarin hij de criminoloog afbrandde. Later werd een deel ervan gebundeld tot het boek Buikhuisen, dom én slecht.
Buikhuisen zelf werd het doelwit van steeds heftigere pesterijen en bedreigingen. Bij een oratie in Leiden gooiden demonstranten met een rookbom, er werd poep in zijn brievenbus gedaan en hij ontving bommeldingen. In de jaren tachtig hief de Universiteit Leiden de vakgroep Criminologie zelfs helemaal op en ontnam Buikhuisen zijn onderwijsbevoegdheid. Op advies van de dokter verliet hij de academische wereld en verhuisde naar Spanje.
Pas ruim twintig jaar later werd de eer van de academicus hersteld. Na een bezoek van rechtendecaan Carel Stolker verzoende de Universiteit Leiden zich met de wetenschapper. De eerder controversiële visie van de wetenschapper was door de tijd ingehaald, en zijn werk zelfs meermaals geprezen door andere criminologen.
Inmiddels worden hersenbiologische componenten door veel onderzoekers betrokken bij het bestuderen van crimineel gedrag. „Ik wist: ooit krijg ik gelijk.” zei Buikhuisen in 2010 in een interview met Vrij Nederland.
Lees ook
In de jaren vijftig en zestig heette het ‘baldadigheid’: vuurwerkoverlast was er altijd, de vraag om een vuurwerkverbod ook
Bij GennepNews kan elke inwoner zo binnenlopen. De lokale omroep huist op de benedenverdieping van de bibliotheek, in een zaaltje dat ze delen met een modelspoorbaanvereniging. In de haarvaten van het dorp – al was dat vooral een bijkomstigheid; de huur van een eigen pand paste simpelweg niet binnen het budget.
„In de beginperiode betaalde iedereen zelfs nog vijf euro per maand voor de koffie”, zegt hoofdredacteur Erik Spikmans, terwijl zijn collega’s binnendruppelen.
Het is maandagavond en dan vergadert de redactie van GennepNews. Er zijn twee houten tafels tegenover elkaar geschoven, daaromheen staan zes stoelen. Het gaat over de nieuwe ijssalon. De kerktoren die na een renovatie heropent. En – een „heet hangijzer” – de plannen voor windmolens in het natuurgebied net over de Duitse grens.
Maartje Guelen: „Hebben we de mensen in Kleve al eens gevraagd wat zij er van vinden?”
„Ping!, roept Gerri Luppes. „Daar gaat een lampje branden.”
„We belichten vaak de Nederlandse kant”, zegt Guelen. „Maar in Duitsland kijken ze er heel anders naar.”
GennepNews is een van de ruim tweehonderd lokale publieke omroepen die Nederland telt. Nóg wel, want het stelsel gaat ingrijpend op de schop. Om de plaatselijke nieuwsvoorziening te versterken, wil het inmiddels demissionaire kabinet dat de lokale omroepen fuseren tot streekomroepen. Per 2028 moet de lokale omroep verleden tijd zijn.
In streek 73 in Noord-Limburg betekent dat: één streekomroep voor het langgerekte gebied van Gennep tot aan het zeventig kilometer verderop gelegen Beesel. Daar tussen liggen de gemeenten Bergen, Venray, Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo. Een autorit van het ene naar het andere uiterste van de streek, duurt drie kwartier.
Niet iedereen kan zich vinden in de plannen. Twee van de omroepen in het gebied – GennepNews en Maasland Radio – haakten af bij de gesprekken over de vorming van een streekomroep, uit vrees dat schaalvergroting ten koste gaat van de lokale identiteit. Want, zeggen zij: wat hebben de inwoners van Gennep gemeen met Venlo?
Keukentafel
De reden dat GennepNews in de avonduren vergadert, is eenvoudig: de omroep draait volledig op vrijwilligers. Doordeweeks zijn ze werkzaam als grafisch vormgever, ICT’er of monteur bij CenterParks, in hun vrije tijd verzorgen ze het lokale nieuws voor de achttienduizend inwoners van Gennep, in het noordelijkste puntje van Limburg.
Het begon aan de keukentafel, ruim tien jaar geleden, nadat de vorige omroep door een intern conflict uiteenviel. Een handvol betrokken inwoners, enkele camera’s die nog op zolder lagen, en een Engelstalige werktitel die zo snel inburgerde dat men besloot ‘m te houden – veel meer was de lokale omroep van Gennep niet. En dat is eigenlijk nog steeds zo.
De inkomsten zijn minimaal. De gemeente betaalt niet meer dan het richtsnoerbedrag van 1,62 euro per huishouden, wat in Gennep neerkomt op iets minder dan 11.000 euro per jaar – net genoeg om het televisiekanaal van te bekostigen.
Het is weleens frustrerend: knipt de burgemeester een lintje, dan is er niet altijd een verslaggever beschikbaar. Dient zich een klokkenluider aan, dan is er vaak onvoldoende capaciteit om de kwestie tot op de bodem uit te zoeken. Of laatst, toen er protest was tegen de windmolens, hadden ze de demonstranten gevraagd zelf maar foto’s te sturen.
Foto Merlin Daleman
Wankele basis
De gang van zaken bij GennepNews is eerder regel dan uitzondering. Een groot deel van de lokale omroepen wordt overeind gehouden door clubjes vrijwilligers en moet het doen met schrale budgetten. De vorming van de streekomroepen, onderdeel van de voorgenomen wijziging van de Mediawet, moet daar verandering in brengen.
In plaats van één omroep per gemeente, komen er volgens de kabinetsplannen maximaal tachtig professionele streekomroepen. Daarvoor wordt meer geld vrijgemaakt: de subsidie wordt meer dan verdubbeld naar 28 miljoen euro. De bekostiging is dan niet langer de verantwoordelijkheid van gemeenten, maar van het rijk.
Een hoognodige bestelwijziging, zegt Eric Horvath van koepelorganisatie NLPO, koepelorganisatie van de lokale omroepen. Een deel van de omroepen heeft een hoog hobbygehalte, constateert hij, waardoor de journalistieke kwaliteit niet zelden te wensen over laat.
„Als je kleinschalig georganiseerd bent”, zegt Horvath, „blijf je afhankelijk van de belangeloze inzet van vrijwilligers. Die wordt buitengewoon gewaardeerd, maar het is natuurlijk wel een wankele basis voor zoiets belangrijks als lokale journalistiek. Daarom is het plan dat elke streekomroep met een aantal betaalde professionals gaat werken.”
Dialecten
Dat het professioneler moet, vinden ze in Gennep zelf ook heus wel. Al heeft de huidige manier van werken „ook wel z’n charmes”, grapt Spikmans. Zijn bezwaar ligt voornamelijk bij de streek waarin zijn omroep is ingedeeld. Niet alleen zijn de afstanden tussen de gemeentes groot, de hoofdredacteur signaleert ook culturele verschillen.
Het best blijkt dat volgens hem uit de variëteit aan dialecten. Voor een niet-Limburger, zegt hij, klinkt al het Limburgs hetzelfde. „Maar hoe verder je naar beneden gaat, hoe Limburgser het wordt. De mensen in Horst praten héél anders dan in Venlo. Als ik naar L1 kijk [de regionale omroep], heb ik ondertiteling nodig.”
Hij is ervan overtuigd dat het gros van de inwoners niet naar de streekomroep zal kijken.
Evert Cuijpers, directeur van Omroep Venlo, zegt de zorgen „tot op zekere hoogte” te begrijpen. Zijn omroep is met een begroting van 1,3 miljoen euro de grote jongen aan tafel. „Als je met een club lokale omroepen moet gaan samenwerken, en jij bent een hele kleine, snap ik dat je denkt: als dat maar goed gaat.”
Maar het risico dat nieuws uit de kleinere dorpen ondersneeuwt bij dat uit Venlo, ziet Cuijpers niet. Een streekomroep kan volgens hem evengoed „lokaal opereren”. „De kennis, kunde en krachten gaan we bundelen. Maar het product dat we gaan brengen, blijft geënt op lokale journalistiek. We willen geen regionale omroep-light worden.”
In de gemeente Peel en Maas, dat binnen dezelfde streek valt, worden de zorgen evenmin gedeeld. Bart Nelissen van Omroep P&M ziet vooral de voordelen. „Het is de nieuwe werkelijkheid”, aldus de hoofdredacteur. Het zijn volgens hem voornamelijk de kleinere omroepen die daar van kunnen profiteren.
Ja, zegt hij: de streekomroep krijgt een nieuwe naam en een andere uitstraling. Maar de lezer, kijker en luisteraar gaan erop vooruit. „We krijgen meer armslag, de journalistiek wordt sterker, de technische mogelijkheden worden uitgebreid.”
De betreffende streek is „best groot”, beaamt Nelissen. „Dat zorgt ervoor dat we goed moeten kijken hoe we de verbondenheid met het publiek behouden.” Hij ziet wel degelijk een gemene deler tussen de inwoners. „Iemand die in Panningen woont, gaat werken in Venlo, heeft familie in Horst en Maas. De wereld stopt niet bij gemeentegrenzen.”
Lokale binding
Hoewel de zorgen op weinig plekken zo nadrukkelijk boven komen drijven als in Noord-Limburg, leeft de vraag hoe schaalvergroting zich verhoudt tot lokale identiteit breder. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) sprak de zorg uit dat de „lokale binding” van de omroepen binnen de nieuwe Mediawet „onvoldoende geborgd” zou zijn.
„Het is niet zo gek dat het op de ene plek makkelijker gaat dan op de andere” zegt Yael de Haan, bijzonder hoogleraar Lokale publieke omroep aan de Rijksuniversiteit Groningen. „In het Westland hebben ze er niet zoveel moeite mee: zij hebben al een gemeenschappelijke identiteit. Maar elders moet men zich opeens tot elkaar gaan verhouden.”
Er zijn volgens haar genoeg manieren waarop streekomroepen in contact kunnen blijven met hun publiek. Ze noemt DTV Nieuws in Oss, dat een netwerk heeft opgebouwd van ‘burgercorrespondenten’. „Dat is een ander model dan middenin het dorp gaan zitten en hopen dat mensen vanzelf wel langskomen.”
De streekomroep kan volgens NLPO-directeur Horvath in het „lokale journalistieke gat” springen. Hij ziet dat regionale media na vele reorganisaties plaatsen links laten liggen. Dat het niet uitzonderlijk is als een huis-aan-huisblad wordt volgeschreven door één redacteur. Dat er raadszalen zijn waar nauwelijks nog journalisten op de tribune zitten.
Intussen is het belang van lokale journalistiek alleen maar toegenomen. Want terwijl het aantal journalisten afnam, kregen gemeenten er meer taken bij en dijden begrotingen uit. „Eigenlijk wil je dat er op elke plek een goed georganiseerde redactie zit, die volgens journalistieke standaarden functioneert. Daar heb je als burger gewoon recht op.”
In de wijken
Om de ambities te kunnen verwezenlijken, zien ze bij de toekomstige streekomroep van Noord-Limburg nog wel een punt van aandacht. Op dit moment doet een deel van de gemeenten zelfstandig een extra duit in de begroting. Het is de vraag wat daarmee gebeurt als de zorgplicht voor de financiering verschuift naar Den Haag.
Dat geld is volgens Cuijpers onder meer van belang om ervoor te zorgen dat er straks nog steeds kleinschalige deelredacties in wijken te vinden zijn. „We weten wat de kracht van lokale journalistiek is: je moet in de haarvaten zitten.”
Bij GennepNews houden ze voet bij stuk. Daarmee raakt de omroep naar alle waarschijnlijkheid haar tv-uitzendlicentie kwijt en blijft straks alleen de website nog in de lucht. Van plan om te stoppen is het clubje vrijwilligers echter niet. „We zullen nog creatiever moeten worden”, aldus Spikmans. „Met nog minder middelen.”
Of de lokale omroep daarmee zichzelf niet in de voet schiet? „Als we dingen doen buiten de gemeente”, zegt de hoofdredacteur, „merken we dat de interesse van mensen afneemt. Dan werkt het niet meer. Het is een beetje zoals de slogan van de SNS Bank vroeger luidde: ‘groot geworden door klein te blijven’.”
Sunnah-geur, zo noemden we vroeger de geuren uit parfumflesjes uit Saoedi-Arabië. Mijn vader bewaarde ze in zijn nachtkastje, maar droeg de geuren tot onze opluchting zelden, want ze waren scherp en penetrant. ‘Sunnah’ verwijst naar de overleveringen van de profeet Mohammed – hij hield van geuren, vond hygiëne belangrijk en spoorde mensen aan zich te parfumeren.
Jaren geleden bezocht ik een oude parfumeur in de souk van Caïro. Hij stelde een parfum voor me samen, zijn geheime recept, en als ik die zou dragen, zo beloofde hij, zou iedere man verliefd op me worden. Helaas kon ik zijn belofte niet testen, omdat ik de geur te straf vond, maar het flesje staat nog altijd in mijn kast.
De tijden dat geuren uit het oosten versmaad werden, zijn voorbij. Arabische geuren en parfumhuizen hebben de afgelopen jaren de wereldmarkt veroverd; ze worden niet langer in obscure winkeltjes verkocht, maar staan prominent uitgestald in luxe warenhuizen en parfumeries.
Oudh
Twee van de pionierszijn Ajmal uit Dubai (1951) en het Saoedische Nabeel (1969). Arabian Oud, in 1982 begonnen in de souk van Riad, heeft sinds 2021 twee boetieks in Nederland. Het Omaanse Amouage (1983) heeft als grootste afzetmarkt de Verenigde Staten. Bij luxe cosmeticaketen Skins zijn jongere merken te vinden, waaronder Tola en Ghawali uit de Verenigde Arabische Emiraten.
Daan van de Beld, ‘perfume educator’ (hij leidt verkopers op) bij Skins, schat in dat Arabische geuren rond 2010 opkwamen. „Vroeger maakte ik mee dat mensen oudh te sterk vonden, maar nu wordt het juist erg gewaardeerd. Het is tegenwoordig ondenkbaar dat je als merk níét een geur uitbrengt waar oudh in zit.”
Oudh, agarhout, is een ingrediënt dat van oudsher in Arabische parfums wordt gebruikt en gewonnen wordt uit de aquilaria, een boomsoort die in Zuidoost-Azië groeit. Van de Beld: „Wanneer de boom geïnfecteerd raakt door een schimmel, wordt er in de boom een hars aangemaakt. Om die zeldzame hars te winnen en de olie ervan te distilleren, moeten veel bomen gekapt worden. Voor die olie wordt gerust 6.000 euro betaald voor 10 milliliter.” Tegenwoordig werken parfumhuizen voornamelijk met synthetische oudh.
Muskusherten en kruistochten
Ik was onlangs in de Omaanse hoofdstad Muscat en zag daar hoe belangrijk geuren zijn: ieder huis wordt geparfumeerd met bakhoor (wierook) of het lokaal gewonnen luban (wierookhars), om parfumverkopers drommen zowel vrouwen als mannen samen. Ongeparfumeerd het huis uitgaan is ongebruikelijk.
Geuren, zowel parfums als bakhoor, zijn een belangrijk onderdeel van de Arabische cultuur, ze staan symbool voor status, reinheid en gastvrijheid en werden van oudsher gebruikt voor (religieuze) rituelen. In het boek Scent From the Garden of Paradise beschrijft historicus Anya H. King de sacrale betekenis van musk in de islamitische beschaving. Musk werd gewonnen uit de klieren van muskusherten in Azië, waarmee het mannelijk hert feromonen verspreidt om het vrouwelijk hert te verleiden. De vraag naar musk, de favoriete geur van de profeet, leidde tot een bloeiende handel met Azië en musk groeide uit tot het kostbaarste ingrediënt. Sinds 1979 wordt het synthetisch geproduceerd.
De kunst van parfums maken ontstond in het oude Egypte, maar kwam tot bloei in wat nu de Golfstaten zijn. Wetenschapper Abu Youssef al Kindi schreef in de negende eeuw The Book of the Chemistry of Perfume and Distillations, dat ruim honderd recepten voor geurige oliën bevatte. De vroegere Arabieren waren bekwaam in het distilleren van die oliën; hiervoor gebruikten ze de alambiek, een destilleerapparaat dat ook voor alcohol werd gebruikt, om de ingrediënten voor parfum te verkrijgen. Ze waren ook de eersten die alcohol gebruikten, zodat geuren minder snel vervlogen. Naast musk werkten ze met oudh, amber en roos, met name de damascener roos.
De ontwikkeling en distributie van Arabische geuren is verweven met de islamitische geschiedenis: via de kruistochten bereikten parfums steden als Venetië en dankzij het Andalusische Rijk bereikten ze Frankrijk, dat als eerste de productie van parfums industrialiseerde.
Overdadige geuren
Tegenwoordig, vertelt Daan van de Beld, grijpen Nederlandse mannen ook vaak naar Arabische parfums. Jhully Pereira, verkoopster bij Arabian Oud in de Mall of the Netherlands in Leidschendam, ziet veel stellen in de boetiek die samen een geur kiezen, om te delen. De geuren zijn barok, warm en overdadig, sommige zelfs bedwelmend. Voor Pereira is dat de charme ervan: je hebt maar een beetje nodig en ze blijven lang op de huid. Dat wisten ze vroeger al: in Shakespeares Lady Macbeth verzucht de hoofdpersoon, nadat ze het bloed aan haar vingers ruikt: ‘All the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand’.
De meeste Arabische parfumhuizen spelen in op de eigen cultuur en traditie, waarbij zwaardere aroma’s als oudh en taifrozen (familie van de damascener roos die in de Saoedische stad Taif groeit) de stijl bepalen. Volgens cijfers uit de regio zorgden Arabische merken in 2022 voor een omzet van 4,5 miljard dollar in het Midden-Oosten.
Navraag bij parfumeries Douglas en Ici Paris XL over verkoopcijfers in Nederland levert geen concrete omzetcijfers op, maar Minouche Groen, marketingdirecteur bij Douglas, bevestigt dat Arabische parfums „zéker populair zijn op het moment”.
Een beetje verwesterd
Bij Arabian Oud wijst Jhully Pereira de populairste parfums van het moment aan: Resala (€185), met noten van saffraan, roos, vanille, oudh en chocola, en Madawi (€225), met noten van appel, perzik, ananasbloesem, musk, wilde roos en patchoeli. Als populaire Arabische geuren bij Skins noemt Van de Beld Oud Maracuja (€215) van het Franse Maison Crivelli en Widian London (€255) uit de Emiraten – „maar dat is wel een beetje verwesterd”.
Populairste merk is het jonge Kayali (afgeleid van het Arabische khayali, ‘mijn fantasie’) van de Iraaks-Amerikaanse Mona Kattan, zus van Huda Kattan, eigenaar van het razend populaire cosmeticamerk Huda Beauty. Zowel Kayali als Huda Beauty opereren vanuit Dubai.
Mona Kattan antwoordt op vragen dat haar geuren een weerspiegeling zijn van haar Midden-Oosterse erfgoed en westerse opvoeding. Ze combineert traditioneel Arabische ingrediënten als oudh, saffraan en taifrozen met vanille en fruit.
Illustratie Sara-Noor ten Cate
Het ‘layeren’ van geuren, waarbij verschillende parfums gecombineerd worden tot iets nieuws komt ook voort uit de Arabische traditie; geuren worden zo gepersonaliseerd en krijgen diepte. Steeds meer westerse parfumhuizen werken met het principe van layering.
Kayali is een groot succes, niet in de laatste plaats door de online ‘presence’ van Mona Kattan, die een vrolijk bubblegumroze universum heeft gecreëerd dat tegelijk Amerikaans en Arabisch is. Haar parfums hebben tot de verbeelding sprekende namen als Eden Sparkling Lychee (ongeveer € 85), Wedding Silk Santal (ongeveer € 95) en Yum Boujee Marshmallow (ongeveer € 95).
Hoe zeldzamer, hoe gewilder
Het toegenomen toerisme naar de Golfstaten en de digitalisering en globalisering van de markt hebben de afstand tussen producent en consument kleiner gemaakt. Nichegeuren zijn populair; hoe zeldzamer de geur, hoe gewilder. Dat verklaart wellicht ook de exorbitante prijzen; mensen zijn bereid er grif voor te betalen: 250 euro voor een fles van 50 milliliter is tegenwoordig gangbaar.
Westerse huizen – grote als Guerlain, Tom Ford en Lancôme en kleine als Obvious – spelen in op de populariteit van Arabische ingrediënten en stijlen. Het Italiaanse Maison Tahité noemde een geur Arabican Rose, het Duitse Les Destinations liet zich door Oman en de Saoedische stad Al-’Ula inspireren en een van Loewes geuren uit de Un Paseo Por Madrid-lijn heet Mayrit, zoals de Spaanse hoofdstad van het Andalusische rijk heette.
De geschiedenis herhaalt zich. Na een lange pauze leert de westerse wereld de Arabische beter kennen dankzij de geuren.
Moeder: „Mijn ouders zijn zo lief om een dag per week op mijn twee kinderen van 4 en 6 te passen. Mijn partner en ik voeden onze kinderen vegetarisch op, ze hebben nog nooit vlees gegeten. Ze eten wel vis. Het culinaire repertoire van mijn ouders is de afgelopen decennia amper veranderd en ze hebben al een paar keer aangegeven enorme moeite te hebben met het verzinnen en maken van vegetarisch eten voor onze kinderen. Ze proberen ons ervan te overtuigen dat één keer per week vlees eten juist hartstikke goed voor ze is. We zijn mijn ouders enorm dankbaar voor de oppashulp en vinden het vervelend dat we hun kookstress bezorgen, maar willen ook niet zomaar van onze idealen stappen. Hoe lossen we dit op?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Praktisch oplossen
Bas Levering: „Veel grootouders hebben met alle liefde een dag in de week de kleinkinderen over de vloer. En de meeste kleinkinderen gaan graag naar hun grootouders toe. Dat het bij opa en oma zo anders is dan thuis, en dat ze zoveel tijd voor je hebben, maakt het juist heel aantrekkelijk.
„Ooit werd gedacht dat kinderen van verschillende regels in de war zouden raken, maar kinderen blijken buitengewoon flexibel. Dat grootouders in veel opzichten anders met kinderen omgaan dan hun eigen ouders hoeft dus niet iets te zijn om moeilijk over te doen.
„Bij uw principiële keuze vegetarisch te eten lijkt dat anders te liggen. U wilt dat uw ouders u daarin respecteren. En terecht. Voor vleesloos eten zijn overtuigende argumenten te geven. Toch heeft het geen zin om in dit geval in gesprek met uw ouders op de principiële toer te gaan.
„Neem het praktische probleem van uw ouders serieus. Lever ideeën aan voor makkelijke vegetarische maaltijden. Bied aan voorbereid vegetarisch eten voor de kinderen mee te geven. Of stel uw ouders gerust dat die maaltijd geen kwalitatief hoogstandje hoeft te zijn. Het vlees voor de kinderen vervangen door vissticks volstaat. Wat is er tegen één keer pannenkoeken per week? Er zijn dan nog zes dagen per week over waarop u volop aan het gevarieerde smaakpalet van uw kinderen kunt werken.”
Eenvoudig maken
Katja Passchier: „Uw ouders hebben gelijk: vlees levert voor de groei en ontwikkeling van kinderen belangrijke voedingsstoffen zoals eiwitten en ijzer, vitamine B1 en B12. Ik snap dat zij vlees zo goed mogelijk willen vervangen. Maar dat hoeft helemaal niet ingewikkeld te zijn. Zo kunnen ze in plaats van het vlees van hun eigen maaltijd de kinderen makkelijk een handje ongezouten gebrande noten, of 70 gram peulvruchten zoals doperwten extra geven. Een ei erbij, een stukje vis, dat zou prima te doen moeten zijn.
„Er zijn ook makkelijke vegetarische maaltijden die aansluiten bij hun eigen manier van eten. Aan macaronisaus kunnen linzen toegevoegd worden. Denk aan spinazie met een gekookt ei en wat reepjes geroosterd brood. Of aan de stamppot ‘Blote billetjes in het gras’: aardappelpuree met witte bonen en snijbonen. Schrijf die suggesties voor uw ouders op.
„Uw ouders kunnen ook voor kant-en-klare vleesvervangers kiezen zoals vegetarische balletjes, maar let op dat die ijzer en B12 bevatten en niet meer dan 1,1 gram zout per 100 gram.
„Het siert opa en oma dat ze het zo goed willen doen, maar het gaat slechts om één van de 21 maaltijden per week. U kunt ook tegen hen zeggen: ‘We geven jullie ‘de makkelijke maaltijd van de week’.’ Als ze dan voor de pannekoeken volkorenmeel gebruiken, en wat champignons en abrikozen meebakken, is ook dit een prima diner.”
Bas Levering is oud-lector algemene pedagogiek. Katja Passchier-Blok is kinderdiëtiste.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.