N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
TV-recensie Een portret is altijd een interpretatie van de kunstenaar en dus nooit neutraal. Het is de mode dat proces van ‘de ander zien’ en de rol van de kunstenaar te tonen. Maar kan de kunstenaar zichzelf ook te veel laten zien?
Of je nou een portret van iemand schildert, schrijft of filmt, je neemt altijd jezelf mee. Je kijkt naar de ander, maar ziet (ook) jezelf. Herken je iets in de ander, roept iemand iets bij je op, denkt iemand totaal anders dan je zelf doet? Het is allemaal informatie die je gebruikt om te interpreteren wie de geportretteerde is. Neutraal is het nooit, want zelf was je de spiegel waarin de weerspiegeling van de ander te voorschijn kwam.
Nou kun je ervoor kiezen de kijker (of lezer) alleen het resultaat te laten zien: dit is mijn portret van die of die. Of, en dat is een beetje de mode, je laat ook het proces van portretteren zien en dus jouw rol: zo zie ik de ander.
Lang verhaal, maar dat komt, ik zat me al een week te verkneukelen over de tweede aflevering van Portretten van Krabbé, waarin kunstschilder Jasper Krabbé eerst flink wat tijd doorbrengt met de persoon die hij zal schilderen. Vorige week was presentator Tom Waes zijn model. Eerlijk gezegd zag ik alleen de laatste tien minuten, waarin Krabbé een gigantisch, meer dan manshoog portret onthult waarin ik Tom Waes niet echt herkende, en waar hij zelf duidelijk wat verlegen mee was. Wat zeg het als een kunstenaar jou opblaast tot onmenselijke proporties? En wat zég je dan? Dankjewel, maar ik hang het liever niet bij me thuis?
De ontmoeting gaat ook over hém
Met Kim van Kooten leek het woensdagavond uitstekend te klikken. Jasper Krabbé sprak met haar af bij haar voormalig ouderlijk huis in Hilversum. Ze fietsten langs haar basisschool, zij bij hem achterop op háár fiets. Stopten bij een snackhuisje, omdat zij dezelfde verslaving heeft als hij, zei hij. „Je bol eten aan alles uit de frituur.”
De setting is filmachtig, de sfeer nadrukkelijk ongedwongen en de camera is minstens zo vaak gericht op Jasper als op Kim. Deze ontmoeting gaat duidelijk ook over hém, de kunstenaar aan het werk. Bij een glasbak grist hij een stuk karton weg – ik wil echt heel graag geloven dat het er bij toeval stond. Hij vist zijn potlood en krijt tevoorschijn en maakt een snelle schets om „iets” van haar te vangen. „Een blik, een houding, een lijn van een wenkbrauw.”
Jasper Krabbé organiseert dat ze samen gaan koken bij een vriendin van hem – ik wist niet dat Kim van koken hield. Hij draait in de keuken lp’s uit zijn eigen platencollectie. Vond ik gek, zo bepaalt hij toch de sfeer? Op een andere draaidag, ze zitten in haar stamcafé, wil hij van haar weten of taal een rol speelde toen ze net een relatie kreeg met Jacob Derwig, acteur. Laten ze nou begonnen zijn met mails te schrijven aan elkaar, die steeds langer en frequenter werden.
Gaandeweg komen ze over hun vaders te spreken. Kim over Kees van Kooten, die in haar jeugdjaren wekelijks op tv kwam. „Hij was ook van de rest van Nederland. Soms voelde dat alsof hij van me werd afgepakt.” Jasper vertelt over „Jeroen”, zijn vader de acteur, die in de film De vierde man in z’n nakie de trap afkwam. En dat z’n héle klas dat dan had gezien. Dat had zij, zegt ze, als haar vader op tv verscheen als ‘vieze man’.
Tot aan de onthulling van het ‘eindportret’ was ik nog in dubio of ik al dat ge-Jasper irritant vond of niet. Hij gooide er nog wat conclusies tegenaan, die deels met hem te maken hadden. „Kim doet met woorden, wat ik met beeld doe.” En ze had volgens hem een open én een observerende kant. Waren daar nou al die gesprekjes en uitjes voor nodig?
Kim zoekt hem op in zijn gigantische atelier. Als een pleister rukte hij het laken van het doek. Ik zag: Kim van Kooten. Ze was het. Haar blik niet naar de kijker, maar naar beneden gericht, vaag lachje om haar mond. Zij herkende zichzelf ook. En ze had er woorden bij. „Ik ben een extraverte introvert.” Jasper zag haar.
Judith Eiselin:Een sprekende auto, waar je seks mee kunt hebben
Mijn forse tante struikelde en viel voorover. Bijna. Want ze kon nog net een voet naar voren zetten. En toen nog een. En daarna weer een. Zo snelde zij al voorovervallend voort, heel haar woonplaats door (tot ze op een zebra tegen een kinderwagen botste). Ze vertelde dit doodernstig, het was me wat, een vreselijke ervaring, maar ik moest lachen. En dacht aan het werk van Rob van Essen, de auteur bij uitstek om iets dergelijks op te schrijven.
Struikelen en voort struikelen, vallen en voort vallen, desnoods dwars door de tijd heen: laat het maar aan Van Essen over om zoiets overtuigend te brengen. Waar veel literatoren eropuit zijn iets vast te leggen, het te behouden, lijkt zijn doel vooral dingen open te breken, mogelijkheden te verkennen. In zijn werk wemelt het van de alternatieven, uitgaand van de vraag naar wat ook had gekund, en naar waar iets begint en eindigt. Bestaat zoiets als de juiste, logische volgorde?
In deze zoektocht vol zijpaden komen hoogst merkwaardige dingen voor. Een sprekende auto, waar je seks mee kunt hebben. Een tandem waarop twee mannen maar door en door rijden. Een tijdmachine. Absurd, maar volstrekt geloofwaardig gebracht. Idioot, maar zo laconiek gepresenteerd dat je er als lezer soepel in mee gaat. De hoofdpersonen balen wel eens van alles wat hun overkomt, hetgeen al even voorstelbaar is. ‘Wanneer blijft alles nou eens zoals het is?’ verzucht iemand in Miniapolis (2021). Tja. Als dat je wens is, had je maar beter geen personage in een verhaal van Van Essen kunnen worden.
De menselijke hang naar houvast, naar richting, doet snakken naar een sturende instantie, een almacht, iets of iemand die je in de smiezen houdt. Het zou zo fijn zijn als dingen de Bedoeling waren. De Enige Bedoeling. Of toch niet? Die vraag verkent de in het bevindelijk gereformeerde geloof grootgebrachte auteur in alles wat hij schrijft, maar steeds anders en altijd verrassend. Er is alle begrip voor de wens, net zo goed als voor de benauwenis die een dergelijke eenduidige waarheid (zou die bestaan) oplevert. In voorbestemming schuilt geen vrijheid, integendeel. Maar in de eigen verantwoordelijkheid ook maar betrekkelijk.
De speelsheid, de zwier, de vaart, de humor maar vooral het lef van Rob van Essen om realisme en fantasie beheerst, maar vrijelijk te vermengen zijn in de literatuur zeldzaam. Zeker in literatuur voor volwassenen. Kom op dit alles dus vooral nog eens terug, zou ik zeggen.
Thomas Heerma van Voss:Als het verhaal zwaar dreigt te worden, volgt er een kwinkslag
Op ongeveer een kwart van Ik kom hier nog op terug denkt hoofdpersoon Rob Hollander: ‘Ik weet nooit waar een verhaal heen moet. Er zijn zoveel mogelijkheden, waarom zou je het ene vervolg kiezen en alle andere mogelijkheden verwerpen?’
Het is een van de vele citaten die ik aanstreepte in deze roman. Omdat het een vraag is waar schrijvers onvermijdelijk mee te maken krijgen – wat werken ze wel uit, wat niet? – en ook omdat in de vraag ligt besloten wat dit boek zo sprankelend maakt. Rob van Essen kiest in Ik kom hier nog op terug voor veel wonderlijke wendingen, de plot maakt zo nu en dan omtrekkende bewegingen en er zitten geweldige kronkels in – en ondertussen lijkt de schrijver precies te weten waar zijn verhaal heen moet.
Terugreizen in de tijd, die mogelijkheid wordt Rob Hollander geboden en zet de boel in beweging. Bij veel schrijvers zou dat de opmaat zijn voor het minutieus uitpluizen van een jeugdtrauma. Van Essen kiest voor iets originelers. Er is wel een jeugdtrauma, maar je moet er goed voor zoeken. Wat zich daaromheen ontvouwt, is een wonderlijk, fantasievol verhaal, speels, soms ernstig, vaak grappig, en altijd met die typische Van Essen-stijl: zowel helder als ongrijpbaar, tegelijkertijd ongeremd en koersvast.
Als het verhaal zwaar dreigt te worden, volgt er een kwinkslag, niet flauw, wel verlichtend, alsof er voortdurend raampjes open gaan en nieuwe uitzichten worden geopenbaard. Nergens volgt een verklaring over hoe alles natuurkundig in elkaar zit, dat tijdreizen wordt feitelijk gepresenteerd: zo zit het, punt. En juist dat gebrek aan uitleg werkt overtuigend.
Ik geloofde deze wereld, zoals ik in het geweldige oeuvre van Rob van Essen vrijwel alles geloof. Tijdreizen klinkt natuurlijk vreemd, buitenissig, alleen het punt is: iedereen doet het voortdurend. Mensen dwalen af in hun hoofd, slaan peinzend zijpaden in, komen terecht bij op het oog willekeurige herinneringen. En dat is een van de fijne dingen van deze roman: de plot klinkt wellicht ongebruikelijk, maar Rob van Essen benadert iets herkenbaars, hoe de meest alledaagse en soms kleine taferelen zich in je kunnen vasthaken, hoe je af en toe opeens denkt aan een voorval van decennia geleden, een ongrijpbaar gevoel, iets tussen droom en herinnering en fantasie in.
Over dat laatste, over die fictie, gaat deze roman ook. ‘Was er iets gebeurd, iets wat ik me niet meer kon herinneren, had ik iets verdrongen?’ denkt de verteller na een tijdje. ‘Was er veel meer gebeurd dan ik wist?’ Wat er eventueel verdrongen is, hoe het allemaal zit: op den duur wilde ik het zo graag weten als Rob Hollander zelf.
Arjen Fortuin:Dromen van meisjes die alles goed hadden kunnen maken
Sommige boeken zijn als oude vrienden van wie je je niet kunt voorstellen dat je ze al zo lang niet meer in de ogen hebt gekeken. Zo blijkt het alweer 22 jaar geleden dat ik werd verleid door Kwade dagen. De derde roman van Rob van Essen een wonderlijk boek noemen is een understatement. Het begint in de sfeer waarin de vroege romans van Van Essen wel vaker (lees vooral ook Engeland is gesloten) geworteld zijn: het nog niet aangeharkte Amsterdam van eind vorige eeuw, en dan vooral de zedeloze subcultuur van gesjeesde studenten, verwaarloosde huizen, somber stemmende bandjes en dromen van meisjes die alles goed hadden kunnen maken.
In Kwade dagen wordt Matthijs Verkerk, de 35-jarige held van het verhaal, op het Waterlooplein gewezen op een lp van een christelijk jongenskoor. Daar zong hij in toen hij nog in het zeer christelijke dorp Rijshorst (pardon, geen dorp, stadsrechten sinds 1354 – een running gag in het boek) woonde. Saillant detail: iemand heeft op de foto het hoofd van Verkerk met een cirkel gemarkeerd. In de hoes zit trouwens een andere plaat. Die is van jongensband The Pubers, waar Verkerk later de voorman van was. Nu is hij de tekstschrijver van de hit Hellbender, waarvan het refrein besluit met ‘fucking hell fucking hell fucking hell fucking hell’. Een nummer dat nergens over gaat, meent Verkerk, maar de lezer van Kwade dagen begrijpt al snel dat in deze roman de duivel in de details schuilt.
Verkerk keert terug naar Rijshorst, waar men hem niet blijkt te zien als verloren zoon, maar als de duivel in vermomming – en dat in een gemeenschap waar men woorden graag letterlijk neemt. We zijn inmiddels op zeer vertrouwd Van Essen-terrein, met scènes waarin hallucinatie, herinnering en herbeleving naadloos in elkaar overgaan. Wat in 2002 nog ontbrak, was de superieure, ogenschijnlijk laconieke vertelstem waarmee hij zijn lezers de laatste jaren door zijn boeken leidt.
Verder levert het Rijshorst van Kwade dagen voor de lezer van zijn gelauwerde Ik kom hier nog op terug, waarin de verteller óók terugkeert naar het Rijshorst van zijn kinderjaren, het ene na het andere déjà vu op. Want ook in Kwade dagen zien we een broer en zus die eerst voor iets anders worden gehouden, woont er een mysterieuze man in het bos met wie het slecht afloopt, blijken figuren gestuurd door een verborgen verleden. Bovendien is er een moment waarop een collectieve woede zich tegen een individu keert, waarbij de vraag is in hoeverre de hoofdpersoon de aanstichter daarvan is.
Het zijn kwesties uit Ik kom hier nog op terug, maar dan 22 jaar eerder (en met net andere nuances). Zo blijkt de tijdmachine die Van Essens laatste roman is, óók een manier voor de schrijver om op Kwade dagen terug te komen.
Peter Buurman:Rob van Essen gaf mij als student een identiteit
Mijn eerste Rob van Essen kreeg ik per toeval in handen. Het was op (toen nog) Koninginnedag, twee meisjes waren hun kleedje met boeken alweer aan het opruimen en ik kocht nog net een willekeurig boek van ze, voor één euro geloof ik, misschien twee, het maakte ze niet zoveel meer uit. Het was de novelle Visser.
Ik studeerde net Nederlands in die tijd, de literatuur was niet hoofdzakelijk iets waar ik plezier aan beleefde, het was iets dat ik van een afstandje bestudeerde. De boeken die we moesten lezen waren van ernstige figuren met gewichtige ideeën, die schreven alsof ze al wisten dat ze gecanoniseerd zouden worden. Ik was geïntimideerd door die boeken, er waren altijd wel mensen die ze beter begrepen hadden dan ik.
Visser had zich destijds prima kunnen lenen voor een studie-opdracht, het gaat onder meer over fascisme en ironie, het lijkt sinds de verschijning alleen maar actueler te worden. Maar toen ik het las gebeurde er iets anders: ik voelde het. Het is een grappig boek, vervreemdend en verontrustend. Het is verraderlijk vlot geschreven, maar ik voelde dat de absurditeiten niet alleen voor de grap werden gebruikt, ze raakten aan iets diep menselijks, voor mij tenminste: dat de wereld een vreemde plek is, en dat we onszelf vaak niet begrijpen.
Ergens in mijn brein viel iets op z’n plek, een bevrijdend inzicht dat achteraf heel simpel lijkt: dat de literatuur natuurlijk gewoon kan zijn wat het wil.
Sindsdien las ik alles van Rob van Essen, hij gaf mij als student een identiteit. Het was heerlijk om te zeggen dat de Nederlandse gecanoniseerde literatuur mij te ernstig en realistisch was, dat er in dit saaie land geen waardering is voor humor en verbeelding.
Door hem nu in vijf jaar tijd twee keer de Librisprijs te geven heeft de jury mij die identiteit definitief ontnomen. Jammer voor mij, maar goed voor de literatuur.
Onlangs las ik pas Reddend zwemmen, zijn debuut uit 1996, heruitgegeven in 2021, mede dankzij het succes van zijn eerste Libriswinst. In een bijgevoegd nawoord reflecteert Van Essen zelf op zijn doorbraak na ruim twintig jaar schrijven met minder waardering. Waar het aanvankelijk zijn verhalen waren die mij inspireerden, denk ik nu vaak aan de bescheidenheid van dat nawoord. ‘Ik ben altijd een gelukkige schrijver geweest’, schrijft hij.
En misschien was dat het gewoon wat ik voelde, de eerste keer dat ik hem las.
Als alles goed gaat, maakt CTS-100 Starliner dinsdagavond 21 mei zijn eerste testvlucht met astronauten aan boord. De ervaren astronauten Sunita Williams en Butch Wilmore vliegen dan naar het internationaal ruimtestation ISS in een baan om de aarde. Ze koppelen aan, en keren een week later weer terug naar de aarde. Het ruimteschip, ontwikkeld door Boeing, zal om 22:43 uur Nederlandse tijd opstijgen op een Atlas V-raket vanaf Cape Canaveral in Florida.
„Het is wel een historische gebeurtenis dat er weer mensen de ruimte ingaan in een nieuw ruimtevaartuig”, zegt Erik Laan van het ruimtevaart-consultancybedrijf Eye On Orbit, „ik ga de lancering zeker volgen.”
Na het pensioen van de Space Shuttle in 2011 is Starliner het tweede Amerikaanse ruimteschip dat weer mensen naar het ISS kan brengen. Dat was SpaceX, het ruimtevaartbedrijf van Elon Musk, al gelukt in 2020 met de capsule Crew Dragon.
Daarmee kwam NASA’s ongemakkelijke afhankelijkheid van de Russische Sojoez-raketten en -capsules na negen jaar eindelijk ten einde. Crew Dragon-taxivluchten van en naar het ISS zijn inmiddels routine. Starliner biedt nu nóg een alternatief, maar zelfs een vlekkeloze testvlucht zal voor Boeing maar een gedeeltelijk succes zijn.
De onvoorziene uitgaven hebben Boeing 1,5 miljard dollar gekost
Het ruimteschip had in 2017 al zullen vliegen, maar de reeks technische problemen bij de ontwikkeling was zelfs voor de uitstelgevoelige ruimtevaartsector wel erg lang. Zo ging een testvlucht zonder astronauten in 2019 mis door een softwarefout, waardoor het ruimteschip te veel brandstof verspeelde om nog bij het ISS aan te komen. De testvlucht moest over, een aanzienlijke kostenpost. Technische problemen met onder andere ventielen en parachutes leverden verder uitstel op, tot deze week. De onvoorziene uitgaven hebben Boeing 1,5 miljard dollar gekost.
In 2014 leken de kaarten nog heel anders te liggen. De gevestigde luchtvaart-, defensie- en ruimtevaartgigant Boeing kreeg van NASA 4,2 miljard dollar voor de ontwikkeling van een bemenste ruimtetaxi. Pas na lobbyen kreeg concurrent SpaceX ook zo’n contract, voor 2,6 miljard dollar.
Een belangrijk detail was daarbij wel de vorm van het contract. Boeing was gewend aan de traditionele cost-plus-contracten: NASA ontwerpt iets, het bedrijf bouwt het tegen een afgesproken som, plus meerkosten in geval van de onvermijdelijke technische problemen en uitstel. Zulke contracten, met weinig prikkels voor innovatie, efficiëntie of zelfs maar haast, waren uitgegroeid tot melkkoe voor ruimtevaartbedrijven, dus gooiden NASA-managers het over een andere boeg.
De mededingers mochten zelf uitzoeken hoe ze hun ruimtetaxi ontwierpen en werden betaald zodra ze mijlpalen haalden. Technische problemen zijn zo voor rekening van het bedrijf, maar besparingen door innovaties ook. Deze meer concurrentie-aanjagende fixed cost-contractvorm was een succes geweest bij het ontwikkelen van het commerciële ruimtevrachtschip Cargo Dragon van SpaceX. Maar Boeing verslikte zich erin, in dezelfde periode waarin gebrekkige kwaliteitscontrole bij de luchtvaarttak leidde tot meerdere luchtvaartrampen en incidenten.
Behoorlijk innovatief
Toch is Starliner, een afgeknotte kegel van 4,56 meter diameter die sterk aan de vroegere Apollo-capsules doet denken, technisch gezien behoorlijk innovatief. Zo landt hij als eerste Amerikaanse capsule op land, in plaats van op zee, wat het ophalen een stuk eenvoudiger maakt. Het hitteschild, dat bij terugkeer in de dampkring deels verdampt en opbrandt om de hitte op te vangen, wordt na gebruik afgeworpen. Zo kan de capsule de vuurdoop ongeschonden doorkomen, waarmee Starliner tot tien keer herbruikbaar moet zijn.
Ook kan de capsule op vier verschillende draagraketten gemonteerd worden, een primeur. Behalve de Atlas V, die hem deze keer de ruimte inschiet, zijn dat de Delta IV-raket, de Falcon 9-raket en de nieuwe Vulcan Centaur, die in januari dit jaar zijn debuut maakte. Maar werkpaard Atlas V gaat met pensioen, en zal nog maar zes operationele Starliner-vluchten uitvoeren. De Falcon 9 is van concurrent SpaceX, en Delta IV is al uit de vaart genomen.
Ook wat betreft de bestemming lijkt Starliner de boot te missen. In vorige decennium werd het einde van het ruimtestation ISS nog regelmatig met vier jaar uitgesteld. Maar inmiddels is duidelijk dat het ruimtestation rond 2030 toch echt vurig terug zal storten naar de aarde.
Verschillende partijen werken aan commerciële opvolgers, waar ruimtetoeristen en onderzoekers tegen betaling mogen wonen en werken. Boeing is met Starliner partner in het geplande ruimtestation Orbital Reef. Maar of zulke commerciële ruimtestations er echt gaan komen, en of ze een serieuze markt aanboren, moet nog blijken. Hoe dan ook zal SpaceX, met zijn beproefde Crew Dragon, vermoedelijk goedkoper zijn.
Lees ook Het ISS is bijna op. Wat komt erna?
Toch is Erik Laan van Eye on Orbit optimistisch over Starliners toekomst. „Organisaties die lanceringen inkopen, willen graag de keuze hebben, voor als er problemen optreden. Zolang het prijsverschil tussen de twee niet extreem is, is er plaats voor twee bakkers in het dorp.”
Kokhalzend, met een endoscopische camera in zijn keel, maakte Thomas Swinkels (35) vier fotografische kunstwerken: een portret, een zelfportret, een landschap en een stilleven. Gebruikelijke genres, ongebruikelijk verbeeld – vanuit zijn mond ‘kijkt’ de kunstenaar naar de wereld. Het resultaat: wonderlijke foto’s die steeds omkaderd worden door zijn voortanden.
Swinkels printte de foto’s op postzegelformaat. Als toeschouwers met hun neus boven op zijn kunstwerken staan en tot het besef komen dat de foto’s vanuit zijn huig zijn gemaakt, deinzen ze soms verschrikt naar achteren. Over die fysieke reactie zegt de kunstenaar: „We zijn zo gewend aan de ordelijke blik van waaruit we doorgaans de wereld bekijken. De vraag wie daar binnen in mijn mond zit, zorgt voor een unheimisch effect.”
De fotowerken van Swinkels hangen vanaf vrijdag op de derde editie van Art Island, de driedaagse beurs voor hedendaagse kunst op het Fort-eiland bij IJmuiden. Dat is een voormalig verdedigingseilandje in de monding van het Noordzeekanaal, alleen te bereiken met een veerboot. De beurs vindt plaats in de ruige en kille (jas mee!) ondergrondse ruimtes van een bunkercomplex waar in de Tweede Wereldoorlog Duitse soldaten verbleven en dat als onderdeel van de Stelling van Amsterdam op de werelderfgoedlijst van Unesco staat.
Art Island is ook inhoudelijk een avontuurlijke beurs. Door de relatief lage deelnamekosten is de druk op verkoop minder groot dan bij andere beurzen en zijn de 36 deelnemende galeriehouders eerder geneigd tot experimenten. Dit jaar heeft de organisatie, de Amsterdamse galerie Brinkman & Bergsma, gevraagd om solo- of gecureerde presentaties. Het evenement wordt omlijst met ontregelende performances en een vaste attractie is de visboer die kibbeling en oesters serveert.
De Ateliers
De fotowerken van Thomas Swinkels hangen bij De Ateliers, de onafhankelijke in Amsterdam gevestigde kunstopleiding, die voor het eerst deelneemt. Kunsthistoricus Dominic van den Boogerd, die De Ateliers tot 2018 23 jaar lang leidde, stelde een expositie samen met vier oud-deelnemers van het instituut. Naast Swinkels ook Rinella Alfonso, Paul Geelen en Wieske Wester.
De tentoonstelling heet Human Nature/Animal Nature en is geïnspireerd op het gelijknamige neonwerk van de Amerikaanse kunstenaar Bruce Nauman, waarbij steeds de woorden LIFE, DEATH, PLEASURE, PAIN, KNOW, DOESN’T KNOW, HUMAN, ANIMAL en NATURE aan en uit flitsen in steeds nieuwe combinaties.
De vraag die door Nauman wordt opgeworpen – waarin onderscheiden onze gedragingen zich van andere diersoorten? – resoneert volgens Van den Boogerd ook in het werk van de vier door hem geselecteerde kunstenaars. „Hun kunstwerken stellen prikkelende vragen bij het onderscheid tussen menselijke en niet-menselijke levensvormen, tussen het natuurlijke en het kunstmatige.”
Neem de bijdrage van Paul Geelen, deelnemer aan De Ateliers van 2012 tot 2014. Hij toont op het eiland kunst gemaakt met wijngaardslakken, in Frankrijk als ‘escargots’ zeer populair op de menukaart. In de bunker klinkt straks het luidruchtig slurpen en smakken van de beestjes zelf, door Geelen opgenomen met speciale opnameapparatuur. Van den Boogerd: „Eten of gegeten worden, zo zijn de darwinistische wetten van de natuur.”
Geelen presenteert ook vijf door slakken gemaakte ‘tekeningen’, The Distance I-V (2011-2012), gemaakt door de slingerende slijmsporen te etsen die de slakken achterlieten op een koperplaat. Op een van de tekeningen zijn twee slakken aan het paren.
Een Chileense boer ontdekte in de jaren tachtig dat hij zachte handen kreeg van het vocht dat wijngaardslakken afscheiden. Na wetenschappelijk onderzoek werd het vocht een onmisbaar ingrediënt in anti-rimpelcrèmes. Paul Geelen biedt bezoekers van Art Island ampulletjes met 1 cc slakkenslijm aan. De titel van dit uit 2018 daterende kunstwerk-in-oplage: Are we many, are we them, or are we us?
Zijn cadeautje is bedoeld als relikwie, zegt Geelen. „Het slakkenslijm biedt de belofte een levenselixer te zijn dat ons onsterfelijk maakt. Dat past in een tijd waarin we op vele manieren eeuwige jeugd najagen.” De kunstenaar waarschuwt wel: het slakkenslijm is over de houdbaarheidsdatum. Een ampul om naar te kijken dus.
Kunstbeurs Art Island: van 17 t/m19 mei op Het Forteiland bij IJmuiden. Toegang, inclusief retourvaart, €20,00. Vanwege de capaciteit op de veerboot is reserveren aanbevolen. Info: art-island.nl