Wat hebben Erasmus en Spinoza nog te zeggen? Heel veel

Nederland pronkt al jaren met uitverkochte filosofiefestivals, -nachten, -boekenclubs en florerende cursusinstellingen als het ISVW en The School of Life. Deze ‘publieksfilosofie’ wordt almaar populairder. Een positieve ontwikkeling, zou je zeggen. Filosofie brengt verdieping. Toch is een veelgehoorde kritiek vanuit de academische filosofie dat publieksfilosofie tekort schiet. Publieksfilosofie zou vooral oude ideeën naar een breder publiek vertalen, en zo een veredelde vorm van zelfhulp zijn. Geen ‘echte’ filosofie, dus.

Andersom is de kritiek dat academische filosofie zich in de ivoren toren van de wetenschap heeft teruggetrokken, en zich niet meer bezighoudt met fundamentele vragen als hoe te leven en wat het betekent om mens te zijn. Door academisch taalgebruik en de naar binnen gekeerde blik heeft de filosofie haar engagement verloren, zo klinkt het. Maar waarom is er sprake van een scherpe demarcatie tussen academie en publiek, tussen universiteit en maatschappij? Zou het niet goed zijn die afstand te overbruggen?

Onlangs kwamen twee boeken uit die hier een poging toe wagen. In Spelen met waarden, betalen met gedachten. Erasmus, Spinoza en dat wat ons bindt beschouwt Ronald van Raak, bijzonder hoogleraar ‘Erasmiaanse waarden’ aan de Eramus Universiteit Rotterdam, de twee beroemdste Nederlandse denkers vanuit het perspectief van de publieksfilosofie. Wat hebben Erasmus en Spinoza ons te vertellen over het huidige publieke debat en de kunst van het samenleven?

Ook De wereld als inzet. Wat wij mensen delen, van de Vlaamse emeritus-hoogleraar Dirk de Schutter tracht via de academische filosofie een breder publiek te bereiken door een diagnose te stellen van een democratie ‘in verval’. Hij dicht met name de filosofie van Hannah Arendt een centrale rol toe.

Wat ons bindt en wat wij delen

Erasmus (1466?-1536) en Spinoza (1632-1677) leidden twee compleet verschillende levens. Priesterzoon Erasmus reisde zijn leven lang door Europa. Zijn veelgelezen, vaak humoristische boeken, waaronder een toegankelijke vertaling van het Nieuwe Testament en zijn honderden brieven, maakten hem al tijdens zijn leven een publieke figuur. Brieven gingen destijds door zoveel verschillende handen voordat ze hun bestemming bereikten, dat je ze als publieke werken zou kunnen beschouwen. Met die insteek schreef Erasmus ze in ieder geval wel, stelt Van Raak.

De uit de Joodse gemeenschap verbannen Spinoza leefde daarentegen een relatief teruggetrokken bestaan als lenzenslijper. Een groot deel van zijn oeuvre werd postuum uitgegeven, waaronder zijn beroemde werk de Ethica (1678). Een boek vol abstracte, wiskundige axioma’s over God, de mens en de natuur, die het zeventiende-eeuwse wereldbeeld radicaal op z’n kop zette. Spinoza’s emancipatoire werk was dermate revolutionair (en geniaal) dat hij nog zo’n driehonderd jaar lang door kerk en staat verketterd zou worden.

Ondanks dit verschil in levensloop zijn er, aldus Van Raak, inhoudelijke overeenkomsten te vinden tussen de twee denkers: hun vertrouwen in de mens als sociaal, zelfdenkend wezen en hun geloof in de vrije uitwisseling van gedachten. Voor zowel Erasmus als Spinoza had de filosofie bovenal een emancipatoire functie. Van Raak stelt dat filosofie voor beiden niet alleen een manier van denken was, een methode, maar vooral ook een manier van leven in relatie tot anderen. Een publieke zaak.

Filosofie was namelijk een manier om mensen te wijzen op hun zelfredzaamheid, een aansporing om ‘de eigen weg te vinden in het leven’, aldus Van Raak. Deze eigen weg kiezen leidt niet naar een hedendaagse, hoogst individuele ‘eigen’ waarheid, maar tot ‘het voortdurende spel over dat wat als waarheid wordt aanvaard.’ Oftewel: een levendig, open publiek debat. Dat is volgens Van Raak wat ons bindt: de verschillen van mening. Om aan dit spelen met waarden in het publieke debat mee te doen, moeten we betalen met onze gedachten – redevoeren.


Lees ook
dit verhaal

Erasmus: een geleerde met geheimen

Spinoza werkte een groot deel van zijn leven aan de Ethica, een radicaal maar abstract filosofisch systeem, waarin hij de moraal verbindt aan de rede. Dat het zeventiende-eeuwse publiek niet klaar was om ‘de zaken vanuit het perspectief van de rede te bekijken’, was Spinoza tijdens zijn leven vol verbanning en verkettering, al wel duidelijk. Om hem daarom een-op-een te vertalen naar het heden, zoals Van Raak probeert, is lastig, maar niet minder waardevol.

Als oud-politicus van de SP weet Van Raak dat de moed om elkaar te vertrouwen, ondanks meningsverschillen, soms ver te zoeken is. Maar juist door die moed te tonen, ontstaat er ruimte voor het meningsverschil. In een tijd van cancelcultuur en harde identiteitspolitiek, vreest Van Raak dat die ruimte steeds kleiner wordt. Het is jammer dat het boek geen langere analyse van het publieke debat van Van Raak bevat.

De wereld, niet de mens

De wereld als inzet. Wat wij mensen delen, van Dirk de Schutter heeft een even grote inzet als bij Van Raak, maar zijn wollige, academische taalgebruik maakt zijn filosofische blik een stuk minder uitnodigend. De Schutter ziet een democratie in verval en probeert in vier essays tot ‘een nieuwe formulering voor onze samenleving’ te komen. Op redelijk onnavolgbare wijze schiet hij van een essay over domheid, liegen en het onderscheid tussen waarheid en onwaarheid naar essays over het zelf en de ander, de wet en de doodstraf.

Hier en daar valt een helder inzicht te ontwaren. Zo onderstreept de auteur dat onverschilligheid de voedingsbodem is voor totalitarisme, dixit Hannah Arendt, en dat de huidige ‘spektakelmaatschappij’ een groeiende groep onverschillige mensen voortbrengt. Maar wat ons te doen staat om een nieuwe ‘formulering voor onze samenleving’ te vinden, blijft tamelijk vaag.

Ondanks zijn poging de afstand tussen academische filosofie en publieksfilosofie te overbruggen, blijft De Schutter zo hangen in een academische ivoren toren. Dat is jammer, want goede filosofische inzichten kunnen wel degelijk de wereld veranderen. Denk aan Arendts analyse van het Eichmann-proces (1961), waar ze tot ieders verrassing geen ultiem kwaad zag, maar banaliteit. Haar inzicht veranderde het gangbare idee van goed en kwaad radicaal. Dat deed ze bovendien in bevlogen reportages in weekblad The New Yorker, niet in academische publicaties. Om de brug te slaan tussen universiteit en maatschappij zouden filosofen er goed aan doen meer te experimenteren met stijl. Zoals Arendt liet zien, maar zeker ook Erasmus met zijn ironie en zelfs Spinoza met zijn wetenschappelijke axioma’s. Het publieke debat heeft filosofie nodig.