Iedere klap voor een conducteur is er één te veel. Dat is, helaas, geen nieuwe constatering. Zoals het – ook helaas – geen nieuwe constatering is dat de verontwaardiging daarover terecht is. Noch is nieuw dat spoorwegpersoneel aandacht vraagt voor, zoals NS-topman Wouter Koolmees het noemt, „het schrikbarend patroon van bedreigingen en belagingen”. Zaterdagavond staan de treinen van NS, Arriva en Keolis daarom drie minuten stil.
Hoe begrijpelijk en sympathiek ook, dergelijke acties hebben tot nu toe niet geholpen om geweld te voorkomen. In 1990 bijvoorbeeld, controleerden conducteurs een dag lang geen kaartjes maar deelden zij pepermunt uit. Driekwart van hen bleek toen uit een onderzoek van de vakbond met fysiek geweld in aanraking geweest te zijn. Een jaar later werd een 32-jarige conducteur doodgestoken. Terwijl vlak daarvoor tevreden was geconstateerd dat door de invoer van de ov-chipkaart voor studenten het zwartrijden was afgenomen en daarmee het aantal klachten over agressie.
Zo zijn er, voor wie even terugbladert door het nieuws van de afgelopen drie decennia, veel te veel voorbeelden van treingeweld. Met meestal zwartrijden als aanleiding. Uit een rondgang onder conducteurs die NRC eerder dit jaar hield, kwam het beeld naar voren dat het daarbij meestal gaat om verwarde personen, daklozen en asielzoekers. Of groepjes jonge mannen, vaak onder invloed van drank of drugs.
Lees ook
Een verward persoon op het spoor? ‘Dat gebeurt bíjna elke dag’
Op iedere ernstige vorm van agressie volgde de reactie: wilde stakingen, brandbrieven en noodkreten, signalen – ook ditmaal – naar ‘de politiek’. Waarop ‘aanvalsplannen’, aanbevelingen en convenanten werden gepend. Méér handhaving is vervolgens vaak de reflex: portofoons voor conducteurs om hulp in te roepen bijvoorbeeld, meer bemanning op ‘agressietreinen’ en ‘risicolijnen’, steekwerende vesten, camera’s en poortjes op de stations, boa’s en bodycams.
Nu vraagt de NS om „toegang tot landelijke systemen voor de controle van identiteit en toegang tot bepaalde informatie in politiesystemen”. Het zou ervoor zorgen dat conducteurs sneller „weten wie ze voor zich hebben”. De vakbonden hebben het over de terugkeer van de Spoorwegpolitie.
„We zijn klaar met geweldplegers”, melden de spoorbedrijven. Wie niet? Idem met geweld tegen politie, brandweer en hulpverleners, agressie jegens baliepersoneel, leraren, volksvertegenwoordigers. Er wordt snel gesproken over normvervaging, over verhuftering van de maatschappij, over disrespect voor gezag en ongedurigheid. Uit de cijfers blijkt vooral dat het gevóel van veiligheid afneemt, de tolerantie voor agressief gedrag. Het aantal geweldsdelicten neemt juist niet toe, alleen in vergelijking met de afgelopen paar jaar wel op en rond het spoor.
Voor hulp wordt gekeken naar de overheid, ook nu door de NS. Snelle oplossingen zijn er alleen niet. Verantwoordelijk zijn toch vooral de daders, die zich duidelijk niet door pepermuntjes noch door stilstaande treinen zullen laten weerhouden en voor wie strengere handhaving ook geen beletsel vormt.
Moeten de samenleving en het spoorwegpersoneel het geweld dan maar accepteren? Zeker niet. Maar belangrijk is om te onthouden dat de goedwillende burger gelukkig nog altijd de meerderheid vormt, ook in de trein. En hij beoordeelt de sociale veiligheid in de trein nog altijd met een dikke voldoende.