Wat is er aan de hand met de Fransen? Drie boeken over chagrijnige Parijzenaars en mopperende plattelanders

Toen ze in Parijs aan de slag was als directeur van het toenmalige cultuurhuis Institut Néerlandais, werd Rudi Wester eens op straat aangeklampt door een dakloze die om een sigaret bedelde. Toen ze haar pakje bovenhaalde, bedankte hij vriendelijk doch kordaat: ‘Ah non merci, pas de Vogue’, verwijzend naar de dunne, typisch vrouwelijke sigaretten met een witte filtertip. Daar wil je als stoere dakloze niet mee gezien worden. Het is een staaltje snobisme van het vermakelijke soort dat wellicht alleen in Parijs kan worden opgetekend.

Parijs is een heel andere stad als je er woont dan wanneer je er even een paar dagen op bezoek bent, stelt Wester vast. Parijs spreekt nog steeds tot de verbeelding en blijft met zijn vele musea, galerieën, theaters, opera’s, boekwinkels en jazzcafés een aantrekkingspool voor veel liefhebbers van kunst en literatuur. Maar de code kraken om in de Franse hoofdstad deel te nemen aan het dagelijkse leven blijkt lastig, en vaak frustrerend.

Dat ondervond ook journalist Simon Kuper, de deels in Nederland opgegroeide Brit. Hij belandde begin deze eeuw quasitoevallig in Parijs, na een tip van een neef over goedkope huizenprijzen, althans, in vergelijking met het peperdure Londen. Wegens de gunstige wisselkoers bleek het ook nog eens voordeliger om vanuit Parijs zijn column voor The Financial Times te schrijven. Kuper had niet eens de bedoeling om lang te blijven, maar hij bleef en op den duur zwierf hij over de boulevards als een ‘naïeve ontdekkingsreiziger’ en werd hij zelf ‘een chagrijnige Parijzenaar die op auto’s scheldt terwijl ik door het rode licht fiets’.

Zijn boek Parijs nu bevat veel van dat soort grappige observaties en Kuper is een uitmuntend schrijver. Zijn licht ironische toon blijkt uitstekend geschikt om het Parijse mondaine leven te fileren, bijvoorbeeld als hij vaststelt dat alles in Parijs mooi en geordend moet zijn, tot de kaarsen op de restauranttafels toe. ‘Je hebt vaak het gevoel: de enige smet op het mooie ben jij’, klinkt het met de nodige zelfspot.

Maar historicus Kuper boort ook enkele lagen dieper. Hij ziet hoe Parijs worstelt met zijn rol op het wereldtoneel, de stad is al lang niet meer de navel van de wereld, Parijs voelt alsof het passé is. Het land heeft moeite om de globalisering te accepteren, of zoals Fransen het noemen, de ‘moderniteit’. Daarmee geven de Fransen deels ongewild aan dat de Engelstalige wereld nu dominant is, en la francophonie tot het verleden behoort. Frans spreken is sowieso al een nadeel in die geglobaliseerde wereld, maar een nog groter nadeel is Frans denken: minder gebaseerd op feiten, meer op filosofische principes. Fransen vinden feiten vaak saai en fantasieloos, maar daar kom je niet ver mee als je pakweg wereldleiders probeert te overtuigen om Irak niet binnen te vallen, zoals voormalig buitenlandminister en premier Dominique de Villepin mocht ondervinden.

Start-up campus

Dat is pas de afgelopen jaren wat gekeerd, sinds Emmanuel Macron met zijn technocratische, meer op de rest van de wereld georiënteerde volgelingen het Élysée veroverde. De sfeer in de stad is veranderd, stelt Kuper vast. Een baan bij de overheid is niet langer het hoogste wat een Fransman kan bereiken, het nieuwe symbool van succes is Station F in het voorheen wat ingeslapen 13de arrondissement, de grootste ‘start-up campus’ ter wereld waar jonge managers aan de weg timmeren. Ook elders in de stad hoor je steeds vaker Engels, en wie dat niet spreekt is zelfs in het lokale taalgebruik ‘un has-been’.

Maar Macron staat niet alleen symbool voor die vernieuwde ruimere blik op de wereld. Hij wordt tegelijkertijd gezien als de vertegenwoordiger van de Parijse elite, het schoolvoorbeeld van een hyperambitieuze provinciaal, opgegroeid in het noordelijke Amiens, die via de elitescholen van Parijs en een ongebreideld talent voor netwerken het hoogste ambt bereikte. ‘Monter à Paris’, opklimmen tot Parijs, is niet voor niets een bekende Franse uitdrukking.


Lees ook

Maar Macron is er nog

President Emmanuel Macron tijdens een ceremonie in Bretagne vorige maand. Komende zondag vindt de tweede ronde van de Franse parlementsverkiezingen plaats. Uitgesloten lijkt dat Macrons partij de grootste zal blijven.

Kuper beschrijft de Parijse elite als een soort gesloten kaste. Machthebbers uit politiek, ambtenarij, bedrijfsleven, kunsten en media klitten samen in hun bubbels en besturen vanuit Parijs Frankrijk alsof het om een oude kolonie gaat. Ze zien zichzelf ook als de elite, niet alleen politiek en intellectueel, maar ook moreel.

Het verbond gaat over partijgrenzen heen, leden uit de eliteclub steunen hun vrienden. Het ‘parisianisme’ van de gedeelde elitaire biotoop overstijgt het liberalisme of socialisme. Leden van de elite, die elkaar kennen van hun opleiding aan een van de grandes écoles, zijn blijvend solidair met hun metgezellen. Ze doen niet aan netwerken, dat vinden ze een verfoeilijk Amerikaans concept, zij hebben vrienden, en die steunen elkaar door dik en dun.

De banden worden aangehaald tijdens vele diners, galerieopeningen en voor de meest intieme vrienden ook gezamenlijke vakanties. Je kan de grootste politieke rivalen aantreffen in het restaurant of op de tribunes van Roland Garros of voetbalclub Paris Saint-Germain, terwijl ze hoffelijk met elkaar converseren en grapjes uitwisselen.

Keizerlijk gedrag

De elite verwijst graag naar elkaar als ‘briljant’, alsof het een soort aangeboren talent is. Zo zei Jean-Luc Mélénchon, de leider met autoritaire trekjes van het extreem-linkse La France Insoumise, over de zeer rechtse Eric Zemmour: „Hij is geen racist, maar een briljant intellectueel.” Je ziet het Willem Schinkel of Esther Ouwehand nog niet zo snel beweren over Geert Wilders of Thierry Baudet.

Macron kon lang de centrum-linkse bohémiens en de minder hippe centrum-rechtse bourgeois verzoenen. Hij kon zelfs op brede steun rekenen buiten Parijs. Veel Fransen zagen in hem de vernieuwer, die een halt probeerde toe te roepen aan de corruptie en zelfverrijking van de kaste waartoe hij behoort. Maar zijn keizerlijke gedrag breekt hem ondertussen zuur op. De meeste Fransen zien hem nu als een gewichtig doend bankiertje, verkleed als koning. Macron is het vertrouwen kwijt, zoals ook bleek in de eerste ronde van de parlementsverkiezingen afgelopen zondag, die desastreus verliep voor zijn partij.

Frankrijk is sowieso al wat sociologen een ‘low-trust society’ noemen: van alle West-Europeanen hebben Fransen het minste vertrouwen in hun medemensen, slechts één op de vijf denkt dat de ander is te vertrouwen. Fransen zijn wereldkampioen pessimisme. Dat gevoel wordt van jong af aan versterkt door een hard onderwijssysteem dat hamert op perfectionisme, waarbij ‘pas mal’ (niet slecht) het grootste compliment is dat je als kind of puberende tiener kan krijgen. Dat verklaart volgens Kuper ook waarom obers en winkelpersoneel je soms aanspreken alsof je een achterlijk kind bent, en iedereen die niet uitmuntend Frans spreekt met het nodige dedain wordt bejegend. Wie de elitaire codes van Parijs niet snapt is een hork of een boerenpummel.

Maar net die boerenpummels van het platteland voelen zich verwaarloosd door het elitaire Parijs. Dat ongenoegen zit dieper dan het protest van gilets jaunes tegen stijgende brandstofprijzen. Dat blijkt ook uit Ons huis aan het spoor van cultuursocioloog Liesbet van Zoonen. Zij schreef een grondige en bij momenten fascinerende geschiedenis van landelijk Frankrijk met als rode draad het spoorhuisje dat ze dertig jaar geleden kocht in een gehucht, Le Grand-Pressigny, ergens tussen Tours en Poitiers. Ze treft er een dorp dat na het opdoeken van de spoorlijn en de kunstmestfabriek ternauwernood kan overleven, dankzij wat toerisme en vakantiebewoners.

Van Zoonen doorprikt vooral de idylle van het ‘leven als God in Frankrijk’, zo romantisch was het leven nooit voor de echte bewoners van la France profonde. Er was vooral veel armoede, met alcoholisme en misère als gevolg, leert ze uit de levens van de vorige bewoners van haar huis. Zelfs in de jaren tachtig hadden de laatste permanente bewoners van het spoorhuis elektriciteit noch stromend water.

De spoorlijn was begin 20ste eeuw naar het dorp gehaald als motor van de vooruitgang, de spoorwegen staan symbool voor de modernisering van het platteland. Maar zelfs het spoor kan op termijn de leegloop van de dorpen niet stoppen. Van Zoonen ziet hoe in 2013 de rails langs haar huis worden afgebroken en vervangen door een geasfalteerde fietssnelweg. Ook nu geloven politici en ambtenaren dat dit de leefbaarheid van het dorp zal verbeteren en het toerisme zal doen toenemen. Maar de verwoede pogingen om het dorp levendig te houden blijken tevergeefs.

Le Grand-Pressigny ligt op de rand van wat in Frankrijk de diagonal du vide heet, de diagonaal van de leegte, die loopt van de Franse Ardennen in het noordoosten naar de Pyreneeën in het zuidwesten. Dorpen lopen er leeg en basisvoorzieningen als kruideniers en dokters, maar ook openbare voorzieningen als de post en het openbaar vervoer zijn verdwenen. De bakker is vervangen door een broodautomaat, de vele leegstaande en verwaarloosde huizen bieden een troosteloze aanblik, de infrastructuur hinkt er achterop.


Lees ook

‘Macron is de president van de chaos’

Vakbondsleider Sophie Binet (vooraan met de rode sjaal) april vorig jaar tijdens een demonstratie tegen Macrons pensioenhervormingen.

Toch ziet Van Zoonen ook sporadische tekenen voor optimisme. Sinds corona is er sprake van een minieme vlucht van de stad naar het platteland. De neo-ruraux (nieuwe plattelanders) hopen er een groener en socialer leven te vinden, enkelen experimenteren met alternatieve vormen van landbouw, veeteelt, natuurbeheer of toerisme. Maar de rurale renaissance is miniem, en evengoed een vorm van gentrificatie waarbij ware plattelanders klagen over Parisiens of Lyonnais die de codes van het platteland niet kennen.

De sociale kloof is diep, in het vorige decennium waren er bijna 20.000 processen waarbij neo-ruralen hun buren aanklaagden wegens overlast door kraaiende hanen, gekwaak van kikkers of beierende kerkklokken. De Franse regering zag zich hierdoor in 2021 zelfs verplicht een wet aan te nemen ter bescherming van het ‘zintuigelijk erfgoed’ van het platteland.

Een van die soms mopperende oude plattelanders is Pascal, ooit de buurman van Rudi Wester in de Berry, een regio in het hart van Frankrijk. Wester streek er neer in een gehucht met tien inwoners. Boer Pascal hielp haar met allerhande klusjes. Met Domweg gelukkig in de Berry schreef Wester een vrolijk en aanstekelijk boek over haar leven in Frankrijk, met hemelse natuur maar ook veel cultuur.

Berry is de regio van de dwarse, eigenzinnige schrijfster George Sand, nom de plume van Aurore Dupin, die zelf een droom van een plattelandsleven leidde aan de zijde van Fréderic Chopin en Gustave Flaubert. Haar domein in Nohant is volledig gerestaureerd en ingericht als museum, een van de culturele pleisterplaatsen in de regio. De passages die Wester schrijft over Sand zijn speels en inspirerend.

Maar Wester heeft ook oog voor de schaduwzijden van het plattelandsleven en wijst op de schrikbarende jeugdwerkloosheid (meer dan 20 procent), waardoor steeds meer jongeren vertrekken. Dat heeft van Berry na Corsica de dunst bevolkte regio van Frankrijk gemaakt. In een sowieso al wat geïsoleerd gebied zonder grote snelweg zijn in het vorige decennium 25.000 Berrichons vertrokken.

Glorieus verleden

Wester verkocht uiteindelijk ook haar huis. Wegens het wankele internet kon ze er niet werken aan haar boeken. Voor haar een lokaal probleem, ze kan immers ook in Parijs of Amsterdam aan haar boeken werken, maar voor haar dorpsgenoten, die ook voor interactie met de overheid steeds meer naar de digitale wereld worden verwezen, een dagelijkse nachtmerrie.

Zelfs Pascal is ondertussen uit het gehucht vertrokken. Hij leeft nu van bouwklus naar bouwklus, het boerenbestaan heeft hij definitief opgegeven. Hij vond boer zijn het mooiste wat er is, maar er kwamen te veel regels, te veel beperkingen, te veel agro-industrie en aandeelhouders die alleen naar cijfers kijken. ‘Het water stond me aan de lippen’, noteert Wester, terwijl het verdriet doorklinkt in Pascals stem. Ze loopt nog een laatste keer door het gehucht, dat even mooi is gebleven, maar haar oude buren zijn verdwenen, ze kan er niemand meer groeten. Het platteland mag dan al even mooi zijn, de bewoners leveren er vooral een continue strijd om te overleven. Wie daar niet in slaagt, vertrekt.

Wester schetst, net als Van Zoonen en Kuper, het beeld van een met zichzelf worstelend land. Meer dan andere westerse landen teert Frankrijk op een glorieus verleden, en heeft het moeite zich aan te passen aan nieuwe realiteiten. De kloof tussen kansrijk en kansarm is er niet alleen een tussen stad en platteland, ook binnen de steden en in de dorpen is de sociale kloof steeds zichtbaarder.

Het mag ironisch heten dat net de president die probeerde om Frankrijk een moderner, frisser gezicht te geven, wellicht de geschiedenis ingaat als de man die het pad effende voor de grootste zege van extreem-rechts in het naoorlogse Frankrijk.