We zijn allang halve machines geworden

Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: Donna Haraway’s klassieke tekst over cyborgs.

Humani victus instrumenta, gravure uit 1569.
Humani victus instrumenta, gravure uit 1569.

Toen Donna Haraway A Cyborg Manifesto publiceerde in 1985, lag de sensatie van ChatGPT nog ver in de toekomst. Maar wie haar manifest las, kon het al zien aankomen. Volgens de feministische filosoof (en bioloog) Haraway, hoogleraar aan de hippe universiteit van Santa Cruz, waren we allang „cyborgs” aan het worden, een spannende hybride van mens en machine.

Allerlei vastgeroeste binaire opposities die de westerse filosofie en samenleving eeuwen hadden beheerst – mens en dier, man en vrouw, natuur en cultuur – werden volgens haar op losse schroeven gezet door robotica en biotechnologie. Die maakten hun opwachting in de economie, wapenindustrie, amusement (videogames) en in culturele symboliek, met films als RoboCop (1987) en het literaire genre cyberpunk. Het humanisme, met de mens als Meester van het Universum, liep nu echt op zijn laatste benen.

Het manifest, aanvankelijk gepubliceerd in Socialist Review, werd bliksemsnel een cultboek en had enorme invloed op nog jonge vakgebieden als feministische, postkoloniale en queer studies. Haraway (1944) zelf was geïnspireerd door Franse denkers als Jacques Derrida en Luce Irigaray. Spectaculaire AI-innovaties als ChatGPT hebben de belangstelling voor Haraways pionierswerk opnieuw aangewakkerd. En zo kwam er recentelijk ook een heruitgave van de Nederlandse vertaling van haar fameuze tekst, voor het eerst verschenen in 1994.

Origineel aan Haraways manifest was dat zij biotechnologie en techniek niet louter zag als masculiene onderdrukking, zoals in linkse kritiek gebruikelijk was, maar de progressieve en subversieve potentie ervan onderkende. Cyborgs waren bastaardkinderen van het patriarchale kapitalisme, die onvoorspelbaar en rebels uit de hoek konden komen. In die technologische ontwrichting van binaire ordeningen gloorde hoop op een andere, vrijere samenleving. Laatste woorden van het manifest luidden dat Haraway zelf „liever een cyborg [zou] zijn dan een godin”.

Hoe actueel is die inhoud nog? De wijdlopige, associatieve inleiding van Karin Spaink in de heruitgave (ook uit 1994) biedt aanknopingspunten – onder meer met het huidige denken over gender en identiteit – maar met weinig focus. In het nieuwe nawoord komt filosofe Lydia Baan Hofman tot de slotsom dat we, denkend over cyborgs, „gebroken wezens” zijn, maar dat in die gebrokenheid „de kracht [ligt] om het anders te doen”. Een ernstige gedachte die wat verbleekt bij de brutale durf en speelse stijl van het origineel.

Misschien zijn die speelsheid, Haraways gevoel voor dubbelzinnigheid en haar fragmentarische (volgens critici warrige) stijl, het meest gedateerd aan dit boek. Ironie, voor Haraway een patente manier om de bestaande orde te ondermijnen, behoort niet langer tot het activistische repertoire. Dat blinkt nu eerder uit in moralisme en tierische Ernst over het lot van Moeder Aarde.