Waaróm zit dat katje nou het hele boek lang in die rugzak?

Tolja Chitrov, verteller van Pieter Waterdrinkers nieuwe roman Céline, bezit niets meer dan zijn rugzak, met daarin een dikke enveloppe met geld, een vals paspoort, een foto van zijn ouders én een katje. En daar komt nog een exemplaar van Guerre van Louis-Ferdinand Céline bij, waarna hij het katertje, „mijn jongen”, maar meteen naar de schrijver vernoemt.

Ziedaar: de bagage waarmee Chitrov nu door Parijs sjouwt. Ook figuurlijk: zijn hele identiteit, zijn verleden en heden, ligt in die tasinhoud vervat.

Dat paspoort is „nachtblauw”, Oekraïens, want daar komt hij nu net vandaan: nota bene van het slagveld in Oekraïne, waar hij onder de wapenen was, maar waaraan hij heeft kunnen ontkomen, met een op de kop getikt paspoort. Onder een valse identiteit houdt hij zich nu dus schuil, niet toevallig een identiteit die goed ligt in hedendaags Europa – en die hem beter uitkomt dan zijn echte, eigen naam, als zoon van een Russische vader en een Nederlandse moeder.

Al had hij aan die dubbele nationaliteit dan wel weer die enveloppe met geld te danken; maar dus eveneens het gevoel verborgen te moeten blijven. „Er zijn beelden opgedoken, ze zitten achter me aan”, is de opgejaagde openingszin van de roman. Er heeft ook nog een zelfmoord plaatsgevonden „als gevolg van een moord die geen moord was”, leren we in de proloog, wat de thrillerachtige inzet van Céline verraadt. Er is een plot die ontrafeld moet worden: hoe raakte deze man in het Oekraïense oorlogsgeweld verzeild? En waarvoor, voor wie, is hij nu op de vlucht? En wie ís hij eigenlijk? En waarom pleegde zijn geliefde Zita zelfmoord?

Veel vragen, veel lijnen, veel plot – de elfde roman van Pieter Waterdrinker (1961) is er vooral een als Poubelle (2016), waarin een gewiekste buitenstaander werd meegezogen in de schimmige praktijken van de chaotische hedendaagse geopolitiek. Het was misschien wel Waterdrinkers meest plotgedreven roman – met als keerzijde dat de karaktertekening en stijl wel te lijden hadden onder de maatschappijkritische en thrillerachtige ambitie. Stilistisch kwam je in Tsjaikovskistraat 40 (2017) beter aan je trekken, al schuimde de taal daar ook weer dikwijls over de rand. En zo is er altijd wat: het cynische verhaal over klasse en miskenning, terugkerende thema’s in Waterdrinkers oeuvre, was op z’n bijtendst in De rat van Amsterdam (2020), al ging hij daar ook wel weer heel kort door de bocht over de zelfingenomen, hypocriete elite.

Miskenning

Zo is Céline ook weer een echte Waterdrinker: in thematiek, in actuele ambitie, in plot, maar helaas ook in het opzicht dat er wat aan de roman schort. Anders gezegd: de ingrediënten voor een lekker boek mogen dan aanwezig zijn, maar wat de schrijver ervan heeft gebrouwen overtuigt niet.

Een fijn ingrediënt is die miskenningsthematiek – maar de uitwerking ervan blijft achter. Tolja is de zoon van een vader die vooraanstaand wetenschapper was in de Sovjet-Unie, maar na zijn immigratie in Nederland nergens meer op zijn niveau aan werk kwam, gedwarsboomd door wantrouwen (van de gevestigde orde!) over zijn afkomst. Die geschiedenis voedt Tolja’s buitenstaanderschap en zijn dubbele loyaliteit – die hebben hem klaargestoomd voor zijn roeping als literair vertaler. Maar, fast forward, dat bestaan is in het gedrang gekomen door de Russische invasie van Oekraïne, die alle vertaalwerk uit het Russisch min of meer gecanceld heeft, waarna Tolja in een gokverslaving vervalt van anderhalve pagina, waarna hij uit het slop getrokken wordt door een louche mannetje dat hem goed betaald, maar enorm schimmig werk aanbiedt. Dat begon goed, maar gaat vervolgens allemaal wel erg rap en gemakkelijk.

Dezelfde dubbele gevoelens krijg je bij de stijl: Tolja vertelt zijn verhaal op het gebruikelijke Waterdrinkertoontje van bronstige spierballentaal, een mix van platheid en hoogdravende bravoure. En daar zit wel wat in, zo’n toon past bij deze vertelling en bij dit enigszins platte en behoorlijk hoogdravende personage – maar het afbreukrisico is groot. Dood wordt vermoeiend gauw „morsdood”, slapen is „pitten”, zetpillen worden „in mijn hol” geschoven, terwijl schelden gebeurt in een soort Suske en Wiske-register („uilskuiken”, „vuile schobbejak”). Wanneer Tolja een serieuzere toon aanslaat, wordt dat algauw dikdoenerij die niet aan clichés weet te ontkomen: iemand „staarde me als een zoutpilaar aan”, en een „harnasachtige beklemming nam plots bezit van mijn borstkas”. Of: „Het magma van de depressiviteit was mij vermoedelijk aangeboren, maar exogeen van aard: steeds was er een concrete aanleiding geweest.” Is dat lelijk omdat het lelijk bedoeld is? Of is het oprecht bedoeld (maar niet zo overgekomen), dus toch gewoon lelijk uit krakkemikkigheid?

Plotwending

Dat laatste, vrees ik, want zo gaat het met meer elementen in Céline, die verwachtingen opwerpen maar niet inlossen. Het liefdesverhaal bijvoorbeeld, van Tolja en Zita, wil maar niet pakkend of aangrijpend worden: je kunt nog best geloven dat ze elkaar hartstikke aantrekkelijk vonden, maar dieper lijkt hun verbinding niet te gaan. En de rol van de schrijver Céline, om nog iets te noemen, blijft ook al zo oppervlakkig: Tolja neemt af en toe zijn hoed af voor de grote schrijver („Elke zin een strofe roetzwarte Nobelprijslyriek”), maar een dialoog met het werk of een visie of commentaar erop zit er niet in. Dat Tolja zijn dove en blinde katertje naar Céline noemt (en ook, nota bene, de hele roman), krijgt ook niet de betekenis die je van zo’n gegeven zou verwachten. Trouwens: waaróm zit dat katje nou het hele boek lang in die rugzak? En Parijs, wat voegt dat toe? Het lijkt willekeurig, zoals Waterdrinker een dubbelgangersmotief in het verhaal lijkt te hebben gefietst om er een (ongeloofwaardige) plotwending mee wit te wassen. Iets zeggen doet het verder niet.

Dat schort eraan: wat heeft Céline ons nou precies te vertellen of tonen over oorlog, over hypocrisie, over de elite? Dat het er wreed aan toegaat, dat mensen elkaar de vreselijkste dingen aandoen, en dat de machtigen vaak geneigd zijn hun macht te misbruiken, ten koste van de kwetsbaren? Tja. De aandacht lijkt vooral te zijn gaan zitten in de plot van deze roman – in de constructie van verschillende lijnen die door elkaar heen lopen, wat beslist vaardig gedaan is, maar waartoe precies? Een bouwwerk alleen maakt nog geen literatuur.