N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De muren waren lichtroze en lila. Aan de tafels en stoelen was geen scherpe vorm te bekennen. Overal stonden hoog opgeschoten Monstera’s. Ook onze lunchborden lagen vol met planten, bereid in diverse umamibommetjes.
De bar, van natuursteen in pasteltinten, de juten matten onder ieders geruisloze platformsneakers, Lana Del Rey op de speakers. Mijn vriendin en ik zaten tegenover elkaar in onze kimchi te prikken. Ik ken haar van doorrookte avonden in de kroeg. Ze had het wat langer volgehouden in de grote stad, maar kind en toeristen hadden haar toch naar me toe gedreven. Haar hardop beleden verzet tegen het burgermansleven had kort geduurd. Tegen de voordelen van duinen en achtertuinen is bijna niemand opgewassen. Zij had dan ook enthousiast deze lunchplek voorgesteld, maar excuseerde zich onmiddellijk, met naar de boxen priemende vinger, voor de vanillemuziek. Onder haar kasjmiertrui droeg ze ongetwijfeld een verwassen shirt met daarop een of andere punkband. In haar geval is dat charmant.
We spraken over opgeblazen gasleidingen, ontlezing, valse wolfsspinnen en de morele armoede van sommige kennissen. De koffie met havermelk smaakte naar postzegels. Ik vroeg me af waarom niemand dat ooit hardop zegt. We waren ons er terdege van bewust dat onze zorgen, al zijn ze steeds concreter, nog steeds koket waren. Laat het maar aan millennials over om zich in excuserend zelfverwijt te wurmen als in een sportlegging: hoe benauwend ook, het staat eigenlijk altijd best goed. We lachten steeds meer, omdat we allebei verheugd waren dat ons samenzijn rijker was dan welk gefragmenteerd, gemankeerd intiem WhatsApp-gesprek dan ook. En toen, het moment was heel logisch, zei ze: „Ik heb het eigenlijk nooit meer over seks met vriendinnen. Weet jij waarom dat is?” Ik dacht aan vroegere gesprekken met vrouwen waarin we minutieus bespraken wat we lekker vonden. Wanneer had ik die voor het laatst gehad?
Misschien waren het de ingrijpende bevallingen, opperde ik. Of de slapeloze nachten en dus het uitblijven van seks. Of het feit dat we allemaal vast gebeiteld waren in de hoeksteen van de samenleving en het daarom niet langer passend vonden om op die manier over onze echtgenoten te praten.
„Waar ik het bijvoorbeeld echt eens over wil hebben”, ging ze onverstoorbaar verder, „is het feit dat ik het fijn vind om overmeesterd te worden, maar als ik het huidige paradigma moet geloven ben ik geperverteerd en moet ik genezen worden van mijn zogenaamde verkrachtingsfantasieën.”
Naast ons keken twee kalende bakfietsvaders verstoord op van hun laptop. Kennelijk waren we dwars door hun geluidwerende koptelefoons heen gedrongen.
Koeltjes keek ze hen aan. Ze typten schielijk verder. „We moeten het echt meer over verlangens hebben”, siste ze. „En niet alleen over seksuele angsten en aberraties. Ik wil dat gepiep over toenemende verpreutsing niet per se napraten, maar kijk eens om je heen.”
De zoutlampjes, de sweaters van de mensen om ons heen, hun kogelronde brilmonturen. Alles zo zacht, verwelkomend, clean en ongevaarlijk. Als een bloedeloze baarmoeder.
„Vastgebonden worden, dat vind ik geil”, probeerde ik. Mijn stem sneed hard door de veilige ruimte.
Daarna trok ze haar trui uit, speelde luchtgitaar en sprongen we krijsend op de tafels.
Nee, niet echt, maar het zit er wel aan te komen.