N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wapenwedloop
Wie ongemakkelijke vragen over wapenleveranties aan Oekraïne stelt, is niet op voorhand ‘pro-Kremlin’. Toch zal dat verwijt al snel klinken. De brede consensus is immers dat Oekraïne alle steun verdient die het kan krijgen. Als er al openlijk kritiek is dan is het vooral dat het met al die wapenleveranties juist niet hard genoeg gaat. Het is lastig daar iets tegenin te brengen: Moskou is in deze oorlog zonder enige twijfel de agressor en dus is het zaak om de Oekraïense krijgsmacht zo goed mogelijk uit te rusten, temeer ook omdat westerse landen er niet over piekeren om met eigen militairen het strijdtoneel te betreden. Wapensteun is het minste wat de EU en de VS kunnen doen.
Dat laat onverlet dat er ook risico’s kleven aan de leveranties, zoals een artikel in NRC laat zien. Want wat gebeurt er later met al die wapens? Gaan ze zwerven? Komen ze in verkeerde handen terecht? Zullen ze ooit tegen het Westen worden gebruikt? Opeens opduiken bij een terroristische aanslag? Het kan raar voelen om zulke vragen te stellen terwijl Oekraïne verwikkeld is in een strijd op leven en dood, maar ze meteen wegzetten als ongepast is te gemakkelijk. Historische precedenten van ongewenste wapenproliferatie zijn er genoeg. In Afghanistan gebruiken de Taliban nog steeds buitgemaakte westerse wapens. Kalasjnikovs uit de Balkanoorlogen duiken nog steeds zo’n beetje overal ter wereld op. Oekraïne zelf ontpopte zich na de val van de Sovjet-Unie als grootleverancier in de illegale wapenhandel.
Elke wapenwedloop heeft een schaduwkant. De VN roepen landen dan ook op om maatregelen te nemen, zoals inspecties. De VS houden die sporadisch en hebben een controlesysteem ingericht (met scanners). Nederland maakt afspraken met Oekraïne over gebruik en doorverkoop van materieel. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat er westerse spullen op de zwarte markt belanden. Met groot wapentuig, zoals tanks en houwitsers, is dat ook moeilijker. De Duitse Interpol-baas Jürgen Stock waarschuwde al wel dat criminelen „as we speak” misbruik maken van de chaos en de vele wapens in Oekraïne.
De Russische militanten, deels met neo-nazistische sympathieën, die vorige week vanuit Oekraïne Rusland binnenstormden, deden dat met Amerikaanse voertuigen die aan Oekraïne waren geschonken. Een nachtmerriescenario van westerse bondgenoten, en een belangrijke verklaring voor de terughoudendheid bij de levering van geavanceerd wapentuig en de militaire geheimen die erin verwerkt zitten.
In oorlogen wordt de ruimte om ongemakkelijke vragen te stellen snel kleiner. Misbruik voor propagandadoeleinden ligt op de loer. Zo liep een poging van Amnesty om Oekraïense mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen uit op een debacle, onder meer omdat de kritiek slecht onderbouwd bleek. Moskou beleefde er maandenlang plezier aan. Het voorval maakte pijnlijk duidelijk hoe schadelijk het voor Oekraïne is als er al te gemakkelijke antwoorden op ongemakkelijke vragen worden gegeven – hoe terecht de vragen verder ook zijn. Dat risico schuilt ook in het benoemen van de risico’s van wapenleveranties. Nu al zijn de leveringen een dankbaar onderwerp van Russische propaganda. Aan de andere kant: het zou zorgelijk zijn als de ruimte om ongemakkelijke vragen te stellen te klein wordt of zelfs verdwijnt. Dan zou datgene waarvoor nu gevochten wordt – vrijheid, democratie, het recht op zelfbeschikking, om vragen te stellen – snel aan betekenis verliezen. Dat zou pas echt ongemakkelijk zijn.
Een zee van gele petjes beweegt op en neer op het centrale plein van Lille. Rondom de Zuil van de Godin, een herdenkingsmonument dat herinnert aan het verzet van de stad tijdens het beleg van het Oostenrijkse leger in 1792, staan confettikanonnen en rookmachines opgesteld op een podium. Als de DJ een bekend liedje opzet, rolt er ‘Olé!’ over het plein.
Terwijl op het klassieke Franse balkon van het beursgebouw uit de Renaissance mensen toekijken met een cocktail in de hand, moedigt de presentatrice op het podium de mensenmassa nog maar eens aan. „Allez Lille!”, roept ze, waarna ze het eerste team bij de ploegenpresentatie van de Tour de France aankondigt: Cofidis, een Franse ploeg met wortels in de Noord-Franse regio.
Het moge duidelijk zijn: de Tourstart, door de Fransen tot ‘Le Grand Départ’ gedoopt, is terug in Frankrijk. Voor het eerst sinds 2021, toen Brest de plek was waar de renners aan hun Tour begonnen. En net als toen is donderdag het Franse publiek in groten getale uitgerukt voor de ploegenpresentatie; in Brest nog met lokale doedelzakblazers, in Lille met breakdancers.
Een Franse start van de Tour komt steeds minder vaak voor. Neem de periode 2008-2027, met de twee Le Grand Départs in het Spaanse Barcelona (2026) en Schotse Edinburgh (2027) in het vooruitzicht; er zal dan in twintig jaar slechts acht keer in Frankrijk het startsein zijn gegeven.
Een Tour de France die zich volledig op Frans grondgebied afspeelt, zoals dit jaar het geval is, is nog zeldzamer. De laatste keer dat dat gebeurde was in 2020, toen midden in de coronapandemie het verrijden van de Tour binnen de Franse landgrenzen de enige controleerbare optie was. Daarvoor in deze eeuw? 2013, toen de Tour wel het vasteland verliet, maar begon op het Franse eiland Corsica. Ook de editie van 2003 bleef in Frankrijk, ter ere van het honderdjarige jubileum.
De Tour is kortom steeds minder Frans. Die ontwikkeling is gezien de grote mensenmenigtes in Kopenhagen (2022), Bilbao (2023) en Florence (2024) een groot succes voor de organisatoren, maar in Frankrijk is niet iedereen er blij mee. Oud-renner en de huidige ploegbaas van Groupama-FDJ Marc Madiot zei eerder dit jaar tegen Franse media dat hij het te veel van het goede vindt worden. „Ik snap dat beginnen in het buitenland in economisch opzicht logisch is, maar het evenement heet nou eenmaal de Ronde van Frankrijk.”
Madiot staat niet alleen. Ook de League Nationale Cyclisme (LNC), de organisatie die de belangen van het profwielrennen in Frankrijk behartigt, is kritisch. „Het is goed dat de Tour de France in het buitenland start om de race internationaal te promoten, maar het is belangrijk dat de koers ook in Frankrijk begint. Meer dan de helft van Le Grand Départs in het buitenland is te veel, mag het alsjeblieft wat minder?”, zegt voorzitter Xavier Jan tegen NRC.
Internationaal karakter
De keuze voor de locatie van Le Grand Départ en het uittekenen van de route valt onder de Amaury Sport Organisation (ASO), de organisator van de Tour. Volgens Cyrille Tricart, die voor de ASO al meer dan twintig jaar verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle start- en finishplaatsen die de Tour aandoet, heeft de wedstrijd altijd een internationaal karakter gehad. „De Tour passeerde de Franse landgrenzen voor het eerst in 1906, toen een etappe Metz [toen nog onderdeel van Duitsland, red.] doorkruiste. Het is een onderdeel van onze geschiedenis om naar het buitenland te gaan.”
Dat de Tour al in zijn vierde editie buiten Frankrijk kwam, was niet zo gek als je weet waarnaar de race is gemodelleerd, zegt Eric Reed. De Amerikaanse hoogleraar geschiedenis is auteur van het boek ‘Selling the Yellow Jersey: the Tour de France in the Global Age’. „De eerste organisatoren haalden vaak de moderne Olympische Spelen van Pierre de Coubertin als voorbeeld aan”, zegt Reed. „De eerste decennia werd er bovendien met landenploegen gereden, waardoor de wedstrijd direct een internationale focus had.”
Toch zou het nog tot 1954 duren voor de Tour voor het eerst in het buitenland startte. Amsterdam was de eerste internationale gastheer van de Tour de France. De keuze voor de Nederlandse hoofdstad was een eerbetoon van de ASO aan de Nederlandse wielrenners, die het jaar ervoor het ploegenklassement hadden gewonnen. De eerste etappe, die eindigde in het Belgische Brasschaat, werd ook gewonnen door een Nederlander – Wout Wagtmans.
Tourstart in juli 1954 in Amsterdam. Foto Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad / ANP
Inmiddels is de Tour 26 keer buiten Frankrijk begonnen, Nederland is het vaakst aangedaan met zes edities. De laatste keer was in 2015, toen de koers in Utrecht begon en via Neeltje Jans in Zeeland richting België en Frankrijk trok. „Dat was een enorm feest”, herinnert toenmalig burgemeester Jan van Zanen zich. „Dat Utrecht zoiets kon organiseren heeft de stad een enorme boost van zelfvertrouwen gegeven.”
Grootste fietsenstalling ter wereld
Het binnenhalen van de Tourstart was „een tombola”, zegt Van Zanen. „Er spelen zoveel belangen mee, er zijn zoveel geïnteresseerde partijen, dat de toewijzing echt een gevecht is.” Het is bovendien een proces van jaren, zegt hij. „Ik denk dat de eerste plannen ontstonden in 2004 of 2005. De bedoeling was dat het al in 2010 zou gebeuren, maar toen ging de Tourstart naar Rotterdam. Die waren sneller, brutaler. En toen moesten we nog vijf jaar wachten.”
Er zijn meer belangstellenden dan jaren om Le Grand Départ toe te kennen, erkent Tricart. „Om je een indicatie te geven: ik heb dit jaar al met twee premiers en een minister van sport gesproken die graag de Tourstart naar hun land halen.”
Wat de geïnteresseerden in ieder geval moeten aantonen, is dat de stad iets met wielrennen heeft. „Wij komen naar het buitenland om Frankrijk te promoten, en de buitenlandse locaties moeten het fietsen promoten”, zegt Tricart, die zich herinnert hoe de bouw van de grootste fietsenstalling ter wereld in Utrecht een groot pluspunt was voor de kansen van de Domstad. „Daardoor was het logisch om voor Utrecht te kiezen.”
De grote internationale belangstelling biedt de ASO een kans om commercieel te groeien. „Buitenlandse gaststeden leveren ons meer geld op dan Franse gaststeden”, geeft Tricart toe. De laatste drie buitenlandse gastheren in Denemarken, Spanje en Italië betaalden elk zo’n 6 miljoen euro aan de ASO om Le Grand Départ te mogen organiseren, achterhaalde persbureau AFP. Brest betaalde in 2021 zo’n 3,6 miljoen, terwijl Lille dit jaar zo’n 4,2 miljoen euro overmaakt.
De vercommercialisering van de Tour begon met het verhandelen van de eerste televisierechten eind jaren zestig, zegt Reed. „Vanaf toen werd het neerzetten van de Tour als een ‘business’ belangrijk. Na 1968 werden de landenteams ingeruild voor merkenploegen, voor wie het aanboren van nieuwe, internationale markten interessant was.” De televisierechten van de Tour leveren de ASO tegenwoordig naar schatting 100 miljoen per jaar op.
Ploegenpresentatie bij het Guggenheim, Museum Bilbao (Tour 2023). Foto David Ramos/Getty Images
Voor buitenlandse locaties weegt de aantrekkingskracht van de Tour de France op tegen de kosten. „Wij verwachten dat Le Grand Départ in drie dagen zo’n zes miljoen mensen op de been zal brengen. Daarmee zou het qua toeschouwersaantallen het grootste evenement in de geschiedenis van het VK zijn”, zegt Simon Morton, die betrokken is bij de organisatie van de Tourstart in 2027 in Edinburgh. De kosten die je maakt, wil hij maar zeggen, zijn relatief. „Voor ons is de waarde die we terugkrijgen voor dat geld uitstekend.”
Nieuwe markten
De ASO blijft intussen zoeken naar nieuwe markten. „Drie van de twaalf buitenlandse locaties die we tussen 2008 en 2027 bezoeken, zijn landen die we niet eerder hebben aangedaan”, zegt Tricart, doelend op Schotland, Denemarken, Italië. „Dat opent weer een deur voor andere landen die dromen van het organiseren van een Le Grand Départ.”
In Frankrijk ziet Xavier Jan, die namens de LNC de belangen van nationale profploegen en organisatoren behartigt, die ontwikkeling met lede ogen aan. „Ik snap dat wielrennen een internationale sport is en de Tour het grootste wielerevenement, dus ik heb er niets tegen dat er in het buitenland wordt gestart. Maar niet zo vaak. Voor ons is het een belangrijke manier om het wielrennen in Frankrijk te promoten en een nieuwe generatie te inspireren.”
Jan is blij dat Le Grand Départ dit jaar in Lille plaatsvindt. „Er worden veel wedstrijden georganiseerd in deze regio, zoals de GP Denain en de Vierdaagse van Duinkerke. Zonder zulke koersen kunnen renners zich niet voorbereiden op de Tour, maar dat wordt nog wel eens vergeten en deze koersen hebben het zwaar. Dus het is mooi dat die nu wat extra aandacht krijgen omdat Le Grand Départ hier is.”
Maar uiteindelijk is het de ASO die beslist, weet Jan. Die trekt zich weinig aan van de kritiek. „We weten dat er Fransen zijn die niet willen dat de Tour naar het buitenland gaat, maar daar verspillen we geen tijd aan”, zegt Tricart. Volgens hem moet de Tour mee met de moderne tijd. „De wereld mondialiseert, en de Tour moet meeveranderen.”
Buitenlandse organisatoren vinden dat ook. „De Tour is groter dan Frankrijk”, zegt Van Zanen. „Het is na het WK voetbal en de Olympische Spelen het grootste evenement ter wereld, het is een exportproduct van Frankrijk, dus het is goed dat ze dat naar het buitenland brengen.” Morton noemt de angst dat de Tour haar Franse karakter verliest ongefundeerd. „De Tour heeft onmiskenbaar een Frans hart en een Franse ziel. Alle grote momenten van de wedstrijd, de demarrages en de beklimmingen die je herinnert, vinden altijd plaats in Frankrijk.”
De afgelopen jaren gingen er geruchten dat de ASO een stapje verder wil gaan en de mogelijkheid bekijkt Le Grand Départ buiten Europa te organiseren. Een bezoek van een hooggeplaatste ASO-medewerker aan Montréal in 2022, die daarvan foto’s op X (voorheen Twitter) plaatste, leidde tot speculaties. De Verenigde Staten, vanwege de grote potentiële commerciële markt, worden ook vaak genoemd. Qatar deed in 2009 al eens vergeefs een poging de Tour naar het Midden-Oosten te halen.
Tricart noemt zulke plannen vooralsnog „onrealistisch” vanwege de lange reistijd. De regels van de mondiale wielerbond UCI schrijven voor dat grote rondes (naast de Tour ook de Giro d’Italia en de Vuelta d’Espana) maar één rustdag achter elkaar mogen hebben. Ook mogen de organisatoren maar eens in de vier jaar een derde rustdag toevoegen aan het routeboek.
„Het lukt ons logistiek niet om een peloton in een dag over de Atlantische Oceaan te verplaatsen”, zegt Tricart. Om dezelfde reden ging een Tourstart op het Caribische eiland Guadeloupe, een departement van Frankrijk, in 2000 niet door, ook al was dat een grote wens van toenmalig president Jacques Chirac, die zelfs Concordes beschikbaar wilde stellen om het peloton overzees te vliegen.
Een Le Grand Départ buiten Europa is in de toekomst echter niet onmogelijk, zegt Tricart. „Weet je, de Tour de France is gemaakt van dromen. Veel van de bergtoppen die we nu beklimmen, waren jaren geleden ook onmogelijk. Dus zeg nooit nooit.”
Op een regionale weg botste een zware vrachtwagen op een minibus. Achttien mensen, onder wie veel jongeren, kwamen om het leven.
Video Reuters
Een dramatisch verkeersongeluk op de stoffige, gebarsten ringweg bij het dorp Kafr Al-Sanabisa in Egypte heeft tot grote maatschappelijke discussie geleid. Achttien Egyptische kinderen en jongvolwassenen kwamen op 27 juni om toen een zware vrachtwagen met hoge snelheid hun minibus ramde. Ze waren onderweg naar huis na een lange dag druiven plukken in de wijngaarden van Sadat City. Het merendeel van de slachtoffers was minderjarig: de jongste slachtoffers waren 14 jaar, de oudste 23. Ook hun 22-jarige chauffeur overleed ter plekke.
De vrachtwagenbestuurder overleefde – hij zit nu in hechtenis. Hoewel hij reed onder invloed en zonder geldig rijbewijs, is ook de staat van de weg ter discussie komen te staan.
Het ongeluk zorgt voor een publiek debat over twee hardnekkige problemen die Egypte al jaren teisteren: de voortwoekerende kinderarbeid en de verwaarloosde infrastructuur.
Dromen in puin
Na het ongeval kwamen al gauw veel verhalen over de slachtoffers online. Onder de slachtoffers was de vijftienjarige Duha Hammam al-Hefnaw. Ze droomde ervan militair verpleegkundige te worden en werkte na schooltijd om te sparen voor een mobiele telefoon. Hadeer Abdel Basset (21) betaalde met haar loon haar studie verpleegkunde. Shaima Abdel Hamid (19), universitair student, hoopte ingenieur te worden – op de Facebook-pagina van haar universiteit staan inmiddels veel rouwberichten van mede-studenten.
Rawida Khaled (leeftijd onbekend) zou over twee weken gaan trouwen: „Niemand zal me helpen voorbereiden. Ik ben degene die mezelf voorbereid”, zei ze tegen haar vader. Ze vroeg hem of ze extra kon werken om alles te kunnen krijgen voor haar bruiloft. „In plaats van haar trouwjurk te dragen, droegen zij en zeventien andere meisjes een lijkwade”, zegt iemand op platform X.
Eerder hielp Rawida, net als de meeste andere jonge vrouwen, haar familie te onderhouden. Ze worden door Egyptenaren „martelaren van het brood” genoemd. Op sociale media werd de dag van het ongeluk als een „trieste zwarte dag” aangeduid.
Het verdriet in hun geboortedorp Kafr Al-Sanabisa, zo’n honderd kilometer ten noorden van Caïro, is intens. Duizenden dorpsbewoners kwamen er samen voor een massale begrafenis.
Woede over kinderarbeid
Het verdriet maakte snel plaats voor woede. De vraag waarom deze meisjes überhaupt in de bus zaten, drong zich op. In Egyptische talkshows gaan presentatoren en sociale experts hevig tekeer over de trieste zaak – hoe meisjes worden gedwongen de school te verlaten en elke dag in „dodenbussen” stappen voor een loon dat lang niet genoeg is om in de behoeften van het gezin te voorzien.
In Egypte is kinderarbeid, ondanks een formeel verbod, bittere realiteit. Het land beloofde in 2018 kinderarbeid tegen 2025 uit te bannen. Maar volgens een rapport uit 2023 is er weinig tot geen vooruitgang geboekt. Nog steeds verrichten 1,3 miljoen kinderen tussen de vijf en zeventien jaar volgens officiële statistieken werk – vaak onder gevaarlijke of illegale omstandigheden. Vooral meisjes op het platteland worden door hun ouders vroegtijdig van school gehaald om in de landbouw of als huishoudhulp te werken. Egyptische meisjes lopen ook risico op commerciële seksuele uitbuiting, vaak als gevolg van mensenhandel, en gedwongen bedelarij.
Video Reuters
Vaak is het dagloon voor kinderen in fabrieken of andere dagtaken tussen de 100 en 130 Egyptische pond (ongeveer 1,70 tot 2,25 euro). Ook de slachtoffers van het ongeluk vorige week zouden zijn gestorven voor een dagloon dat volgens de BBC en familie-leden slechts 130 Egyptische pond is.
Op X riepen Egyptenaren op tot een herziening van de „niet-bestaande” arbeidswetten van Egypte. Parlementsleden benadrukten als reactie hierop de noodzaak om de arbeidswetgeving te herzien en sociale bescherming te bieden aan arme gezinnen, om herhaling van dergelijke rampen te voorkomen.
De weg des doods
Hoewel nog niet duidelijk is of dit een rol heeft gespeeld, richt de woede van inwoners van Kafr El-Sanabsa zich via Egyptische media ook op de slechte staat van de regionale ringweg. Deze weg is sinds de opening in 2018 – met een kostenplaatje van 9 miljard Egyptische pond (ongeveer 155 miljoen euro – inmiddels in verval geraakt.
De weg, die oorspronkelijk bedoeld was om verkeersdrukte te verlichten en Caïro te verbinden met Zuid-Egypte, wordt nu door veel lokale taxichauffeurs en voormalige ingenieurs van de Wegen- en Bruggenautoriteit als een „corridor van de dood” omschreven. Grote scheuren, bodemdaling en verwaarloosd onderhoud zorgen voor gevaarlijke omstandigheden – foto’s van het slechte wegdek circuleren nu online.
Parlementslid Salma Murad beweert vorige maand al zorgen te hebben geuit over de vertraging in onderhoudswerkzaamheden aan deze weg, maar ze kreeg geen reactie. Lokale ambtenaren in Menoufia weigerden te reageren op verzoeken om verduidelijking over het incident.
Verkeersovertredingen
Het Openbaar Ministerie meldde dat de vrachtwagenchauffeur onder invloed van verdovende middelen reed, en dat hij zonder geldig rijbewijs achter het stuur zat – iets waarvan de eigenaar van het voertuig op de hoogte was. Daarnaast reed hij veel te hard. De zondag na het incident werd het aantal snelheidsradars op de regionale ringweg verdubbeld, wat binnen vier uur al leidde tot negenhonderd geregistreerde snelheidsovertredingen.
Volgens het officiële Egyptische statistiekbureau (CAPMAS) kwamen in 2024 zo’n 5.260 mensen om bij verkeersongevallen, met meer dan 76.000 gewonden. Het aantal doden was gedaald ten opzichte van het jaar ervoor, maar het aantal gewonden gestegen.
President Abdel Fattah el-Sisi verhoogde snel de schadevergoeding voor nabestaanden naar 100.000 Egyptische pond (ongeveer 1.750 euro) en gaf gewonden 25.000 pond (430 euro), bovenop de bedragen die door de ministeries van Arbeid en Solidariteit zijn vastgesteld. Daarnaast beval hij de regering het onderhoud van de wegen, met name de regionale ringweg, te versnellen. Ook moet er betere bewegwijzering komen in bouwzones, evenals strengere handhaving van snelheidslimieten om toekomstige tragedies te voorkomen.
Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, heet het. Deze beroemde regel van Willem Elsschot kreeg afgelopen donderdag een extra wrange bijsmaak toen de Tweede Kamer het verblijf van ongedocumenteerden in Nederland strafbaar stelde. PVV-leider Wilders zag er vooraf al een „historisch moment” in. Maar de wet waar hij al jaren van droomde, kwam kwalijk genoeg alleen tot stand via chaos.
Het besluitvormingsproces rond de twee asielwetten die de afgezwaaide PVV-minister Marjolein Faber had nagelaten kende deze week de ene na de andere bedenkelijke stap. Er ging zoveel mis, dat het moeilijk is om daar het pijnlijkste moment uit te kiezen.
Het begon dinsdag, toen de Tweede Kamer als gevolg van een rommelige debatorganisatie min of meer per ongeluk een amendement van de PVV op één van de wetten aannam, waarmee het verblijf van ongedocumenteerden in Nederland voortaan met een half jaar cel bestraft zou kunnen worden. Een kwestie waar al jaren over gesteggeld wordt, was opeens, zonder nader debat, geregeld.
De SGP stemde voor het amendement, maar leek pas na afloop te beseffen dat ze er óók mee had ingestemd dat hulpverlening aan deze mensen strafbaar wordt. Dat ook barmhartige Nederlanders getroffen zouden worden ging deze partij te ver. Had zij dan eerder over de betreffende zin heen gelezen? Voor coalitiepartij NSC was steun aan de asielwetten door dit amendement opeens geen gegeven meer. Het CDA was duidelijker en besloot tegen te stemmen. Er mag geen „straf op medemenselijkheid” staan, aldus CDA-leider Henri Bontenbal.
Donderdag, toen er vlak voor het begin van het zomerreces over de wetten gestemd moest worden, poogde demissionair VVD-minister David van Weel de onrust weg te nemen met woorden die neerkwamen op: ‘we nemen een wet aan, maar gelooft u mij maar als ik zeg dat die niet helemaal gehandhaafd zal worden’. Dat is op zijn zachtst gezegd een ongebruikelijke boodschap voor iemand die niet alleen minister van Asiel en Migratie is, maar ook minister van Justitie en Veiligheid.
De uitweg die de minister laat op de avond bood, en waar NSC en SGP genoegen mee namen, was al even frappant: ná de aanname van de wet volgt alsnog een adviesvraag aan de Raad van State en een debat met de Kamer.
Gelukkig is er ook nog de Eerste Kamer, waar het verdere proces hopelijk zorgvuldiger zal verlopen. Het welzijn van zo’n grote groep mensen mag – of ze nou wettig in Nederland verblijven of niet – niet worden overgeleverd aan dergelijk onvermogen.
Al sinds het eerste kabinet-Rutte zijn er pogingen gedaan om ongedocumenteerden strafbaar te maken , maar de plannen strandden steeds. Een vraag is wat strafbaarstelling toevoegt. Ongedocumenteerden wordt al gevraagd te vertrekken, zie bijvoorbeeld de in NRC geportretteerde Brahim Aksas, die na 62 jaar toch echt Nederland moest verlaten. Ongedocumenteerden die weigeren, kunnen ook nu al worden gedetineerd.
Asieladvocaten merken op dat een veroordeling en celstraf vooral zullen leiden tot hogere kosten, nog vollere gevangenissen en – ironisch genoeg – vertraging van uitzetprocedures. Het proces dat de wetten tot stand bracht verdient „geen schoonheidsprijs”, zei Van Weel na afloop. Dat cliché doet geen recht aan de absurde situatie die kabinet en Kamer moedwillig gecreëerd hebben.