N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Debat over drukte Met de dichtheid van Den Haag passen 278 miljoen mensen in Nederland. Maar ecologisch gezien slechts 2 miljoen. Wat is vol? „Noem je een getal, dan word je al snel in een hoek geplaatst waar je niet in wilt zitten.”
In theorie is Nederland nog lang niet vol. Gemiddeld wonen op elke vierkante kilometer land 523 mensen. Dat is technisch gezien – los van wegen en voorzieningen – 1.912 vierkante meter per persoon, net zo veel als het volledige woonoppervlak van het duurste huis op Funda: een villa van 18 miljoen euro in Bosch en Duin met zwembad, fitness, dansvloer en bioscoop.
Goed, Den Haag is met 6.712 inwoners per vierkante kilometer wat aan de drukke kant. Maar deze dichtstbevolkte gemeente van Nederland, vergelijkbaar met de dichtheid van (de regio) Hongkong, haalt het niet bij Singapore (ruim 8.000 inwoners per vierkante kilometer), Monaco of koploper Macau, een stadstaat in China met ruim 20.000 inwoners per vierkante kilometer. Dat is nog altijd 50 vierkante meter per persoon – een riante bovenetage – en de kwaliteit van leven schijnt er volgens de Human Development Index prima te zijn. Stedelijke hotspots zijn doorgaans productief en innovatief, als het volk in een mierennest, omdat de economie er zo geconcentreerd is dat er overal samenhangen ontstaan.
Houden we de dichtheid van Den Haag aan – we maken het niet te gek – dan passen er in Nederland ruim 278 miljoen mensen. In dat geval zal, op wat stadsparken na, vrijwel alle natuur moeten wijken en zullen we onze levensmiddelen moeten importeren uit het buitenland. Want ook voor landbouw – 1 procent van het aantal banen in Den Haag – is geen plek.
Zou dat kunnen, heel Nederland zo vol als Den Haag? Alles kan. De vraag is of je het moet wíllen.
Planbureaus maken geen berekeningen om te bepalen wanneer Nederland vol is. Omdat het, zegt een woordvoerder van het Planbureau voor de Leefomgeving, een „normatieve vraag” is. Er is geen eenduidig antwoord mogelijk, geen wetenschappelijk onderbouwd getal. Het hangt er helemaal van af welke waarden je belangrijk vindt.
Een beginpunt zou kunnen zijn om rekening te houden met het maximale ‘draagvermogen van het landschap’. Dat betekent niet zomaar alles volbouwen, maar de keuzes baseren op het landschap zoals dat historisch is ontstaan, zegt Wim de Haas, hoofdredacteur van Landschap en schrijver van het boek Het landschap verstaan. „Omdat een landschap ook iets is waar mensen een bepaalde identiteit aan ontleden, waarde aan hechten.” Dus afblijven van de Biesbosch. Het is wel logisch de hoge zandgronden in het oosten te benutten. „Dan houd je ook rekening met de veranderende klimaatomstandigheden.”
Ruimte voor groei
Zo denkend is er volgens De Haas nog best ruimte voor groei in Nederland, ook in de Randstad. Waarom niet, zoals in de meeste Europese steden, zeshoog bouwen in plaats van vierhoog? Vierhoog is ook maar een woongedachte geweest, ontstaan in de wederopbouwjaren. Maar woonwensen veranderen. „Ook niet iedereen droomt nog van een rijtjeshuis, een typisch jarenvijftigideaal. En ik kan me voorstellen dat bepaalde groepen – starters, migranten – gezien de krapte op de huidige woningmarkt best tevreden kunnen zijn met een woning op de vijfde verdieping.”
Het hoeven bovendien niet allemaal grauwe flats te zijn. Met houtbouw en hofjes kun je volgens De Haas best groene steden maken. Zolang je maar voorkomt dat alles hetzelfde lijkt. Want eenvormigheid, blijkt uit belevingsonderzoek, daar houden mensen niet van. Of het nu alleen maar hoogbouw is of alleen maar bos: de gemiddelde mens wil afwisseling, contrast. „Overgangen, tussen bos en weiland, tussen land en zee, dáár ligt de kwaliteit van een landschap.” Dat betekent niet dat hoogbouw per definitie eentonig is. „In China heb je enorme steden met flats die op afstand allemaal hetzelfde lijken, maar ik ken voorbeelden waarbij van dichtbij afwisseling is gecreëerd met Chinese tuinen, poorten met bogen.”
Drukte is tijdsgevoelig
Het antwoord op de vraag of Nederland vol is, verschilt ook met de tijd. In 1979 telde Nederland veertien miljoen inwoners en noemde koningin Juliana het land in de Troonrede „vol, ten dele overvol”. Omdat ze, als spreekbuis van het kabinet weliswaar, best vooruitstrevend constateerde dat in hoog geïndustrialiseerde landen vanwege gevaarlijke stoffen „het leefmilieu” werd bedreigd. En, zei ze ook, vanwege de drukte op de weg die leidde tot een hoog aantal verkeersdoden – toen ruim vijf per dag, nu anderhalf.
De waardering voor ‘drukte’ verliep in de geschiedenis altijd met golfbewegingen. Dat toont schrijver Tjirk van der Ziel in een essay over de waarden van het platteland, geschreven in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). In het ene tijdperk, zoals de roaring twenties, toen de economie de wind in de zeilen had, wordt de stad verheerlijkt als moderne, vooruitstrevende plek, zonder de saaiheid van dat – in de ogen van die stedeling – ‘achterlijke’, ‘bekrompen’ platteland. Terwijl in een volgend tijdperk het stadse leven weer onzedelijk, immoreel, onveilig en druk wordt beschouwd en juist iedereen weer droomt van de ‘rust’, ‘ruimte’ en ‘stilte’ van het platteland, als een veilige plek, mooi en overzichtelijk. „Een geromantiseerde constructie”, in de woorden van Van der Ziel, „van een gelukkig, gezond en probleemloos bestaan.”
In welke tijd we nu verkeren? Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek verhuizen sinds 2017 meer mensen wég uit de Randstad dan erheen. En toen het SCP in 2018 respondenten de vraag stelde ‘Denkend aan Nederland, bij welke kenmerken voelt u negatieve gevoelens?’ noemde 9 procent ‘vol en drukte’, vanwege ‘ruimtegebrek’ en ‘files’. Daarmee eindigde de ergernis op gelijke hoogte met bureaucratie en ruim onder politiek, migranten, onveiligheid, discriminatie en sociale voorzieningen.
Maar juist nu de stedelijkheid oprukt, ziet Van der Ziel een herwaardering van de plattelandswaarden. Zo proberen stedenbouwkundigen in nieuwbouwwijken vaak een dorpse wooncultuur te creëren. „Een wij-gevoel rondom de dorpspomp.” De hang naar het platteland, schrijft hij, kun je zien als kritiek op het individualisme in uitdijende, verstrooide steden „waarin uniforme grootschaligheid tot onbehagen leidt”.
1.912 vierkante meter grond
Paul Gerbrands, oprichter van de Club van Tien Miljoen, die zich keert tegen „de voortschrijdende overbevolking mondiaal en in eigen land”, houdt best van de stad. Hij is er opgegroeid, als „stadsrat” in Den Haag. Maar hij houdt nog méér van de natuur. Daar kwam hij achter toen hij ’s zomers als kind elk jaar twee weken op de Veluwe bivakkeerde en opveerde als zijn vader wees: ‘Kijk, een konijn!’
Wat is er onnatuurlijker, zegt Gerbrands, dan een flat? „Mensen die boven elkaar moeten wonen: dat vind ik al een erkenning van overbevolking.” Zo veel mensen in één land: het kán allemaal wel, technisch gezien, „met gewasbescherming en dikbilkoeien komen we een heel eind”, maar voor hoelang nog, is zijn punt. De biodiversiteit gaat achteruit, we zitten met stikstof, klimaat, wachtlijsten en boerenprotesten. En we willen alleen maar méér en groter. Groter wonen, een grotere auto, meer vlees. Voor elke Nederlander is nu 1.912 vierkante meter grond beschikbaar, maar daar past zijn ecologische voetafdruk – volgens het Global Footprint Network zo’n 57.000 vierkante meter – bij lange na niet op.
Sterker, zou je die voetafdruk reduceren tot nul, zodat de mens geen fossiele brandstoffen meer verbruikt en volledig in evenwicht leeft met de natuur, gebaseerd op de wetten van de ecologie, dan zouden er in Nederland maximaal twee miljoen mensen passen, betoogt bioloog Hans Meek in zijn boek Ecologica. Precies het aantal dat rond 1800 in Nederland leefde toen de mens zonder gewasbescherming en fossiele energie zelfvoorzienend kon leven.
Drinkvoorraad
Toen Paul Gerbrands – onlangs gestopt als voorzitter – zijn Club van Tien Miljoen begon, legde hij de lat bij tien miljoen inwoners. Dat getal had hij niet zo precies gebaseerd op de ecologie, zoals Hans Meek, maar op factoren zoals de drinkwatervoorraad, genoeg fossiele brandstof om twee winters achtereen warm te blijven, voldoende ruimte in Nederland om op vakantie te kunnen. In zekere zin was die tien miljoen „een slag in de lucht”. Hij vond het een leuk getal, al hadden het er ook acht of twaalf kunnen zijn. „Het was vooral bedoeld als denkrichting.”
Maar achteraf, denkt hij nu, was het noemen van ‘tien miljoen’ misschien toch te provocerend om politiek gezien écht iets voor elkaar te krijgen. In 1994, bij de oprichting van de club, had ‘vol’ inmiddels – anders dan in de Troonrede van Juliana – een politiek gevoelige lading gekregen. Zeker ‘té vol’, zoals Gerbrands feitelijk betoogde. Achter de schermen waren sommige politici het met hem eens, zegt hij, „maar ze durfden me nooit openlijk te verdedigen”. Er lag een taboe op het onderwerp ‘overbevolking’, merkte Gerbrands als hij weer eens aanschoof in praatprogramma’s. „Ik werd in de verdachte hoek gezet. Alsof ik een racist was.” Terwijl, zegt hij: het maakt hem echt niet uit welke kleur de Nederlander heeft en migratie is ook het probleem niet – „de bulk hebben we toch echt zelf bij elkaar gefokt”.
Vanwaar dat taboe? „Noem je een getal, dan word je al snel in een hoek geplaatst waar je niet in wilt zitten”, zegt Wim de Haas. Politici, maar ook demografen, onthouden zich liever van uitspraken die grote impact hebben op het persoonlijke leven, „zoals de eenkindpolitiek in China”. En als ze dan toch een getal moeten noemen, dan liever een uitdagend getal met vergezichten, ‘op naar de twintig miljoen!’ „Dat spreekt nu eenmaal meer tot de verbeelding. Misschien omdat wij als mensheid meer geneigd zijn tot groei dan tot beperking.”