Wat is er zo aantrekkelijk aan xenofoob rechts? Annemarie de Gee schreef een roman waarin ze oprecht en gewaagd een antwoord zoekt

Wie De gloed leest, de vierde roman van Annemarie de Gee (1987), wordt onmiddellijk teruggeworpen in de tijd, naar 22 november vorig jaar. Of eigenlijk naar de dag daarna, toen pas goed doordrong hoe Nederland de dag ervoor gestemd had.

Links gereduceerd tot een groep amper verstaanbare kabouters; de rechtse tot behoorlijk rechtse partijen versterkt met een wagonlading aan zetels. En toch, het zal die vermaledijde ‘bubbel’ wezen, bleef het maar moeilijk voorstelbaar wat voor wonderen en voorspoed al die rechtse stemmers nu toch verwachtten.

Als er een deskundige in de media verscheen, iemand die bijvoorbeeld veel van klimaatproblematiek of migratie afwist, dan begreep je nog steeds heel weinig van de overwegingen van al die rechtse stemmers. Toen socioloog Hein de Haas onlangs aanschoof bij de verwaterde voetbalshow Vandaag Inside, bleek maar weer eens hoe illusoir het is om te veronderstellen dat we zomaar even grip kunnen krijgen op de migratiestroom. Dat we niet zomaar even op een paar strategische punten de slagbomen neer kunnen laten om een verdere toestroom in de kiem te smoren. En: al die arbeidsmigranten komen op ons land af omdat de economie floreert. Er ís arbeid, dus ze komen werken. Maar goed, de wens om de migrant wel degelijk de deur te wijzen bleek sterk onder het electoraat te leven.

Beminde woning

Zou Annemarie de Gee al aan De gloed hebben gewerkt vóór die 22ste november, of is haar werk een reactie op die dag? Hoe het ook zij, de roman lijkt te zijn ontsproten aan de vraag waar ‘een’ of, meer algemeen, ‘de’ rechtse stem toch vandaan kan komen.

Let wel: De Gee stelt zich in De gloed níét op als iemand uit de links-progressieve bubbel die de politieke voorkeur voor rechts als een soort curiositeit benadert. Haar roman wil nadrukkelijk geen spotzieke afrekening zijn met iemand die het overduidelijk bij het verkeerde eind heeft. Oké, er zit wel iets van een pastiche in de roman, iets van overdrijving, maar je hebt toch sterk de indruk dat haar poging om een xenofobe vrouw – want haar hoofdpersoon is een vrouw – te portretteren voortkomt uit oprechte interesse.

De gloed is in de eerste plaats, hoe toepasselijk voor een politieke roman, een stem. Er is weinig handeling, weinig dialoog en weinig verplaatsing – de eerste vijftig pagina’s verlaat de vrouw die in de vertelling centraal staat haar woning niet eens.

Het is dan ook een verrekt mooie woning, een huis waar de vrouw zo ongeveer verliefd op is: af en toe laat De Gee even blijken hoezeer de vrouw het er naar haar zin heeft, schuifelend met haar ‘blote voeten over de verwarmde plavuizen’ bijvoorbeeld, met de ‘tenen over de voegnaden’. De reeks villa’s waar de hare deel van uitmaakt is ‘op een unieke manier gebouwd’. En ’s nachts, wanneer de vrouw rusteloos door de donkere gangen stommelt, gaan haar handen ‘tastend over het gladde, koele stucwerk’. ‘Iedere kamer in het huis is haar even lief’. Dit is geen wonen meer, dit is erotiek, dit is bemind worden door steen! En rondom deze beminde woning zwelt het dan ook nog eens aan: de moestuin begint voedsel op te leveren en op het gazon staat een pruimenboom ‘waar ieder jaar meer pruimen aan groeien’. Rendement!


Lees ook

Ondernemers lopen binnen door uitbuiting van arbeidsmigranten op asielschepen

Asielboten van het Leger des Heils en het COA aan de Rijnkade in Arnhem.

Veiligheidsideologie

Een idylle dus. Maar een idylle waar een resoluut einde aan komt, wanneer er even verderop opeens – en onaangekondigd, kennelijk – een ‘riviercruiser’ aanmeert vol asielzoekers.

Met wie heeft de vrouw hier te maken? Een belangrijk thema in de roman is afstandelijkheid – en daarmee de mogelijkheid om onderwerpen die hoog op de politieke agenda staan, zoals migratie, te beoordelen zonder hierbij terug te hoeven vallen op eigen ervaringen. Zoals men in homogeen samengestelde dorpen op verkiezingsdag net zo goed over de thema’s oordeelt die in de praktijk toch vooral voorbehouden zijn aan grote steden, zo kiest ook de vrouw in De gloed ervoor om haar mening over de aangemeerde asielzoekers op abstracties te baseren: ze pakt er de telescoop van haar zoontje bij en begint de boot vanuit de veilige woning à la Rear Window te bespieden. Dat haar tuin door De Gee als ‘schotelvormig’ wordt beschreven zullen we ook maar niet aan het toeval toeschrijven. Het is duidelijk: haar huis is een compound, een bunker waar alleen beelden-van-ver tot doordringen.

Waar je door dit soort grepen heel goed over na gaat denken, is de tegenstrijdigheid van een welvarende samenleving als de onze. Als zulke samenlevingen de mensen aan het participeren – lees: werken – krijgen door ze de wortel van de veiligheid en een zekere mate van afstandelijkheid voor te houden (want: geld zal je in staat stellen om in veiliger buurten te wonen en je kinderen naar betere scholen te sturen), waar zou dan opeens de gastvrijheid vandaan moeten komen als migranten hier ook opeens een plekje willen? Dat verwelkomen van het vreemde staat haaks op de ideologie.

Zoektocht naar God

De Gee hint ook op andere oorzaken van de afstandelijkheid die we zijn gaan najagen, op de wil om überhaupt los te komen van een al te aards leven. Zo vatte ik althans de zoektocht naar God op, die op een zeker moment bij de vrouw de kop opsteekt. Ze streeft ernaar om niets meer te maken te hebben met de deiningen en veranderingen en kleuren die onherroepelijk bij de echte maatschappij horen – religie als tabula rasa. Zie ook: dat de vrouw smacht naar de nachten. Al dat licht op de dingen doet pijn. Wie te lang bij de kachel zit, kan geen kou meer verdragen.

De Gee schreef deze roman als writer in residence in Brussel, een stad waar, zoals ze in een nawoord schrijft, veel asielzoekers leven en waar ze zich, eenmaal geconfronteerd met al die zoekende mensen uit Eritrea, Syrië, Afghanistan, Venezuela, Somalië en Irak, helemaal niet de ‘sterke, betrokken, progressieve Nederlandse vrouw’ voelde die ze meende te zijn.

Oftewel: ze stond, oog in oog met de wanhopige situatie daar, opeens een stuk minder welwillend en hoopvol tegenover de komst van grote aantallen asielzoekers. Met die vaststelling, met de ontdekking van die stem in zichzelf, zal ze aan de slag zijn gegaan met dit bijzondere romanproject.

Is alles perfect gedaan? Mwoah: het is bijvoorbeeld iets minder sterk geweest om de stem in kwestie zo toe te spitsen op het generationele en het vrouw-zijn, om er kortom een wat particulier geval van te maken, wat de roman in politieke zin toch iets minder gevaarlijk heeft gemaakt. Desondanks complimenten voor dit gewaagde zoeken, dat een stuk frisser overkomt dan de schrijvers die openlijk in de media treuren om de politieke ommezwaai.