N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Essay De dit jaar onverwacht overleden schrijfster liet haar historische personages tot leven komen in de ijle zone tussen twee letters in.
Je zult maar een personage zijn in een historische roman van Hilary Mantel. Wij weten wat er met je is gebeurd, wij kennen je lot, kunnen althans opzoeken hoe je leven in 1541 is geëindigd. Maar jij, Margaret Pole, gravin van Salisbury, weet zelf nog van niets. Ja, dat je bij de koning uit de gratie bent gevallen en er toen weer in kwam. En dat Henry VIII je niettemin blijft wantrouwen, al helemaal wanneer je zoon Reginald vanuit Italië campagne tegen hem gaat voeren.
Reginald, hoop van Engelse katholieken en adellijke rebellen, vindt dat hijzelf meer rechten op de troon heeft dan Henry, die is komen bovendrijven uit alle dynastieke vetes. Je hebt je zoon nog geschreven dat het dwaasheid is, misschien omdat je het meent, misschien uit tactiek. Maar je weet nog niet dat het je hoe dan ook niet zal helpen. „Wij zitten gevangen in het uur dat wij bewonen”, laat Mantel je zeggen.
Henry de Onzekere koelt zijn woede op Reginalds familieleden. Jij wordt opgesloten in de Tower. Met personeel en een toelage, maar niettemin in de gevangenis. Twee jaar later zal je hoofd rollen, zij het niet na één slag, want de beul is een prutser. Je bent 67 jaar geworden, hoewel veel mensen dachten dat je veel en veel ouder was. Minder dan een schrale troost: de man die de beschuldigingen tegen je heeft gefabriceerd, Thomas Cromwell, twintig jaar lang Henry’s ‘macht achter de troon’ en protagonist van Mantels bekroonde trilogie over Henry’s Engeland – Wolf Hall (2009), Bring Up the Bodies (2012) en The Mirror and the Light (2020) – is dan al een jaar eerder alsnog in ongenade gevallen en wegens hoogverraad geëxecuteerd.
Lees ook het interview met Mantel: ‘Schrijven over gezonde mannen geeft me kracht’
We weten hoe jouw geschiedenis eindigt, Margaret Pole, met je lange gezicht en je bloedkoralen en je mouwen van hermelijnbont. Maar Hilary Mantel geeft ons, de mensen aan deze zijde, het zinderende gevoel dat het nog alle kanten op kan gaan. Wij, de levenden, lezen de gedachten en woorden die ze voor je heeft bedacht.
Dat ‘gevangen in ons uur’ is veelzeggend. Mantel, die dit jaar op 70-jarige leeftijd overleed, zou het vaak opschrijven en uitspreken in allerlei varianten, in essays, interviews en lezingen, zoals de magnifieke vijf Reith Lectures, die ze in 2017 voor de BBC hield (nog steeds als podcast te beluisteren). Omdat het zo precies de kern van haar schrijverschap toont: mensen die feitelijk voorgoed voorbij zijn, opnieuw loslaten in hun eigen leven, en ze – al is het voor even – bevrijden uit de dood.
„De biograaf en de historicus volgen een spoor van bewijsstukken, meestal een spoor van papier”, zei Mantel in haar eerste Reith-lezing. „De schrijver van historische romans doet dat ook, en doet daarna nóg iets: ze laat de mensen vrij uit het archief en laat ze rondrennen, onwetend over hun lot, en met al hun fouten ongedaan gemaakt.”
Ruimte van de verbeelding
Dat is nooit vrijblijvend speculeren, maar een kwestie van meedogenloze research, forensisch kijken naar de kleinste details, die de grote geschiedenis vaak over het hoofd heeft gezien, en dan de ruimte die dat haar verbeelding biedt maximaal oprekken. Tot hoe het óók had kunnen zijn. En misschien wel geweest is.
Neem de vierde vrouw van Henry. Hij heeft haar nooit ontmoet. Ze komt uit Duitsland nadat hij een schilderij van haar dat Hans Holbein daar speciaal is gaan schilderen heeft goedgekeurd. En zíj een vermoedelijk te jeugdig schilderij van haar eerste aanstaande. Tinder maar dan anders. Ze heet Anna van Kleve, maar het hof noemt haar Anne. Gewoon, verengelst. De geschiedenis maakt er geen woord aan vuil, maar Mantel haalt uit die ene letter verschil een fantastische scène. Ze heeft bedacht dat Cromwell zich kapot moet ergeren; die ‘e’ herinnert hem immers aan de vorige Anne, Henry’s tweede vrouw Anne Boleyn, Cromwells tegenstrever en intrigant, die hij met veel moeite in het vorige deel heeft weggewerkt en laten onthoofden.
Vervolgens laat Mantel hem berustend denken: ‘Vrouwen krijgen nu eenmaal steeds andere namen, dat zit in hun natuur.’ Maar dat gaat dus niet alleen over de zestiende eeuw. Ook in de dialogen over Engelse isolatie in Europa en de geneugten van Italië, die Cromwell heeft gekend, klinkt de huidige tijd mee. In de woorden van historische roman-specialist Marita Mathijsen: ‘“Hoe het was” als metafoor voor “hoe het is”.’
Vormloos kwaad
Mantel leed aan te lang onbehandelde endometriose waardoor ze nooit kinderen zou krijgen. Het zadelde haar levenslang op met hevige migraines, die, schreef ze, ‘gaten in de werkelijkheid’ maakten, waarin ze vreemde stemmen hoorde en ‘morbide visioenen, als visitaties’ had. Ze wuifde die niet weg, maar accepteerde het bovennatuurlijke als vanzelfsprekend. Ze heeft er vaak zo over geschreven dat je nekharen gaan prikken. Over de eerste keer, ze was zeven, als ze in de tuin een ‘verschuiving in de lucht’ ziet, een ‘draaiende, traag gonzende vlaag’, als een zwerm vliegen, alleen is er niets te zien. Ze verstijft, het niets-iets komt dichterbij, smeekt het weg te blijven, maar voelt het toch door haar lichaam gaan. Een ‘vormloos kwaad dat zijn geluk beproefde’.
Lees ook de recensie: De essaybundel van Hilary Mantel is een lusthof
Al even bloedstollend vertelde ze ooit dat ze, toen ze langs het huis reed waar ze in haar jeugd zo ongelukkig was geweest, zichzelf voor het raam van haar oude kamer zag staan. Niet ‘bij wijze van spreken’, maar echt.
‘Ik schrijf om de leiding te nemen over het verhaal van mijn jeugd en mijn kinderloosheid; en om mezelf te lokaliseren, zo niet in een lichaam, dan wel in de nauwe ruimte tussen de ene letter en de volgende, tussen de regels waar de geesten van betekenissen zijn’, schreef ze in Giving up the Ghost.
Zo bezien is het bijna logisch dat haar personages zich ook daar ergens ophouden. Haar fantasie heeft hen on-dood gemaakt, maar daarmee zijn ze nog niet levend. ‘Jij’ zeggen, zoals tegen Margaret Pole, gaat zeker te ver. Maar alleen in de derde persoon doe je ze te kort.
‘Er is een verstikkende atmosfeer van voortdurende intrige en hoog spel spelen’, schreef Freya Johnston twee jaar geleden in Prospect Magazine in haar recensie van The Mirror and the Light. ‘De personages lijken vaak te weten dat ze niet helemaal zichzelf zijn.’ Dat is omdat ze, in hun eigen tijd, weten dat ze voortdurend in de gaten gehouden worden door spionnen en verklikkers. Maar dan: ‘Het komt óók doordat de personages zich er vaag bewust van lijken te zijn dat wij hen lezend in de gaten houden.’
In de Keltisch-christelijke traditie bestaat er een naam voor: áiteanna tanaí, vaak vertaald als thin places, ijle zones in het landschap waar de grens tussen twee werelden of tijdperken poreus is, en het verleden rusteloos. Mij komt het voor dat de wereld van Mantel, die, als je goed kijkt, ook onze wereld is, zo’n ijle zone is. Haar fictie een schitterende, verontrustende glimp van hier naar daar. En van daar naar hier.
Lees ook de necrologie: Hilary Mantel kon allang versteende historische figuren tot mensen kneden