Het plan was dat we weer eens als vanouds op vakantie zouden gaan, kamperen met de fiets. Tijdens het inladen van de auto keek de buurvrouw van de rolstoel naar mij. Ze zei: „Waarom neem je niet gewoon een hotel?”
De fietskar die ik op internet vond, stond in Wenen – uitvouwbaar, uitklapbaar, oppomp-baar: een kant en klare tent op stahoogte met ruimte voor postoel, emmer en rolstoel, allemaal voor achter aan onze tandem. Ideaal voor de gehandicapte campinggast die niet kan opstaan van de grond en om de haverklap een wc nodig heeft.
Maar eenmaal onderweg voel ik de kilo’s onmiddellijk in mijn kuiten. De Donau, zo blijkt, stroomt bergafwaarts. Maar wij fietsen de andere kant op. Geen idee waarom. B. blijkt qua trapper-omwentelingen alweer flink wat stapjes terug te hebben gedaan. Er komt vrijwel geen beweging in. Maar dat hoeft ook niet – ze geniet voorop de fiets.
Achterop vreten de kilometers aan mijn optimisme. Aan de Radweg en het pittoreske uitzicht ligt het niet, maar, nou ja, ik tors wel wat mee. Want de echte hobbel, zo ontdekken we, is de uitklap-rolstoel. Ik heb er op internet eentje gevonden met extra kleine wielen. Die klapt op als een kinderwagen en schuift zo onder in de fietskar. ’t Zit voor geen meter, maar B. vleit zich met mijn hulp gewillig in het uitgevouwen nylon. Alleen op die manier komt ze van de fiets naar de tent, het restaurant of de wc. Maar, kleine wielen blijven steken, achter keitjes, takjes en stoepjes. En langs de oevers van de Donau stikt het ervan. Je begrijpt waarom sommige wielen niet alleen rond, maar ook groot moeten zijn.
We houden de moed erin, want we hebben het leuk. En B. moet gewoon even geduld hebben. Terwijl ik de tent uitvouw en opblaas, de wc-stoel uitklap, de matjes uitrol en het eten voorbereid, kan zij alleen maar toekijken. Wanneer het licht begint te regenen, veel is het niet, en het langzaam donker begint te worden, zit B. nog steeds in haar rollende klapstoel. Op precies dezelfde plek waar ik haar na aankomst een uur geleden heb neergezet. Want met kleine wielen kun je nu eenmaal niet hoepelen. Ze doet haar best om te lachen vanonder haar capuchon.
We genieten met emmers. Het weerbericht voorspelt dat het over twee uur droog wordt. Acht uur later lekken niet alleen de naden. Ik duw haar als een lading hout van de Gamma aan haar stramme benen het wiebelige bed van het vouwwagentje in. Het karretje onder ons houdt moedig stand. Net als wij.
’s Nachts op de pot houd ik B. stevig vast, want tentdoek geeft behoorlijk mee, en ze mist niet alleen de haken die haar thuis overeind houden.
Buiten tuimelen we in nieuwe problemen; wie houdt bij al die regen míjn paraplu vast als ik haar karretje richting de campingdouche rol? Niet dat dat nog veel uitmaakt. Nat zijn we toch. Maar wat doet die kerel hier, zie ik de campingdiva’s denken als ze de volwassen stroller met mij erachter zien.
Via de spiegel voor de wasbak, die B. alleen bereikt als ze op haar voorste wielen balanceert, lees ik voor het eerst ontreddering in haar blik. En we denken alle twee aan de buurvrouw.