Weemoedige beslommeringen van een expat in New York, Jeruzalem en Tunis

Drie continenten in zeven jaar. Merijn de Boer leefde van 2017 tot 2024 achtereenvolgens in New York, Jeruzalem en Tunis, waar zijn vrouw als diplomaat werkte. In Lieve Hannibal bundelt hij zijn verhalen over een leven in het buitenland.

Naar eigen zeggen is De Boers interesse in politiek ‘altijd nogal beperkt’ geweest. Je komt er dus al gauw achter dat de verschillende hoofdsteden in Lieve Hannibal voornamelijk decor zijn voor een schrijver die zijn beginnende vaderschap moet uitvinden en tussen de regels door lijkt te worstelen met de eenzaamheid van een expat. De verhalen zijn opgebouwd uit een aantal anekdotes waartussen het soms zoeken is naar de samenhang, maar die Lieve Hannibal in het algemeen gemakkelijk laten weglezen, als een dagboek.

Niet dat de omgeving geen invloed op hem uitoefent. In New York wil het schrijven over zijn wijk DUMBO niet vlotten, wat hij wijt aan zijn gebrek aan liefde voor de verstopte buurt. Maar ook in het bezette Oost-Jeruzalem zit De Boer het vooral dwars dat zijn boeken niet aan huis bezorgd kunnen worden. Pas in Tunis vindt hij een omgeving die zijn verhalen langzamerhand goed doet. In de idyllische kustdorpen is het leven makkelijk, traag en aangenaam. In het witblauwe Sidi Bou Said, in de koloniale tijd al een trekpleister voor Franse kunstenaars, zien we De Boer een duik nemen in de Middellandse Zee, wandelen in zijn eentje of met zijn kinderen, en keuvelen met buurtgenoten.

De Boers toon is laconiek. Zelfs wanneer een op tilt geslagen apparaat hem en zijn vrouw met luide pieptonen uit hun slaap houdt, noteert hij koeltjes: ‘We werden nogal knettergek van het kabaal’, om er vervolgens een gietijzeren pan op te laten vallen. Deze toon komt het best tot zijn recht in zijn aanvaringen met ongeremde personages als Tunesische makelaars, vliegtuigpassagiers die weigeren een mondkapje te dragen, of zijn dochter, die in tegenstelling tot haar vader geen blad voor de mond neemt. Maar ook wanneer hij het gemis van zijn onlangs overleden moeder beschrijft, zoals hier, wanneer ze op haar sterfbed ligt: ‘Terwijl ik een wandeling rond het ziekenhuis maakte, dacht ik: ik heb het nu even heel zwaar, dus ik ga mijn moeder bellen. Dat was mijn reflex. En die reflex zal ik nu helaas moeten afleren.’

Wel leidt de alledaagsheid en de relativering van de voorvallen tot de vraag wat er precies voor de lezer uit te halen valt. Zeker in de eerste helft is De Boer zoekende in Tunis, waardoor zijn verhalen uit het niets lijken te ontstaan om een paar pagina’s later te vergaan. Dat komt ongetwijfeld ook doordat hij een deel van de verhalen al eerder voor literaire tijdschriften of zijn column in dagblad Trouw schreef. In de begindagen voeren wandelingen en reflecties op Nederlandse schrijvers en boeken de boventoon in zijn verhalen. Pas tegen het einde, wanneer de kustdorpen van Tunis hem redelijk bekend zijn, krijgt De Boer meer begrip en dus ook waardering voor de kleine, ontroerende of onverwachts grappige gebeurtenissen in zijn leven. Af en toe slaat die ontroering en humor over op de lezer, zoals het verjaardagsontbijt dat zijn vijfjarige dochter voor hem maakte, of haar speelafspraak bij de kleindochter van een niet nader te noemen dictator.

Zo kom je er tegen het einde achter dat De Boer misschien niet van New York of Jeruzalem heeft gehouden, maar uiteindelijk wel van Tunis. Althans, het zorgeloze stukje Tunis waarin hij zijn leven doorbracht.

Correctie 24/10: In een eerdere versie stond dat Merijn de Boer in 2021 naar het buitenland vertrok. Dat moet zijn 2017 en is hierboven aangepast.