Ver reikt het zicht vanaf de Noordermeerdijk op de grens tussen Friesland en de Noordoostpolder. Naast het gemaal, dat water uit de polder pompt, ligt de Lemmerse haven. Een tweemaster uit de bruine vloot vaart de haven uit, het IJsselmeer op, langs de vuurtoren, jachthaven en het stadsstrand van Lemmer. Waar het Friese deel van dit gebied is gericht op het water, keren de Flevolanders zich juist van de dijk en het achterliggende IJsselmeer af, ziet schrijver en onderzoeker Ronald Nijboer.
Voor zijn recent verschenen boek Wereldzee in de polder trok Nijboer met een historische zeilboot (een tjalk) langs voormalige Zuiderzeedorpen. Zijn gids was Henry Havard (1838-1921) en het reisverslag dat de Fransman honderdvijftig jaar geleden van dezelfde tocht maakte. Havard concludeerde dat de ‘dode steden’ (‘villes mortes’) langs de Zuiderzee niet mee konden komen in de economische modernisering van de late negentiende eeuw. Nijboer besloot te onderzoeken welke uitdagingen de streek nu te wachten staan.
In 1873 reisde kunsthistoricus Henry Havard door Nederland met een etnografische missie. Waar Frankrijk, Duitsland en Engeland in hoog tempo industrialiseerden, bleef Nederland achter.
Havard romantiseerde de volksidentiteit van vissersplaatsen die hij bezocht en wilde vastleggen. Tegelijkertijd waarschuwde hij in Pittoreske reis langs de dode steden van de Zuiderzee diezelfde steden ervoor niet te veel te leunen op vervlogen tijden en de rijkdom van de zeventiende eeuw. De Zuiderzeeregio moest zichzelf opnieuw uitvinden.
Wereldzee in de polder legt actuele, journalistieke vragen langs de meetlat van Havards observaties. Nijboers vertelling volgt de reis van Havard en bereikt de regio via het water: Waterland, Medemblik, Wieringen, Harlingen, Urk, en uiteindelijk via het land, zoals Almere. Onderweg spreekt hij biologen, dijkgraven, architectuurhistorici en bewoners over het soms onherkenbaar veranderde landschap. Nijboers ‘moderne ontdekkingsreis’ leest als een ode aan de IJsselmeerregio als één gebied met een gedeelde geschiedenis, identiteit en cultuur.
„We hebben de zee afgesloten en eigenlijk dood gemaakt”, zegt Nijboer al lopend op de grens tussen „het oude en nieuwe land.” De Noordermeerdijk buigt af naar het westen en verdwijnt in de horizon, de polder enkele meters lager. Er is vrijwel niemand. „Het gebied wordt vooral economisch benut. Maar die openheid en weidsheid die je hier ziet, heeft ook waarde.”
Nijboer ziet in het uitzicht op het IJsselmeer en de bijbehorende gemalen, dijken en windmolens de dominantie van mens over natuur. „In de tijd van Havard stonden delen van Friesland door overstromingen regelmatig ’s winters onder water”, vertelt hij. „Toen was dit alles nog zee, en kon je misschien in de verte Urk zien liggen. Inmiddels beheersen we de natuur.”
De zee is opgehouden te dreigen en akkerlanden overstromen niet meer. Het polderlandschap staat vol met windmolenparken, datacentra en efficiënte landbouwbedrijven met hectares Engels raaigras, veilig omgrensd door stevige dijken. Drassige, bebloemde graslanden zijn verdwenen. Vroegere vissersdorpen halen veelal geld binnen met folkloristisch toerisme in plaats van met vis.
Tussendoorweggetjes
Zelf groeide Nijboer op in Emmeloord. ‘Het water’ voelde ver weg voor hem. „Letterlijk valt het wel mee. Je gaat zo naar de dijk toe als je de tussendoorweggetjes weet.” Maar langs de drieëntwintig kilometer lange dijk kan je „nergens het water beléven”, zegt hij. „Niemand van mijn vrienden zeilt bijvoorbeeld.” Lange tijd vond hij het moeilijk te ‘houden’ van de rechtlijnige strepen in het landschap van zijn jeugd, zijn reis veranderde dat.
Zijn tocht langs de voormalige Zuiderzeeplaatsen schetst een beeld van hoe – met het verlies van de zee – het landschap en daarmee de identiteit van de steden veranderde. Elke stad zocht na de afsluiting van de Zuiderzee naar een eigen manier om zich aan te passen; via toerisme, watersport of landbouw. Steden als Volendam, Urk (visserij) en Hoorn (‘Stad van de Gouden Eeuw’) cultiveerden hun lokale geschiedenissen. De gelijkenissen vallen op, maar onderlinge verbondenheid in de IJsselmeerregio ontbreekt.
„De Zuiderzee verbond de vissersgemeenschappen met elkaar door handel”, zegt Nijboer. „Voor het IJsselmeer geldt dat veel minder. Het is niet iets gezamenlijks. Na de afsluiting werden plaatsen op zichzelf aangewezen en stelden zich de vraag: wie zijn wij nog? Wat betekent dit voor ons?” Als voorbeeld noemt Nijboer het West-Friese Medemblik. „Ooit lag de stad centraal langs de handelsroutes, daarna ineens in de periferie.”
Het valt Nijboer op dat veel plaatsen de ‘heroïek’ van een vissersverleden omarmen. Zelfs als ze zelf daar geen directe link mee hebben, zoals Almere – waar een groep bewoners zich ‘Zuiderzeestrijders’ noemt. „Ook Volendam is fascinerend. Daar zijn plannen om een nieuw voetbalstadium te bouwen in de vorm van een botter. Nu is de visserij een onderdeel van Volendam, maar ze zijn na de afsluiting rijk geworden van heel andere dingen. De bouw, bijvoorbeeld.”
Op het ‘nieuwe land’ ging de afsluiting van de zee gepaard met een pragmatisch vooruitgangsgeloof dat nog steeds merkbaar is, stelt Nijboer. Zo kwam de Wieringermeerpolder – ooit drooggelegd voor de noodzaak van meer landbouwgrond – de afgelopen jaren vol te staan met windmolens en datacentra, gebouwd met de politieke belofte dat werkgelegenheid en gedeelde energieopbrengst zouden volgen. „Van de oorspronkelijke beloftes kwam weinig terecht”, schrijft Nijboer.
„In de Wieringermeerpolder zijn overal windmolens neergezet die vooral energie voor Microsoft ophalen”, zegt hij. „Eigenlijk wordt de hele leefomgeving behoorlijk verknald, wat niet per se ten goede komt aan de inwoners.” Scepsis over nieuwe overheidsplannen, zoals klimaatmaatregelen, is volgens Nijboer „dan best logisch.”
„Beleidsmakers zijn te weinig doordrongen van hoe belangrijk schoonheid van de omgeving is voor hoe je je ergens voelt. Het is niet alleen fijn je verbonden te voelen met het landschap, maar ik denk dat het uitmaakt hoe zorgvuldig je er vervolgens mee omgaat. Anders gebruik je het land als een soort industrieterrein, waar je maar alles mee doet wat je wil.”
Niet terugkijken
Ook in Flevoland leidt een cocktail van vooruitgangsgeloof en pragmatisme tot enorme vernieuwingsdrang bij bestuurders, vertelt Nijboer. „Hier geldt nog steeds: als het niet helemaal goed is, haal ik het gewoon weer weg.” Hij doelt op de sloop van „veertig jaar oude gebouwen” in Almere. „Dat gaat lijnrecht tegen de pogingen van de bevolking in om hun eigen identiteit te vormen. Sommigen zijn onverschillig tegenover die betonnen kantoorgebouwen, maar als je het sloopt wordt het allemaal vrij inwisselbaar.”
Het past in Nijboers betoog om het landschap van de IJsselmeerregio te waarderen. „Als je constant verandert en je herkenningspunten verliest in het gebied, is het veel ingewikkelder een band met je omgeving op te bouwen.” In Flevoland ziet hij „gebrekkig historisch besef”, zeker vergeleken met de rest van de regio.
„Ook omdat de blik hier altijd vooruit is geweest. Niemand had er belang bij dat de nieuwe bewoners hun hele geschiedenis van een vorige woonplaats meenamen. Het zit er sterk in dat je niet terugkijkt of trots bent op het verleden. Het besef dat je onderdeel bent van een grote Zuiderzeegeschiedenis zit er nog weinig in, terwijl dat een mooi verhaal is.
„Het water is onderdeel van een gemeenschappelijke identiteit. Ik denk niet dat mensen uit Marken of Enkhuizen denken dat ze veel gemeen hebben met mensen uit Lelystad of Almere, maar het water dat tussen hen in stroomt verbindt ze wel degelijk. Net als de liefde ervoor.” Die nabijheid tot het water voelt Nijboer sinds zijn reis ook sterker.
Door de ‘verrommeling’ en verdozing van het landschap rondom het IJsselmeer, is hij ‘de ruimtelijkheid en verstilling’ in zijn eigen omgeving meer gaan waarderen. „Hoe moeilijk ik die rechte lijnen en het efficiënte landschap soms ook vind: het vertelt een verhaal waardoor je begrijpt dat je geworteld bent in een veel groter gebied dan alleen hier of daar een polder. Inmiddels is het cultuurhistorie.”