
De grote schrijver Gerard Reve was bij leven de lieveling van progressief Nederland. Zijn existentialistische debuutroman De Avonden werd vlak na de Tweede Wereldoorlog als een bevrijding ervaren. In de jaren zestig groeide hij uit tot boegbeeld van de protestgeneratie doordat hij in de brievenboeken Op Weg Naar Het Einde en Nader Tot U onomwonden en persoonlijk schreef over homoseksualiteit, seks, depressie en drankzucht.
Maar Reve (1923-2006) zelf was helemaal niet zo links. Vanaf de jaren zeventig uitte hij geregeld conservatieve en racistische denkbeelden die hem nu eerder in de radicaal-rechtse hoek zouden plaatsen. Zijn linkse fans kozen ervoor dat goeddeels te negeren of met de mantel der liefde te bedekken.
In Wat Blijft, een podcast over overleden beroemdheden, buigt Botte Jellema zich over deze kwestie, samen met journalisten en columnisten Aleid Truijens, Christiaan Weijts en Nynke de Jong. De podcast is van omroep Human dus bekijken ze Reve ook als humanist – een verfrissende invalshoek. De schrijver was weliswaar een onverdraagzame katholiek maar hij is toch opgenomen in de Humanistische Canon van de omroep. Dat heeft hij te danken aan zijn betekenis voor de emancipatie van gays, voor de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst.
Relletjes
Maar daar staat dus dat racisme tegenover. De podcast noemt drie relletjes uit Reves oeuvre. In De Taal der Liefde (1972) pleitte hij voor de onafhankelijkheid van Suriname en de Antillen opdat zwarte Nederlanders dan terug naar het „Takki Takki Oerwoud” gestuurd konden worden. Op de Nacht van de Poëzie 1975 in Kortrijk droeg hij het gedicht ‘Voor eigen erf’ voor: „Gooi al dat zwarte tuig er uit:/ Ons land voor ons!/ Op, naar de Blanke Macht!” In een interview met Boudewijn Büch in Het Parool in 1983 sprak hij zich nogmaals ruw uit tegen de immigratie van „mensen van overzee”.
Die uitingen wekten toentertijd wel degelijk verontwaardiging, maar die ging weer snel voorbij en had geen noemenswaardige invloed op de statuur van Reve. Dat kwam doordat zijn progressieve bewonderaars ze niet serieus namen. Het was een grap, ironie, het was niet letterlijk zo bedoeld, zeiden ze. Truijens zegt in de podcast: „We dachten: ja maar, dat meent-ie niet, hoor. Iemand die emotioneel zo wijs was, kon nooit op zo’n domme manier racist zijn. Alsof alleen hele domme mensen racistisch kunnen zijn.”
Reve hield van pesten, provoceren, en hij zette zich af tegen zijn communistische jeugd: „Hij vervloekte alles wat maar een beetje links was.” Hij zou discriminerende dingen roepen om progressief Nederland op de kast te jagen en zo publiciteit te krijgen. In het geval van de Nacht van de Poëzie klopte dat laatste redelijk: Reve belde vooraf met de pers met het ‘nieuws’ dat hij een gedicht zou voordragen „van uiterst rechtse, fascistische en racistische aard”. De Nacht van de Poëzie raakte prompt uitverkocht.
Maar meende hij niet wat hij zei? De podcast laat een ruzie horen, achteraf in de kleedkamer, tussen Reve en de Surinaamse advocaat André Haakmat. De schrijver formuleerde anders altijd zorgvuldig, met een diepe, trage stem, en vaak eindigend met een kwinkslag. Maar hier hoor je hem met een hoge stem, boos en slordig formulerend tegen Surinamers tekeer gaan. Niet in de podcast genoemd, maar na het geruchtmakende interview van 1983 stuurde hij verder ingezonden brieven naar het Algemeen Dagblad en Het Parool waarin hij zijn standpunt serieus toelichtte: migratie was een ramp. Hij vond dat zwarte mensen minder capaciteiten hadden dan witte, dat ze daarom altijd zouden verliezen van witte mensen, en daarom beter gescheiden konden leven.
„Het is toch te gek dat links Nederland zit te klappen voor expliciet racistische verhalen”, zei Büch na zijn interview met Reve
Symbolen
De podcast probeert Reves ironie te duiden. Christiaan Weijts betreurt het dat het hanteren van ironie en het gebruik van symbolen tegenwoordig niet meer begrepen zou worden: „Je berooft de taal van een paar registers.” Reve noemde dat „de ketterij van de letterlijkheid” en „symboolblindheid”. Onbenoemd blijft is dat Reve ironie meestal niet hanteerde in de nauwe betekenis: het omgekeerde zeggen van wat je meent. In plaats daarvan voorzag hij vaker zijn diepste, meest oprechte gevoelens van een luchtige, geestige, beschermlaag. Zo wist je nooit of hij serieus was of niet.
„Het is toch te gek dat links Nederland zit te klappen voor expliciet racistische verhalen”, zei Büch na zijn interview met Reve. In de aflevering die Andere Tijden in 2003 wijdde aan Reves vreemdelingenhaat namen diverse kenners het nog voor hem op. Hoe kan dat? Provoceren was een van de geliefde strijdmiddelen van de protestgeneratie. En „alles mogen zeggen” was een van de doelen. Zij zette zich af tegen een tijd waarin van alles taboe was.
Nederland was in de jaren zeventig en tachtig verder redelijk links en overtuigd antiracistisch – wat overigens geenszins betekende dat racisme niet voorkwam. Vluchtelingen en andere migranten, zo was de heersende opinie, moest je verwelkomend tegemoet treden. Reves opmerkingen vielen zo ver buiten de intellectuele orde, dat ze bijna automatisch niet serieus genomen werden. Daarbij komt de neiging van veel witte Nederlanders om racisme liever weg te relativeren dan als zodanig te benoemen. Het is zo’n zware term, hè.
Nu behoren afkeer van migranten, en het verzet daartegen, tot het nationale debat. Reves ‘grappen’ wegen dan zwaarder. Het beroep op ironie wordt ook niet meer zo makkelijk geslikt. Weijts legt in de podcast een verband met radicaal-rechtse politici en opiniemakers die zich ook graag verschuilen achter ironie en humor als ze worden aangesproken op hun uitingen. Wat vaak over de Amerikaanse president Trump wordt gezegd, geldt ook bij Reve als devies: je moet hem niet letterlijk nemen maar wel serieus.
