Wat vindt NRC | Het trottoir is van iedereen en hoort obstakelvrij te zijn

Voetgangers

Commentaar

Neem een willekeurige straat. Fietsen, bakfietsen, afvalcontainers, soms een bouwstellage op het trottoir. Auto’s net iets op en over de stoeprand geparkeerd. Neem een willekeurige winkelstraat. Winkeluitstallingen, reclameborden. Nóg meer fietsen. Bezorgfietsen. Neem een willekeurige grootstedelijke winkelstraat. Deelscooters, deelbakfietsen, elektronische reclamezuilen, terrassen – niet alleen in de zomer, maar het hele jaar rond. Plus al het eerdere opgesomde.

Wie het trottoir betreedt, betreedt een hindernisbaan vol versperringen. Nog afgezien van vuilniszakken, grofvuil, hondenpoep, verzakte tegels en boomwortels.

Ooit was het trottoir de plek waar de overheid de voetganger de ruimte gaf. De stoep was de buffer tussen huis en buiten, al sinds 1537 – als eerste door de gemeente Delft – gelegaliseerd, en bedoeld als een sociale plek. Het trottoir bood vervolgens vanaf de negentiende eeuw veiligheid aan de meest kwetsbare verkeersdeelnemer. Afgeschermd van het snellere verkeer kon de enige niet-bestuurder zich van A naar B voortbewegen, over een strook die iets hoger lag dan de rest van de straat.

Lees ook: Wim Pijbes over stoepen: Stoepstrijd

Dat is in theorie nog altijd zo. Maar de voetganger moet zijn omgeving soms delen met fietsers, zoals in winkelstraten die ‘shared spaces’ zijn geworden. Merkt hoe het trottoir niet overal meer is verhoogd, waardoor een fietser of scooter makkelijk een stukje voetgangersruimte meepikt. En als er wel een trottoir is, wordt hij door diverse obstakels noodgedwongen de weg opgeduwd.

De „ten minste” 150 centimeter die volgens veel plaatselijke verordeningen moet worden vrijgehouden, is te vaak een niet gehandhaafde illusie. Helemaal voor wie slechtziend is, met rollator loopt, of kinderwagen of rolstoel voortduwt.

De obstakels hebben in winkelstraten bovendien vaak weinig van doen met de openbare ruimte, maar wel met commerciële initiatieven. Ze zijn bedoeld om van de stad een ‘beleving’ te maken, zoals vaak te horen is als uitbreiding van terrassen ter sprake komt. Of worden toegejuicht omdat ze de stad autoluw maken. In NRC zei de nieuwe aanbieder van een deelbakfiets onlangs dat er in Amsterdam géén parkeerplek zou worden opgeofferd, de fiets zou op het trottoir worden gestald. Dat is gedacht vanuit het idee dat vooral niet moet worden gevreesd voor minder parkeerruimte voor de auto. Maar de voetganger dan, de weggebruiker die de minste ruimte slurpt?

Lees ook: De verliezers van de terrassenzee

De fietser won de afgelopen jaren terrein op de automobilist; er wordt gesproken over autoluwe binnensteden, over 30 km/uur als norm. Er wordt geïnvesteerd in snelfietspaden en megafietsenstallingen. Terwijl, volgens een berekening van kennisinstituut voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer CROW, 70 procent van alle verplaatsingen geheel of gedeeltelijk te voet is.

Het is goed nieuws dat de voetganger de laatste jaren eindelijk de aandacht heeft van beleidsmakers en politici, en dat gemeenten ‘loopbeleid’ ontwikkelen – voor het eerst (!) ging het in de Tweede Kamer afgelopen voorjaar zelfs bij een debat over „actieve mobiliteit” over wandelen. Al wordt lopen dan nog te vaak in één adem genoemd met fietsen. En gaat het dan vaker over wandelen als vrijetijdsbesteding of om gezondheidsredenen dan om lopen om bij een bestemming aan te komen.

Terwijl iedereen wel eens een voetganger is. Het trottoir is openbare ruimte. Van iedereen dus. Obstakelvrij.