Het begon allemaal in een donkere, kleine en zweterige ruimte. Dat mijn medesporters en ik consequent deden alsof we elkaar niet zagen in de sportschool, vond ik steeds absurder. Maar ik deed er zelf aan mee. En ik vroeg me af of de anderen het ook zo’n toneelstukje vonden; we zágen elkaar toch? Kon ik zomaar beginnen hoi te zeggen tegen wildvreemden, of was dat gek? Misschien willen mensen liever met rust gelaten worden.
Ik herlas Over tirannie van de Amerikaanse historicus Timothy Snyder. Les twaalf om een dreigend einde van de democratie tegen te gaan: kijk je medemens in de ogen en zeg ‘hallo’.
De sportschool leek me bij uitstek de plek om dit te gaan doen.
De allereerste ochtend was best spannend. Het werd me duidelijk hoe we precies met elkaar omgingen: heel kort oogcontact, gevolgd door wegkijken. Daaruit vloeide een onuitgesproken overeenkomst: we hoeven elkaar vanaf nu niet meer te erkennen of herkennen.
Het was aan mij om deze reflex af te leren. Precies bij dat sprankje oogcontact moest ik handelen. Dit allemaal om tien over zes ’s ochtends, nog voor m’n eerste koffie. Glimlach erbij – maar niet té blij!
„Niet tegen naakte mensen praten”, adviseerde een vriendin. Check. Ga alleen voor de mensen die al oogcontact maken. Check. En probeer het niet als ze bezig zijn met een squat.
Het opnieuw instellen van je sociale antenne is even zoeken.
Sommige sporters hadden niet eens door dat ik ze begroette. Misschien zei ik het te laat of te zacht? Ik was het begroeten van de medemens duidelijk afgeleerd.
Ik probeerde wat zelfverzekerder over te komen. Toen kwam ik in de flow. Mensen werden blij door dat oogcontact dat net ietsje langer duurde dan normaal, door een glimlach en begroeting van mijn kant gingen ze sprankelen – dacht ik dan. Zelf werd ik er in elk geval helemaal blij van. Er is contact! We zien elkaar, opeens straalt een zweterig mens zomaar tegen me! Alsof er iemand op een endorfineknopje had gedrukt.
Mijn hoi-experiment breidde zich geleidelijk uit naar de buurt, de supermarkt, de kinderopvang. Hoi zeggen bleek een gateway drug tot zwaardere sociale middelen.
Ik begon mensen te herkennen en te kennen. Ik praatte steeds meer met de buren; nu weet ik dat ze last hebben van schimmel in huis en dat de woningbouwcorporatie niets doet. Ik kreeg een beetje meer aandacht voor mensen om me heen. Niet dat je beste vrienden hoeft te worden. Ik ontdekte dat er meer mensen in de diepe shit zitten dan je soms denkt. En vaak willen ze dan niets liever dan even een praatje maken.
Dit gaat trouwens niet alleen over mij. Volgens wetenschappers is dit precies wat er gebeurt als we even wat meer oog hebben voor de mensen om ons heen.
Tegen eenzaamheid
Sociologen noemen het weak ties. Dat zijn losse relaties, zoals je band met de caissière met wie je een praatje maakt, de juf op school of de buren wier bloemen je water geeft. Stanford-socioloog Mark Granovetter bedacht het concept al in de jaren zeventig. Het komt door hem dat iedereen zegt dat je moet netwerken als je op zoek bent naar een nieuwe baan.
Door het voor velen deprimerende covid-isolement is Granovetters gedachtengoed weer herontdekt. Mensen die vaker ‘hoi’ of ‘bedankt’ zeggen tegen vreemden zijn tevredener met het leven dan anderen, volgens een studie vorig jaar verscheen in Social Psychological and Personality Science. Mensen die niet alleen ‘diepe’ vriendschappen hebben maar óók veel oppervlakkige relaties, zitten beter in hun vel, aldus een studie van Harvard Business School in 2022.
Weer andere studies tonen dat meer losse contacten ervoor zorgen dat mensen zich minder eenzaam en meer verbonden voelen met hun omgeving. Dat zorgt ervoor dat ze een groter vertrouwen hebben in mensen om zich heen dan anderen. Bij ouderen helpen vluchtige relaties zelfs tegen depressie, volgens een studie gepubliceerd in The Journals of Gerontology.
In tien Amsterdamse supermarkten kon je recent een groen winkelmandje pakken om aan te geven dat je open stond voor een praatje met een wildvreemde. Kennisinstituut Movisie onderzocht vorig jaar wat goedemorgen zeggen of ander oppervlakkig contact met vreemden betekent voor de mentale gezondheid van mensen. De Vlaamse minister van Volksgezondheid riep in januari mensen op elkaar vaker gedag te zeggen
De behoefte aan verbinding met anderen is ‘hard-wired’, aangeboren, en dat weten we uit neurologisch onderzoek, zegt Carolien Rieffe, psycholoog verbonden aan Universiteit Leiden. Zij doet sinds dit jaar onderzoek naar weak ties en wat deze betekenen voor jongeren met autisme. „Het is wel belangrijk dat je die glimlach, hoi of dat knikje terugkrijgt. Anders voelt het unheimlich – je merkt gelijk dat iets niet goed is”, zegt Rieffe.
Zo’n afgewezen poging tot verbinding hakt erin; je wil het liefst in een gat verdwijnen. In de pilots van Movisie was te zien dat mensen die zich al eenzaam voelden, zich nóg eenzamer gingen voelen als hun poging tot een praatje afketste, vertelt projectleider Martha Talma.
Vooral ouders met jonge kinderen zijn er niet aan gewend om hallo te zeggen, noteer ik tijdens mijn experiment. Zijn ze moe, sociaal angstig of – om met historicus Snyder te spreken – gewoon onbeschaafd? „Het is gewoon heel erg saai om random ouders in de speeltuin over steeds weer dezelfde onderwerpen te spreken: ‘O ja, is jouw kind ook zo en zo oud, o wonen jullie ook hier in de buurt?’ Boeie!”, vindt een vriendin. Ik denk dat de meeste ouders dit ergens herkennen.
Een kwestie van context
Maar de overgrote meerderheid van de mensen die ik tegenkom lijkt wat contact wél prettig te vinden. Helemaal makkelijk gaat het met mensen uit andere landen, is mijn indruk. In Zuid-Europa zijn ze opener, dat cliché kent iedereen. En ik vind het ook wel kloppen: loop een café binnen in Florence en iedereen zegt buongiorno. Op het Nederlandse platteland zijn mensen toch ook meer verbonden? Omkijken naar elkaar is een overblijfsel uit het verleden, analyseren vrienden en kennissen. Vroeger waren er geen mobieltjes en zei iedereen goedemorgen.
Maar nee. Antropologen wijzen mijn keukentafeltheorieën over het sociale zuiden, platteland en vroeger af. Ten eerste zijn ze nooit empirisch onderzocht. Ten tweede kan je onmogelijk dit soort generaliserende opmerkingen maken over ‘het platteland’, ‘Italiaanse steden’ of ‘vroeger’.
Het is een kwestie van context, zegt Irene Stengs, hoogleraar antropologie aan de VU. Háár Amsterdam blijkt anders dan dat van mij: ‘vrijwel iedereen’ begroet elkaar in haar buurt. Ze woont al dertig jaar in dezelfde straat.
Stengs noemt het een collectieve fantasie dat mensen vroeger meer verbonden met elkaar waren en dat op het platteland nog steeds zijn. Een fantasie in het leven geroepen door mensen zoals Jan Terlouw met zijn touwtje in de brievenbus. Mensen van links tot rechts blazen het steeds weer nieuw leven in, meent Stengs. Zoals BBB-leider Caroline van der Plas, die vorig jaar opperde dat de Nederlandse overheid zich meer als een gezellige Twentse buurvrouw zou gedragen. Noaberschap als model voor een Nederlandse noaberstaat.
Ooit was dat van dat touwtje misschien wel waar, zegt Stengs. Toen getrouwde vrouwen ‘handelingsonbekwaam’ en nooit ver van huis waren. „Om ze klein te houden.” Geen wonder dat mensen naar de steden trokken in de jaren zestig. „Dit is dezelfde generatie die nu nostalgisch praat over vroeger en het platteland, maar toen ze jong waren hadden ze de dorpse benauwdheid wel gehad. Het is een heel selectieve blik.”
Vroeger was alles dorpser en beter. Jaja.
Vatbaar voor jouw glimlach
Is het een zinnige bezigheid, dat hoi zeggen van mij? Of is het gek om eigenhandig de sociale norm te willen veranderen?
Onderzoek toont aan dat de meeste mensen onderschatten hoe leuk anderen het vinden als we contact met ze maken. The liking gap. En dat de meesten zich minder sociaal vaardig inschatten dan de tegenpartij, wat voor nervositeit kan zorgen. Weet dat je niet de enige bent.
De wereld zal niet altijd teruglachen. Misschien is contact maken met vreemden niet voor iedereen. Het vergt zelfvertrouwen, sociale handigheid; misschien zelfs een bepaalde arrogantie. Het idee dat de wereld op je zit te wachten.
Daarom juist dit pleidooi aan iedereen die dat zelfvertrouwen bezit: glimlach, help je buur of die persoon op straat die een handje nodig heeft. Niet omdat jij of ik een verlosser moet willen zijn – de volgende keer ben ik het zélf die denkt dat ik niets voorstel, die oogcontact vermijdt en die niemand lastig wil vallen met mijn bestaan. Dat zijn juist de momenten waarop ik het meest vatbaar ben voor jouw ongevraagde glimlach.