Wat komt na globalisering? De fragmentatie van de wereldeconomie biedt ook hoop en nieuwe kansen

De wereld, schreef Financial Times-columnist Philip Stephens, „marcheert terug van globalisering”. Het systeem van open, mondiale handel „fragmenteert”, vrijhandelsverdragen verliezen aan populariteit en BRICS-landen van opkomende economieën ontwikkelen hun eigen instituties als tegenhanger van door het Westen gedomineerde regels. Over de Verenigde Staten schreef hij dat „de architecten van het huidige tijdperk van globalisering niet langer borg staan voor die globalisering.”

De column had deze week geschreven kunnen worden, of vorige week, of ergens sinds Donald Trump in januari 2017 na zijn eerste verkiezing tot president de trappen van het Capitool beklom en tijdens zijn inauguratie uitriep dat vanaf nu ‘America first’ zou gelden. Maar Stephens schreef het in 2014, toen de financiële crisis scheuren in het geloof in almachtige markten had gebracht, maar (neoliberale) globalisering ogenschijnlijk nog de ‘only game in town’ was.

Een paar jaar eerder had ik tegen m’n aardrijkskundeleraar opgemerkt dat ons leerboek wel érg eenzijdig was over mondiale vrijhandel. Dat werd daarin geprezen als een soort natuurkracht, als iets dat behalve vanzelfsprekend ook vanzelfsprekend goed was – en dáár, dacht ik als eigenwijze zeventienjarige, was toch best iets op aan te merken. En weer een paar jaar dáárvoor kon Tony Blair op een staande ovatie rekenen toen hij het Labour-congres vertelde dat debatteren over globalisering even zinloos was als debatteren over de overgang van de seizoenen. In het tijdperk van „snelle globalisering”, hield hij de voorhoede van de arbeidersklasse voor, „is het geen mysterie wat werkt: een open, liberale economie, die erop voorbereid is constant te veranderen om concurrerend te blijven.”

Scharnierpunt

Ik bedoel ermee te zeggen dat mondiale vrijhandel als idee en praktijk zó vernatuurlijkt was dat een alternatief ondenkbaar en onbespreekbaar was, maar dat alles toch heel snel heeft kunnen veranderen. De huidige tijd is een tijd van heffingen, opgetrokken handelsmuren en een groeiend geloof in eigen productie. Iedereen is nu in meer of mindere mate economisch nationalist.

Ik bedoel er ook mee te zeggen dat het overdreven is om alleen naar Trump te wijzen, alsof hij na zijn eerste verkiezing in 2016 als een olifant door een prachtige porseleinkast raasde en daarmee een einde maakte aan een economische ordening die vrij aardig functioneerde. Trump trapte een deur open die, zoals de column van Stephens laat zien, al op een kier stond.

Maar wat komt erna?


Lees ook

deze recensie van een boek over het verzet tegen globalisering

Provisorische tenten van daklozen in Los Angeles

Er is een oude theorie van een Russische econoom die helpt te verklaren op welk historisch scharnierpunt de wereldeconomie nu staat. Nikolaj Kondratieff beschreef in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw hoe economische ontwikkelingen zich over lange golven van zo’n veertig tot zestig jaar afspelen. Zulke tijdperken worden volgens hem gekenmerkt door allereerst een grote economische groei (expansie), gevolgd door jaren van langzamere groei (stagnatie) en uiteindelijk een neergang. Kondratieff onderscheidde zo’n tijdperk bijvoorbeeld van 1790 tot 1849. De wereldeconomie groeide hard, tot de val van Napoleon in 1815, wat grote politieke en economische shocks teweeg bracht en uiteindelijk een recessie.

Kondratieffs theorie is niet zonder controverse. Communisten verweten hem dat zijn cyclische benadering de orthodoxe leer van Karl Marx afwees; die had immers het onvermijdelijke einde van het kapitalisme voorspeld. Veel kapitalistische economen vonden zijn theorie te simpel en stelden dat er van zulke lange cycli geen sprake was.

Toch is Kondratieffs denken in golfbewegingen nuttig, schreef socioloog Paolo Gerbaudo in zijn boek The Great Recoil, dat vier jaar gelden verscheen: om politiek-economische tijdperken of ‘ordeningen’ te onderscheiden. Daarin wordt de verhouding tussen politiek en economie voor een langere tijd volgens bepaalde ideologische ideeën georganiseerd. Die ideeën worden breed geaccepteerd en uitgedragen door politieke elites van verschillende achtergronden. Ze komen op, worden ‘hegemonisch’, en verliezen uiteindelijk ook weer hun kracht. Waarna er een nieuwe politiek-economische ordening ontstaat.

Gerbaudo onderscheidt er een aantal: de liberale orde vóór de Tweede Wereldoorlog, waarin staten zich grotendeels afzijdig hielden, de keynesiaanse orde die daarna kwam, waarin staten zich actiever roerden in de economie met als doel het genereren van publieke welvaart, en de neoliberale in de afgelopen pakweg vijftig jaar, waarin staten zich weliswaar roerden, maar met als doel het bevorderen van vrijhandel en kapitaal.

De wereld bevindt zich nu aan het einde van de neoliberale golf. Het is verleidelijk om hier het veelgebruikte citaat van stal te halen van Antonio Gramsci: „De oude wereld sterft, en de nieuwe wereld worstelt om geboren te worden; nu is de tijd van monsters.” Maar met een voorbehoud: zo’n ideologisch interregnum is ook heel interessant. Er zijn monsters, maar er is ook de ruimte om oude zekerheden te verwerpen en breder naar te denken. Alles wankelt, alles kan anders worden.

Frictieloos kapitaal

Hoe? Met welke middelen? Wat is de wenselijke verhouding tussen staat en kapitaal, hoe moeten landen ingebed zijn in de wereldeconomie, met welke beperkingen? Moeten staten en kapitaal nadrukkelijker samen optrekken om concurrenten te bestrijden, of is dit het moment om de wereldeconomie wat af te remmen en zo natiestaten meer grip te geven op de wereldeconomie? Dat zijn de vragen die nu op tafel liggen. Er is niet één antwoord.

Eén van de interessantere boeken die zulke vragen tracht te beantwoorden en die, bij wijze van spreken, probeert om van een intellectuele rimpeling een Kondratieff-golf te maken, verscheen al in 2021 in het Duits en is nu ook uitgekomen in Engelse vertaling. In Taking Back Control? States and State Systems After Globalism schetst de Duitse socioloog Wolfgang Streeck de opkomst en ondergang van de mondiale, neoliberale economische ordening. Globalisering – op zichzelf een proces dat in uiteenlopende gedaanten al ruim duizend jaar gaande is – werd de afgelopen decennia gevormd naar neoliberale ideeën: handelsbarrières werden afgebroken, vrijhandel tussen economieën gestimuleerd, de economie werd gedepolitiseerd en de (nationale) politiek verloor haar grip. Zulke globalisering werkt immers alleen als goederen en kapitaal frictieloos kunnen stromen; als barrières worden neergehaald. Dat vergt dan weer uniforme regels waar alle landen zich aan conformeren.

Dat verzwakt de democratie, die, in weerwil van supranationale illusies, nog altijd vooral nationaal georganiseerd is. De economie werd, schrijft Streeck, grotendeels afgeschermd van democratische besluitvorming. In plaats van dat „markten ingebed werden in staten, werden staten ingebed in markten”. Natiestaten moesten zich aanpassen aan kapitalisme, in plaats van andersom. Landen moesten zich openstellen voor buitenlandse investeringen, maar werden daarmee ook afhankelijk: de ruimte om eigen economisch beleid te maken versmalde, bijvoorbeeld omdat kapitaal altijd kan ‘vluchten’ als nationaal beleid haar niet zint.

Streeck volgt daarmee het bekende ‘trillemma’ dat econoom Dani Rodrik begin deze eeuw vaststelde: democratie, nationale soevereiniteit en mondiale economische integratie (ofwel globalisering) zijn onderling onverenigbaar. Hoogstens twee van de drie kunnen tegelijkertijd bestaan. Mondiale democratie die gelijk opgaat met economische integratie bestaat niet, maar nationale soevereiniteit binnen globalisering wél, zoals China bewijst.


Lees ook

Dani Rodrik: ‘Wij economen waren veel te positief over globalisering’

‘Wij economen waren veel te positief over  globalisering’

De neergang van globalisering in het afgelopen decennium moet ook in dat licht gezien worden. De trade off – de tegen elkaar afgewogen voor- en nadelen – van de geglobaliseerde orde voor westerse burgers was altijd beperkt; zij kregen weliswaar meer toegang tot goedkope goederen, maar daar stond beperkte welvaartsgroei tegenover. Tussen 1990 en 2000 lag de groei van reële inkomens in de VS en het Verenigd Koninkrijk rond de één procent.

Dat wrong. De financiële crisis van 2008 was het begin van het breukpunt. Markten ontwrichtten samenlevingen; samenlevingen eisten bescherming. Het is zoals de dialectische ‘dubbelbeweging’ die Karl Polanyi beschreef in zijn klassieke studie The Great Transformation (1944): vermarkting leidt uiteindelijk tot een tegenbeweging van burgers die bescherming tegen die markten willen.

Bescherming

Kiezers die bescherming zochten vonden die de afgelopen jaren vooral in de armen van politici die beloven de natie andermaal groots te gaan maken, zonder verder een wezenlijke poging te doen de macht van mondiaal kapitaal te verkleinen. Donald Trump heeft z’n heffingen, maar die hadden niet zozeer ten doel om economische macht te democratiseren, maar vooral om andere landen te verzwakken ten gunste van de VS.

Zulk mercantilisme en protectionisme dat eigen economie moet beschermen en versterken ten koste van andere economieën is niet alleen aan te treffen in de VS. ‘Geo-economische fragmentatie’, noemt het IMF het uiteenvallen van de wereldeconomie in regionale economische blokken. Ook hier geldt dat Trump geen uitzondering is. Joe Biden vuurde met de Inflation Reduction Act een geo-economische bazooka af, waarmee óók Europese bedrijven naar de VS gelokt moesten worden. Zo ballen de belangen van staten en kapitaal samen, veelal met ‘nationale veiligheid’ als rationale.

Maar Streeck laat zien dat zulk neo-mercantilisme niet de enige optie is voor een nieuwe economische ordening. Dat natiestaten er weer meer toe doen biedt ook een kans, schrijft hij, om „politiek te experimenteren met gedeglobaliseerde systemen van productie”. Oftewel: van ‘reshoring’, het terughalen van productiemiddelen die de afgelopen decennia juist verplaatst werden naar zogeheten ‘lage lonenlanden’ – de goedkope producten die westerse economieën overspoelden werden altijd gemaakt door onderbetaalde arbeidskrachten, weggestopt in fabrieken aan de andere kant van de wereld.

Kapitaal zou volgens Streeck een kopje kleiner gemaakt kunnen worden, ten gunste van de soevereiniteit van democratische nationale staten. Door markten internationaal te reguleren, ontstaat de ruimte voor nationale staten om haar politieke macht over de economie te herwinnen. De ‘nieuwe internationale ordening’ die dat oplevert is volgens Streeck „coöperatief, niet imperialistisch”.

Dat vergt protectionisme, schrijft Streeck, in de zin dat staten „bereid zijn economische waarden op te offeren om niet-economische waarden te beschermen.” Ook als zich snel verplaatsend kapitaal economische winst kan opleveren, is dat volgens hem onwenselijk voor de samenleving omdat zo een verregaande afhankelijkheid van kapitaalmarkten ontstaat . Hij verwijst daarmee naar Maynard Keynes, die schreef dat binnen één land produceren en consumeren van goederen altijd te verkiezen is, omdat dat de kans op ‘internationale afpersing’ verkleint – een welkome herinnering nu Trump heffingen inzet als wapen tegen andere landen om de Amerikaanse economische dominantie te versterken.

Goedkope meuk

Streeck heeft gelijk dat een economisch systeem dat zich weinig aantrekt van grenzen, ingeperkt moet worden. Dat is essentieel voor het overleven – laat staan het uitbreiden – van de democratie. Het beperken van kapitaalstromen en gerichte heffingen (bijvoorbeeld tegen goedkope Chinese meuk, of tegen goederen die Europese industrieën bedreigen) kunnen daarbij helpen. Het is logisch om daarbij te kijken naar natiestaten – bij het ontbreken van een andere organisatievorm waarmee burgers zich in dezelfde mate zowel identificeren als zeggenschap over hebben, Kapitalisme aanpassen aan de natiestaat, dus, in plaats van andersom.

Toch, drie kanttekeningen. Eén: de meeste moderne staten zijn niet democratisch, of zijn dat maar zeer beperkt. Hoe zouden soevereine en democratische Europese staten zich moeten verhouden tegenover autocratische landen als China, die een nogal wezenlijke rol spelen in de wereldeconomie? Dus twee: wat betekent het ontstaan van een ‘multipolaire’ orde, waarin niet één staat (voorheen de VS) domineert, maar meerdere staten onderling concurreren om geopolitieke, militaire en economische macht? Is het mogelijk om in die orde nog democratisch te zijn?

Daaruit volgt de vraag wat (democratische) statelijke soevereiniteit überhaupt nog kán betekenen in tijden van AI, big tech en die multipolaire orde. Zijn voorstel van een Europa van egalitaire, soevereine en democratische natiestaten dat zich minder als schoothondje van de VS opstelt is charmant, maar het mondiaal economische Bretton-Woodssysteem dat na de Tweede Wereldoorlog werd opgebouwd en dat wezenlijke macht aan natiestaten liet, bestaat niet meer. Er zijn rempedalen nodig, maar kunnen natiestaten die zelf bieden, of is daar juist één Europa voor nodig? Hier loopt het vast: om te bereiken wat Streeck beoogd is vermoedelijk júíst de geopolitieke en -economische schaal nodig van, zeg, de Europese Unie, maar zo’n Unie is ook tegenstrijdig aan de kleinschalige, soevereine staten die Streeck voor zich ziet.

Toch is Streecks pleidooi zinnig. De neergang van een politiek-economische ordening, of het neerslaan van een Kondratieff-golf, geeft de ruimte om over iets anders en beters na te denken; over een nieuwe, opwaartse golf. Streecks boek herinnert eraan dat het toenemende belang van natiestaten niet hoeft uit te monden in autocratie en intolerantie, maar ook nieuw leven kan blazen in het beste systeem dat we hebben: democratie. Of dat gaat lukken? Dat is wat er op het spel staat in de strijd om een nieuwe economische ordening.