‘Wat een avontuur moet Afrika voor beiden zijn geweest’

‘Mijn vader haalde na de middelbare school zijn diploma’s handelscorrespondentie, sprak zijn talen goed en solliciteerde in 1946 bij een Afrikaanse Compagnie en werd aangenomen. Zo ging hij naar Liberia, het avontuur tegemoet. Daar beheerde hij een bank en zorgde voor im- en export van goederen. Hij had het daar enorm naar zijn zin had en kon met iedereen goed samenwerken.

In 1949, tijdens een verlofperiode, leerde hij mijn moeder kennen. Een vriendin lokte mijn moeder naar zijn adres en de vonk sloeg over. Al snel volgde een verloving waarna mijn vader terugkeerde naar Afrika. Op 18 januari 1950 trouwden mijn ouders met de handschoen zodat mijn moeder hem achterna kon gaan. Twee jaar later was mijn moeder zwanger van mij. Voor de geboorte kwamen zij naar het oude Sint Franciscus Gasthuis aan de Schiekade te Rotterdam.

Ik herinner mij flarden van die tijd in Afrika. Gelukkig zijn er veel foto’s en mijn ouders (vooral mijn moeder) vertelden veel over die jaren in de tropen. Nu realiseer ik me wat een avontuur het voor beiden geweest moet zijn.

Ik was bijna vier jaar oud toen wij terugkeerden naar Nederland en mijn vader werd vertegenwoordiger bij Philips. Wij woonden door zijn werk in verschillende plaatsen en hadden een heel fijne jeugd. Op de foto zie je ons met jonge leeuwtjes op schoot na een bezoek aan een circus in Den Haag. Zoiets is nu ondenkbaar en dat is maar goed ook.

Mijn vader zong elke dag. Hij begeleidde zichzelf vaak op de gitaar. Die muzikaliteit hebben wij meegekregen, het was ook een stimulans om zelf een instrument te bespelen en te zingen. Mijn moeder was tapdanser en was gevraagd de tijd tussen het polygoonjournaal en de hoofdfilm op te vullen in het oude Roxy Theater (later Arena) aan de West-Kruiskade in Rotterdam. Ook speelde zij nog toneel, in de rol van Repelsteeltje.”